Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme Vergadering van 07/10/2008
Vraag om uitleg van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot mevrouw Patricia Ceysens, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, We?tenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over de gevolgen van de uitspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) over het taal?kader bij het Agentschap voor Buitenlandse Handel
Vraag om uitleg van de heer Gino De Craemer tot mevrouw Patricia Ceysens, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, In?no?vatie en Buitenlandse Handel, over het Agentschap voor Buiten?landse Handel
De voorzitter: De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, u weet dat wij het Agentschap voor Buitenlandse Handel overbodig vinden. Wij vinden dat de gewestelijke diensten perfect kunnen samenwerken om prinselijke zendingen te organiseren zonder dat daar een aparte instelling met een veertigtal personeelsleden - in theorie mogen er dat zelfs vijftig zijn - in het leven wordt gehouden.
Maar het agentschap is nu eenmaal een feit. Artikel 1 van het samenwerkingsakkoord stipuleert dat de geco?rdineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken van toepassing zijn op de instelling. Dat brengt met zich mee dat er een taalkader moet zijn. Artikel 43, paragraaf 3, van de taalwetgeving inzake bestuurszaken schrijft voor dat een percentage betrekkingen moet worden vastgelegd dat aan het Nederlands en het Frans kader moet worden toegewezen. De raad van bestuur van het agentschap heeft inderdaad een paritair taalkader aan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) voorgelegd, wat om twee redenen toch wel eigenaardig is.
Ten eerste is er die paritaire verdeelsleutel. In de toelichting bij het instemmingsdecreet met betrekking tot het samenwerkingsakkoord staat dat de taalkaders zouden worden herbekeken, na drie jaar, op grond van verschillende criteria. Men kan daarvoor de bevolkingsaantallen nemen, de inkomens uit belastingen of het aandeel van Vlaanderen in de uitvoer, maar veel criteria zijn er niet om een paritair taalkader te rechtvaardigen. Op het werk - en dat is primordiaal - heb ik geen zicht, maar als de Franstalige dossiers effectief de helft van het werk op het Agentschap voor Buitenlandse Handel uitmaken, dan zou ik toch voorstellen om ook de gewestelijke dotaties daaraan aan te passen.
De tweede eigenaardigheid is dat de raad van bestuur het taalkader heeft voorgelegd aan de VCT, terwijl de VCT zich daar niet over wil uitspreken omdat het agentschap geen voogdijoverheid heeft. Het heeft een soort sui-generisstatuut.
Mevrouw de minister, op 1 juli van dit jaar hebt u in deze commissie bevestigd dat er wat dat betreft geen nieuwe elementen waren, maar dat u de VCT daarover opnieuw zou aanschrijven. Ik weet niet of dat ondertussen ook gebeurd is. Vorig jaar betwistte u hoe dan ook mijn stelling dat bij ontstentenis van een door de VCT goedgekeurd taalkader, de benoemingen in 2003 van een directeur-generaal en een adjunct-directeur-generaal niet konden gebeuren. Dat was in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van 4 december van vorig jaar. Ik citeer uit uw antwoord: ?Het vastleggen van de taalrol voor het dagelijks bestuur, namelijk een directeur-generaal en een adjunct-directeur-generaal, valt niet onder de procedure die het Agentschap voor Buitenlandse Handel volgt voor wat betreft de goedkeuring van de taalkaders van zijn andere personeelsleden.?
Ik was het - zoals u weet - daar niet mee eens, en ik heb op 8 januari een klacht ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Op 9 juli heeft de VCT daar uitspraak over gedaan, en die uitspraak werd in een brief van 22 juli aan de voorzitter van de raad van bestuur van het agentschap betekend. Eerst gaat de VCT in op de brief van de voorzitter van de raad van bestuur van het agentschap aan de VCT. Daarin stond: ?Vooreerst wens ik u erop te wijzen dat de aanstelling van de directeur-generaal en van de adjunct directeur-generaal van het Agentschap voor Buitenlandse Handel de exclusieve bevoegdheid is van de raad van bestuur van het Agentschap. Het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gewesten met betrekking tot de oprichting van een Agentschap voor Buitenlandse Handel, gesloten op 24 mei 2002, bepaalt dit in het artikel 10, paragraaf 1 van de bijlage 2. Ditzelfde artikel schrijft ook voor dat zij tot een verschillende taalrol dienen te behoren. De raad van bestuur is in zijn vergadering van 10 september 2003 overgegaan tot de aanduiding van de heer Marc Bogaerts en van mevrouw Fabienne L´Hoost als directeur-generaal respectievelijk adjunct directeur-generaal, dit na een selectieprocedure. Gelet op het feit dat het materieel onmogelijk was de procedure voor het opstellen van taalkaders voor deze datum af te ronden, zijn de aanstellingen doorgevoerd ten einde het goed bestuur van het Agentschap te verzekeren.?
