Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 03/07/2008
Vraag om uitleg van mevrouw Els Van Weert tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over bijkomende initiatieven tegen geweld op school
De voorzitter: Mevrouw Van Weert heeft het woord.
Mevrouw Els Van Weert: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het zal u niet verbazen dat het opnieuw over dit onderwerp gaat. Ik grijp terug naar wat u hebt aangekondigd toen we het hierover eerder al in deze commissie hadden, naar aanleiding van een concreet initiatief om in Antwerpen het geweld op school aan te pakken. Op 24 april 2008 zei u dat u uw administratie de opdracht had gegeven om tegen het einde van het schooljaar 2007-2008 een overzicht te maken van de genomen initiatieven en te bekijken welke bijkomende initiatieven er nog kunnen worden genomen met betrekking tot geweld op school. Is er op dat vlak iets te melden? Verder wil ik graag vernemen of u van plan bent om tegen het begin van het schooljaar de schooldirecties mee te delen hoe ze wapendracht in scholen moeten aanpakken.
Uiteraard hebt u in dat verband ook kennis genomen van het Antwerpse initiatief. Alle scholen en netten hebben overlegd en een consensus bereikt over de aanpak. Eigenlijk hebben ze een concreet actieplan uitgewerkt, inclusief de uitbouw van een meldpunt en de registratie van meldingen. Is dat een naar de rest van Vlaanderen uit te breiden model? Op het eerste gezicht lijkt me dit een erg goede aanpak, waarvoor een bijzonder groot draagvlak bestaat.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, wat de eerste vraag betreft, wil ik zeggen dat mijn administratie intussen inderdaad een oplijsting heeft gemaakt van wat er in Vlaanderen bestaat rond geweld op school. Ze verdiept zich momenteel ook nog wat meer in de achtergrond van geweldsproblemen. Ik heb mijn ronde van gesprekken met scholen over de problematiek van geweld op school verdergezet en heb bij hen vooral vragen gesteld over wat er volgens hen nodig is om daaraan tegemoet te komen. Mijn administratie volgt tevens de ontwikkelingen in Nederland verder op.
Ik gaf vorige keer reeds aan dat de initiatieven uit Nederland die voor ons eventueel ook interessant kunnen zijn, in casu de registratie van geweldsincidenten en de kwaliteitsteams veiligheid, eigenlijk nog niet helemaal op punt stonden ten tijde van ons werkbezoek van 3 april. De Nederlandse collega's hoopten dat deze initiatieven tegen het einde van dit schooljaar in voege zouden gaan. Het zou dan ook nuttig zijn om, wanneer die maatregelen al een tijdje gelopen hebben, nog eens af te spreken met de Nederlandse collega's om hun eerste ervaringen te bespreken en dan pas te bekijken of die maatregelen ook bij ons relevant kunnen zijn. U gaf trouwens zelf vorige keer al aan dat het verstandig is om af te wachten of initiatieven die in Nederland nog in de kinderschoenen staan, wel nuttig blijken te zijn.
Welke initiatieven komen in aanmerking om uitgevoerd te worden? Gezien wat ik net heb gezegd, is het op dit moment nog iets te vroeg om daarop te antwoorden. U hebt dan belangrijke vragen over wapendracht gesteld. Ik heb in ons vorige debat duidelijk gesteld dat het niet mijn bedoeling is om voor de scholen een gedetailleerde omzendbrief te maken over de manier waarop moet worden opgetreden op het vlak van discipline, wapens enzovoort. De meeste scholen zijn bijzonder duidelijk: wapenbezit wordt niet getolereerd. Het behoort tot de autonomie van de scholen om een beleid inzake wapendracht in hun school te ontwikkelen. Hierover kunnen uiteraard wel afspraken worden gemaakt op het niveau van de inrichtende macht.
U vraagt dan of ik kennis heb genomen van het Antwerpse initiatief. Ik ben inderdaad op de hoogte van het initiatief om in de schoolreglementen van alle Antwerpse scholen een wapenclausule op te nemen. Ik heb daar ook geen problemen mee. Na het incident met de steekpartij in Antwerpen is men constructief beginnen nadenken over een betere preventie en de aanpak van dergelijke incidenten. Mijn administratie wordt regelmatig op de hoogte gehouden van de ideeën en de vorderingen die men hierin maakt.
