Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 26/06/2008
Vraag om uitleg van de heer Ward Kennes tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de gevolgen van de nieuwe regelgeving voor werkervaringsprogramma's voor de werking van de werkervaringsprojecten
Vraag om uitleg van de heer Gino De Craemer tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de herstructurering van de werkervaringsprojecten
De voorzitter: De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes: Mijnheer de minister, het zou me niet verwonderen dat de heer De Craemer en ikzelf uit dezelfde bron hebben geput voor onze vraag. Op uw initiatief wordt de sector van de werkervaringsprogramma's serieus door elkaar geschud. Er is een proefproject aan voorafgegaan, de proeftuin leerwerkbedrijven. U stelt dat dat een doorstroom geeft van 57 percent naar de reguliere markt, wat een verbetering zou zijn van 6 percent tegenover het gemiddelde van de projecten. Er zijn in Vlaanderen andere projecten die 60 percent of meer halen, en sommige, vooral dan in het kader van de een-op-eenbegeleiding, evolueren naar dicht bij de 100 percent.
Het is een heel diverse sector met mensen die actief zijn in natuurwerk, tuinaanleg, ICT, zorg, opleiding tot polyvalent arbeider, onthaalbediende enzovoort. De sector maakt zich serieuze zorgen op het vlak van financiering, de timing waarbinnen alles zou moeten gebeuren en het feit dat een aantal opgebouwde methodieken en het personeelskader onder druk komen te staan.
Tot nu toe kunnen de verschillende promotoren een beroep doen op een financiering van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Alles zou nu worden gecentraliseerd bij het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie. Dat is gebeurd via een gesloten oproep, en alleen dat agentschap heeft daarop kunnen intekenen. Waarom die keuze voor centralisatie?
Er zijn op dit moment 41 ESF-gefinancierde werkervaringsprojecten, waaraan voor 8 miljoen euro ESF-gelden werden toegewezen. De financiering gaat over 30 percent van de totale projectkosten. Ongeveer 900 werkzoekenden genieten van extra opleiding en begeleiding, of een derde van het totaal in die sector. Er zijn er die genieten van een een-op-eenbegeleiding en die bewust niet kiezen voor de ESF-middelen. Ik heb begrepen dat in de toekomst die pot van ESF-middelen over alle projecten zal worden uitgesmeerd, ook over die die daar niet echt nood aan hebben.
Er is een probleem voor die 41 promotoren die nu actief zijn. Hun erkenning, die van onbepaalde duur was, valt weg op 1 januari 2009. Dat betekent dat ze in grote onzekerheid terechtkomen, met alle gevolgen van dien. Ze hebben omkaderingspersoneel dat ze in vooropzeg zullen moeten plaatsen omdat ze niet weten wat hun boven het hoofd hangt. Ze hebben natuurlijk ook heel wat contracten met wie ze hun werkvloer ter beschikking kunnen stellen. Ze hebben contracten met lokale besturen. Die lopen over meerdere jaren. Dit komt nu allemaal in die onzekere toestand. Een aantal overeenkomsten zullen moeten worden opgezegd.
Er is in elk geval zekerheid over de problemen die de irreële timing met zich meebrengt. Half mei zijn de mensen over de hervormingen ingelicht. Eind juni zou er een nieuwe oproep worden gelanceerd om werkervaringsprojecten in te dienen. Die tijd is al erg kort. Tegen half september - dat betekent dat de hele zomervakantie daaraan zal moeten worden gewerkt - moeten de aanvraagdossiers worden ingediend. Het gaat niet alleen om het opstellen van een dossier. Er moeten ook financiële afspraken worden herzien. Er zijn afspraken met lokale besturen die dan in volle zomer herbekeken zullen moeten worden. Er is het punt van de leerwerkbedrijven waarmee ze een overeenkomst zullen moeten sluiten omdat de sector wordt opgesplitst in werkervaringsprogramma's en leerwerkbedrijven. Ze moeten daarmee een overeenkomst onderhandelen. Dat moet allemaal gebeuren tijdens de zomer en af zijn tegen half september. Als we dan uitgaan van een doorlooptijd van ongeveer drie maanden om al deze dossiers te evalueren en te analyseren, dan zijn we eind 2008. De hele hervorming moet ingaan op 1 januari 2009. Ik zie niet in hoe we dit in goede banen kunnen leiden en hoe we de problemen die daarmee gepaard gaan, kunnen oplossen.