Dan volgt het antwoord en de uitspraak van de VCT: ?De VCT stelt vast dat de federale overheid en de gewesten op 24 mei 2002 een samenwerkingsakkoord hebben gesloten met betrekking tot de oprichting van een Agentschap voor Buitenlandse Handel, samenwerkingsakkoord dat instemming kreeg bij wet van 18 december 2002. De VCT stelt ook vast dat er tot op heden geen taalkaders werden vastgesteld voor het Agentschap voor Buitenlandse Handel. Overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Raad van State en van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht zijn benoemingen, verricht alvorens de taalkaders zijn vastgesteld, nietig. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht oordeelt derhalve dat de klacht ontvankelijk is en gegrond. Zij verwijst naar artikel 58 van de bij KB van 18 juli 1966 geco?rdineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken dat stelt: ´? zijn nietig alle administratieve handelingen en verordeningen, die naar vorm of naar inhoud, strijdig zijn met de bepalingen van deze geco?rdineerde wetten.´?
Tot daar mijn citaat uit de uitspraak van de VCT, die duidelijk zegt dat deze benoemingen nietig zijn. Volgens een bericht in De Standaard van 6 augustus 2008 betwist het Agentschap voor Buitenlandse Handel dit. Kunt u dat bevestigen?
Wie bij het agentschap heeft er beslist om de uitspraak van de VCT naast zich neer te leggen? Was dat de raad van bestuur of de directie? Heeft de raad van bestuur zich daar al over gebogen? Is de Vlaamse Regering het daarmee eens? Legt zij de uitspraak van de VCT ook naast zich neer? Hoe moet dit nu verder?
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dames en heren, in 2001 werd de bevoegdheid voor Buitenlandse Handel volledig overgeheveld naar de deelstaten. Een concreet gevolg hiervan was de opheffing van de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel (BDBH). In 2002 volgde het samenwerkingsakkoord tussen de gewesten en de federale overheid met betrekking tot de oprichting van een Agentschap voor Buitenlandse Handel. Het agentschap kreeg een dubbele opdracht: beslissen over en organiseren van buitenlandse handelsmissies en ontwikkelen van de nodige informatie en documentatie over de buitenlandse markten.
De bestaansreden van het Agentschap voor Buitenlandse Handel werd van bij de oprichting - en niet alleen door de heer Van Nieuwenhuysen maar vanuit verschillende hoeken - in twijfel getrokken. Ook het gebrek aan doelmatigheid bleek meermaals voer voor debat in de commissie. In 2006 resulteerde de kritiek in een met redenen omklede motie waarin het Vlaams Parlement de Vlaamse Regering vroeg erop toe te zien dat het agentschap de bevoegdheden die het meekreeg, zou uitoefenen in de geest van het Vlaams regeerakkoord. Het agentschap diende een aanvulling te betekenen voor de werking van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen (FIT).
Terwijl de regionale exportpromotiediensten FIT en AWEX beter lijken te functioneren dan de toenmalige BDBH, en Vlaanderen goede exportcijfers kan voorleggen, roept de werking van het Agentschap voor Buitenlandse Handel opnieuw vragen op. Volgens de Vaste Commissie voor Taaltoezicht ontbreekt het het agentschap als federale instelling aan een taalkader dat de verdeling van de jobs tussen Nederlands- en Franstaligen vastlegt. Dat was te lezen in De Standaard van 6 augustus 2008. Het agentschap verklaarde daarentegen geen federale instelling te zijn, en dus geen taalkader nodig te hebben, maar het heeft er zelf wel één opgesteld. Het is echter niet duidelijk wie dat kader moet bekrachtigen.
Mevrouw de minister, hoe staat u tegenover het probleem van de bestuursverantwoordelijkheid en van de kritiek van de VCT, rekening houdend met het feit dat de volledige bevoegdheid voor Buitenlandse Handel bij de deelstaten ligt?