De Antwerpse schepen van Onderwijs heeft het initiatief genomen tot een gezamenlijke wapenclausule. Aan de invoering daarvan is uitgebreid overleg met alle betrokken onderwijsnetten vooraf gegaan. Men heeft er ongeveer een jaar over gedaan om tot deze eenvormige aanpak te komen. Dat was dus niet zo'n eenvoudige oefening. Wat mij betreft sluit niets uit dat andere steden of inrichtende machten een dergelijk overkoepelend initiatief nemen. Het feit dat er binnen een stad of gemeente samen wordt nagedacht over hoe men komt tot een beleid inzake geweld op school, zowel preventief als remediërend, past volledig in mijn visie van een lokaal flankerend onderwijsbeleid.
De voorzitter: Mevrouw Van Weert heeft het woord.
Mevrouw Els Van Weert: Ik weet dat u belang hecht aan de autonomie van de scholen. Dat is terecht. De wil om het probleem ten gronde aan te pakken, is er. Alle scholen vragen instrumenten om de wapendracht en het geweld aan te pakken. Men vraagt zich ook af hoe het zit met de samenwerking met de politie. Verder is men erg bezorgd over het imago van de school, en dat is een van de redenen waarom het niet zo gemakkelijk was om in Antwerpen een consensus te realiseren. Men vreest dat fouilleringen en registraties negatief zullen afstralen op de reputatie van de scholen.
De Antwerpse aanpak, waarbij men netoverschrijdend in alle scholen op dezelfde manier te werk gaat, kan daaraan ten dele remediëren. Zo kan men de angst om gestigmatiseerd te worden, wegwerken. Misschien kan men een pilootproject opzetten om de Antwerpse ervaringen te bundelen en voor geheel Vlaanderen ter beschikking te stellen. Op dat vlak kan uw administratie wel degelijk een positieve rol vervullen zonder dat dit de vorm van een omzendbrief of extra maatregelen moet aannemen. Leren van elkaars ervaring en dat vergemakkelijken is belangrijk. Ik hoop dat u in dat licht te werk zult gaan.
De voorzitter: De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme: Wie moet het initiatief nemen? Men moet daar heel voorzichtig in zijn. Het is belangrijk dat afspraken in dit verband pas goed zijn als er een draagvlak bestaat. De scholen zelf moeten er dus het nut van inzien.
We hebben er in Antwerpen een jaar over gedaan om zo'n handelingsprotocol te kunnen afsluiten en een eenvormige passage te laten opnemen in de schoolreglementen, omdat we absoluut niet wilden ingaan tegen de wil van de scholen. We wilden dat de scholen vrijwillig zouden meewerken. Binnen alle netten zijn er scholen die ter zake voorop willen lopen en scholen die daar terughoudend in zijn. Voor ons was het heel belangrijk daar een gelijkvormig beleid tegenover te kunnen zetten, ook voor de organisatie van de politiediensten. Dat vergt immers een bijkomende inzet en afspraken, waarbij we ons niet uitsluitend richten op bepaalde scholen of een bepaald net. Dat, ook met de informatie-uitwisseling die daarover tot stand komt op stedelijk niveau, lijkt me slechts haalbaar en werkbaar als het wordt onderschreven door alle scholen en alle vertegenwoordigers van de scholen. Dat wou ik toch even zeggen.
Als mensen geïnteresseerd zijn te vernemen hoe dat model tot stand is gekomen, wat het eigenlijk inhoudt en hoe het zit met de evaluatie ervan - na verloop van tijd, want het begint slechts volgend schooljaar - dan zijn we, zoals altijd, graag bereid daar informatie over te geven. Ik kan me echter moeilijk voorstellen dat een identieke werkwijze overal te reproduceren valt. We moeten rekening houden met de plaatselijke omstandigheden, cultuur en dergelijke. Dat is de enige werkbare wijze. Daar ben ik echt van overtuigd.
De voorzitter: De heer Schoofs heeft het woord.
De heer Hans Schoofs: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, ik was iets te laat: mijn excuses daarvoor. U weet dat dit onderwerp me na aan het hart ligt. Ik heb me daar toch wel terdege over gedocumenteerd, ook in het verleden. Ik verwijs naar de actuele vraag die we daar eerder over hebben gesteld. We moeten proberen weloverwogen stappen voorwaarts te zetten.
Mijnheer de minister, u hebt daarnet verwezen naar het werkbezoek aan Nederland dat u destijds had aangekondigd in de plenaire vergadering, naar aanleiding van het steekincident. Misschien is het te vroeg om naar de bevindingen daarvan te vragen, maar we moeten proberen vooruitgang te boeken wat dit probleem betreft, en lessen trekken uit de knowhow die ter zake in Nederland wordt opgedaan. Kunt u wat licht werpen op de timing of het verslag van uw bevindingen?
Het erg nuttige experiment van Antwerpen is niet voor de eerste maal in de kijker gekomen. We hebben dat toen ook besproken, in dezelfde vergadering. Ik verwijs nog steeds naar de vzw ASMA, die stelt dat het algemeen wapenverbod een goede zaak is. De autonomie van de scholen ter zake is erg belangrijk. Het is zaak ook die scholen te overtuigen van het nut van een goede communicatie. De angst bij een aantal scholen dat hun imago zou worden besmeurd, lijkt me niet terecht. Net het omgekeerde lijkt me het geval: als scholen daarover duidelijk en consequent communiceren, kunnen ze een duidelijk imagoversterkend effect krijgen als die scholen geweld in al zijn vormen verwerpen. Dat moet het uiteindelijke doel zijn van ons onderwijs. Scholen moeten het imago hebben dat zoiets evident is.
De voorzitter: Ik weet niet of u aanwezig was toen de minister heeft geantwoord. Hij heeft gezinspeeld op het werkbezoek en op het terugkoppelen naar de mensen in Nederland.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Toen onze mensen op 3 april in Nederland waren, is gebleken dat de initiatieven onvoldoende ver waren gevorderd om er nuttige conclusies uit te trekken. De Nederlanders hebben ons gezegd dat dit tegen het einde van het schooljaar meer ontwikkeld zal zijn. Dan gaat het onder meer over de registratie en de kwaliteitsteams. Ik denk dat we nog eens een werkbezoek aan Nederland moeten brengen, om te zien wat dat geeft. Op dat vlak heb ik daar eigenlijk nog niet veel uit kunnen besluiten.
Ik ben het met u eens over het belang van het Antwerpse voorbeeld. Zoals de heer Voorhamme heeft gezegd, is het inderdaad noodzakelijk dat scholen er zelf van overtuigd raken dat het goed is voor dat collectieve imago van het onderwijs en alle deelnemende scholen dat dat gebeurt. Dat ze het allemaal doen, creëert een gemeenschappelijkheid die belangrijk is. Er is immers geen beleidsconcurrentie tussen scholen, in de ene of de andere richting. Dat lijkt me heel belangrijk.
Mevrouw Van Weert, ik deel wel de klemtoon van de heer Voorhamme: we moeten dat van onderuit laten groeien. Ze moeten bereid zijn om dat te doen. Dat moet van onderuit komen, want het zijn de scholen die dit moeten doen. Dat lijkt me inderdaad de goede aanpak. We kunnen dat niet tot stand brengen door het vanuit Brussel op te leggen en te forceren. Dat lijkt me niet zo eenvoudig. Dit is echter een zeer mooi voorbeeld van hoe lokaal consensus en actie tot stand kunnen worden gebracht.
De voorzitter: De heer Schoofs heeft het woord.
De heer Hans Schoofs: Mijnheer de minister, ik dring toch aan op iets meer ondersteuning van het project. U beschikt over diverse communicatiekanalen, zoals Klasse. Het goede voorbeeld van Antwerpen moet ingang vinden in heel Vlaanderen. We moeten dat maximaal promoten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.