Slaagt het agentschap er volgens u in zijn taken - het organiseren van handelsmissies en informatieopdracht - voldoende en efficiënt uit te voeren? Hoe evalueert u dat?
Worden de bevoegdheden die het agentschap meekreeg in het kader van het samenwerkingsakkoord uitgeoefend in de geest van het Vlaams regeerakkoord? Betekent het agentschap een aanvulling voor de werking van het FIT? Met andere woorden, hoe evalueert u de uitvoering van het samenwerkingsakkoord?
De voorzitter: Minister Ceysens heeft het woord.
Minister Patricia Ceysens: Collega´s, inzake de taalkaders kan ik het volgende meedelen. Eerst is er de toepasselijkheid van de geco?rdineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken op het Agentschap voor Buitenlandse Handel (ABH).
Over de toepassing van de geco?rdineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken op het ABH kan geen twijfel bestaan. Artikel 1, punt 2, van het samenwerkingsakkoord tot oprichting van het ABH bepaalt uitdrukkelijk dat de geco?rdineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken op het agentschap van toepassing zijn. Het is moeilijk om het agentschap verantwoordelijk te stellen voor de inhoud van het artikel. Ik kan alleen maar benadrukken dat de algemene directie van het agentschap bevestigt dat de bovenvermelde wetten van toepassing zijn, zo niet zouden zij trouwens geen initiatieven genomen hebben tot vaststelling van de taalkaders.
Het tweede punt is de juridische draagwijdte van het advies van de VCT over de nietigheid van de benoemingen bij het agentschap. Ik geef u graag de elementen met betrekking tot de juridische draagwijdte van het advies. Alle juridische commentaren bij de samengevoegde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (SWT) bevestigen dat het advies van de commissie naar aanleiding van klachten van particulieren over de niet-naleving van de bestuurstaalwetgeving niet bindend is. Dat wordt ook bevestigd door Renard, erevoorzitter van de VCT, in zijn boek ´Talen in bestuurszaken, in de bedrijven en in sociale betrekkingen´. Hij formuleert het als volgt. ?Dat haar opdracht adviserend is, heeft tot gevolg: (1) dat een uitspraak van de VCT in welke vorm ook gegeven, niet bindend is voor de betrokken overheid noch voor de klager; hier is dus geen beslissing in de zin van artikel 14 van de Geco?rdineerde Wetten op de Raad van State (...) die vatbaar zou zijn voor een annulatieberoep bij de raad. (...); (2) dat een uitspraak van de VCT niet de draagkracht noch de uitwerking heeft van een rechtsregel, waarvan het niet nakomen machtsoverschrijding zou uitmaken.?
Het advies van de VCT is met andere woorden definitief - er is geen beroep mogelijk -, maar als gevolg van dit advies zijn de doorgevoerde benoemingen niet nietig ´van rechtswege´. Een nietigheidsvordering bij de Raad van State blijft daarom noodzakelijk om de door de VCT veronderstelde nietigheid in een tegensprekelijke procedure vast te stellen. Wie een dergelijke procedure wil opstarten, moet een belang kunnen doen gelden, en bovendien moet de vordering tot nietigverklaring worden ingesteld binnen de gewone termijn van de Raad van State, ook als de aangevoerde nietigheidsgrond een miskenning van de taalwetten is.
Derdens zijn er de initiatieven van het agentschap met betrekking tot de vaststelling van de taalkaders. Ik geef u graag een volledige stand van zaken. Ten eerste, op 20 september 2007 heeft de raad van bestuur de huidige personeelsformatie van het ABH goedgekeurd alsook het taalkader waarbij de betrekkingen paritair werden verdeeld.
Ten tweede, op 22 november 2007 heeft het agentschap een ontwerp van brief - met het dossier van de taalkaders - voor de voorzitter van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht aan de minister van Buitenlandse Zaken overgemaakt.
Ten derde, op 21 april 2008 is het agentschap via de administratie van de FOD Buitenlandse Zaken op de hoogte gesteld van de bijkomende informatie waarover de Vaste Commissie voor Taaltoezicht moest beschikken om een advies over het voorgestelde taalkader te kunnen uitbrengen.
Ten vierde, op 22 april 2008 heeft het agentschap de Vaste Commissie voor Taaltoezicht een antwoord gestuurd. De commissie heeft geweigerd deze opmerkingen in overweging te nemen. Alle communicatie moet immers langs de bevoegde minister verlopen.
Ten vijfde, op 16 juni 2008 heeft het agentschap het volledig herwerkte dossier, inclusief onder meer een ontwerp van koninklijk besluit (KB) betreffende de taalkaders, aan de administratie van de FOD Buitenlandse Zaken overgemaakt. Het agentschap heeft de administratie gevraagd dit dossier ondertekend door de minister aan de Vaste Commissie voor Taaltoezicht over te maken.
Ten zesde, op 2 september 2008 is het door de minister van Buitenlandse Zaken getekende dossier voor advies naar de Vaste Commissie voor Taaltoezicht gestuurd.
Ten zevende, op 19 september 2008 heeft de Vaste Commissie voor Taaltoezicht aan de federale minister van Buitenlandse Zaken advies uitgebracht. Wat de paritaire verdeling van de taalkaders binnen het agentschap betreft, is dit advies over de hele lijn positief.
Ten achtste, op basis van dit advies zijn in de loop van vorige week de ontwerpen van KB opgesteld en ter opvolging aan de minister van Buitenlandse Zaken overgemaakt.
Dit alles betekent dat zes jaar na de oorspronkelijke datum uiteindelijk een einde aan deze geschiedenis in verband met taalpariteit wordt gesteld.
De voorzitter: De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Volgens de minister zijn de taalwetten op deze instelling van toepassing. Indien hier een conclusie uit moet worden getrokken, is het wel dat uitspraken van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, ook al zijn ze niet bindend, moeten worden nageleefd. Daar is dan echter weer geen sprake van.
Los van de wettelijkheid van het taalkader, vind ik het eigenaardig dat iemand die na een selectieprocedure in 2003 een negatieve beoordeling heeft gekregen, tot adjunct-directeur-generaal kan worden benoemd. Dat is echter een heel andere zaak. Ik heb u daarover een schriftelijke vraag gesteld en ik wacht vol belangstelling op het antwoord.
De Vaste Commissie voor Taaltoezicht blijkt het taalkader te hebben goedgekeurd. Dat verwondert me enigszins. Ik vraag me af of de Vlaamse overheid en haar vertegenwoordigers in de raad van bestuur geen vraagtekens hebben geplaatst bij een paritair taalkader. Ik kan me moeilijk voorstellen op basis van welke criteria tot het instellen van een paritair taalkader is overgegaan.
Mevrouw de minister, blijkbaar is er nu een aanvaard taalkader. Vindt u dat normaal? Heeft dat ook gevolgen voor de gewestelijke dotaties aan het agentschap?
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Ik dank de minister voor haar antwoord. Blijkbaar zou de kwestie van de taalpariteit nu, na zes jaar, zijn uitgeklaard. Het verwondert me eveneens dat de Vaste Commissie voor Taaltoezicht dit zomaar goedkeurt. De adviezen van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht zijn niet bindend, maar moeten worden nageleefd. De positieve evaluatie van de paritaire verdeling lijkt me vreemd.
Ik weet niet of nu een definitieve oplossing is gevonden voor het juridisch vacu?m waarin de instelling eigenlijk vertoeft. Er moet in elk geval duidelijkheid zijn. Ik hoop dat het nu duidelijk is wie het taalkader moet bekrachtigen. De vraag is wie de bestuursverantwoordelijkheid draagt. Gaat het om de raad van bestuur, waarin de gewesten zetelen, of om de minister van Buitenlandse Zaken, die volgens artikel 35 van de Grondwet de residuaire - de niet-geregelde - bevoegdheden heeft? Ik vraag me in elk geval af of dit nu allemaal definitief van de baan is.
De voorzitter: Minister Ceysens heeft het woord.
Minister Patricia Ceysens: Ik heb het verloop chronologisch en volledig weergegeven. Ik heb verklaard waar we staan. De ontwerp-KB´s liggen op het bureau van de federale minister van Buitenlandse Zaken.
De voorzitter: De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Ik stel vast dat we in de toekomst toch over een federale instelling zullen kunnen spreken.
Minister Patricia Ceysens: Die instelling heeft een statuut sui generis.
De voorzitter: Het incident is gesloten.