Er moet een keuze worden gemaakt om een aanvraag te doen als werkervaringsproject of als leerwerkbedrijf. Die keuze moet goed gebeuren. Hopelijk loopt dit niet door na 1 januari want niemand garandeert dat voor het einde van het jaar de hele screening is gebeurd. Het zou kunnen dat men pas na de inwerkintreding weet of men kan blijven bestaan. Voor die die kunnen blijven bestaan, zal de omkaderingspremie in elk geval worden verlaagd. Momenteel zijn er twee groepen: de premie van 25 percent voor de preventieve doelgroep en de premie van 35 percent voor de curatieve doelgroep. Dit zou allemaal worden teruggebracht naar 25 percent, wat voor een werkervaringsproject gemiddeld een vermindering oplevert van 872 euro per jaar. Men is helemaal niet zeker dat er een goedkeuring volgt. De leerwerkbedrijven zullen niet alleen 40 eigen werkervaringsplaatsen moeten aanbieden, maar ook nog 40 werkervaringsplaatsen bij externe werkervaringspromotoren moeten vinden. Dat moet allemaal tegen 15 september worden uitgewerkt.
Ik ga niet dieper in op de details van de financiële gevolgen per traject omdat dit heel technisch is. Het komt erop neer dat er een vermindering zit aan te komen van 9000 tot 6000 euro per werkervaringstraject. Dat is behoorlijk veel. Er zijn nog andere gevolgen. De samenwerkingsverbanden die nu lopen met de lokale partners, hebben gevolgen voor natuurwerk en groenbeheer. Bepaalde gemeentebesturen hebben zich doelstellingen gesteld die kunnen worden gehaald dankzij het WEP-programma. Is er overleg geweest met de bevoegde minister voor de sector natuur over de mogelijke gevolgen van de hervorming in uw sector? Is er overlegd met de minister van Sociale Economie omdat een aantal programma's die uit de boot zouden vallen, voor de keuze zullen staan om te stoppen of over te gaan naar de sociale economie? Daar kunnen ze dan zien of hun project op die manier verder kan blijven bestaan. Dat zou gepaard kunnen gaan met een budgettaire verschuiving. Is er dus overlegd met minister Crevits over de gevolgen voor de groensector? Is er overlegd met minister van Brempt over een mogelijke verschuiving naar sociale economie?
Ik zet de gesignaleerde problemen even op een rijtje. Er zijn vragen over de proeftuin, die erg kort was en beperkt van omzet, gezien het over een ruime sector gaat. De gevolgen voor de WEP-programma's en de onzekerheid over al dan niet erkenning zijn bijzonder groot. Dat heeft gevolgen voor het omkaderingspersoneel dat in vooropzeg moet worden geplaatst. In de contracten met de externe bedrijven en lokale besturen dreigt men een onbetrouwbare partner te worden. Mensen zullen zich misschien de vraag stellen of ze nog met die sector in zee willen gaan. De dienstverlening aan de openbare besturen komt in het gedrang. Voor de mensen die zelf in de WEP-programma's zitten, wordt gezegd dat de bestaande trajecten zullen kunnen worden uitgedaan in 2009. Als dit zonder omkadering is, dan valt eigenlijk de kern van het traject weg. Zijn begeleiders die in vooropzeg worden geplaatst, nog gemotiveerd om die taak te blijven uitvoeren? Zullen ze niet uitkijken naar een andere job?
Ik wil nog heel even ingaan op de timing. Eind juni zou er een oproep worden gelanceerd. Tegen half september moeten de projecten binnen zijn. Dan is er een doorlooptraject dat op drie maanden kan worden geschat. Tegen het einde van het jaar weet men - als alles goed gaat - of men volgend jaar nog erkend is of niet. Het gaat in op 1 januari 2009. Is het niet veel realistischer om de maatregelen te laten ingaan op 1 januari 2010? Wanneer men dan een jaar de tijd heeft om zich voor te bereiden op niet meer erkend te zijn, dan kan men in 2009 de projecten laten uitdoven. Er kan dan worden uitgekeken of men in de loop van 2009 eventueel naar sociale economie wil overschakelen om daar projecten in te dienen. Er kunnen dan met de lokale besturen waar men contracten mee heeft, nieuwe onderhandelingen worden aangevat. Men kan dan ten minste alles in goede banen leiden. Indien u vasthoudt aan de hervorming, dan moet er zeker ernstig worden nagedacht over de timing.
Mijnheer de minister, kunt u garanderen dat de capaciteit extra begeleiding en opleiding die dreigt weg te vallen bij de promotoren kan worden opgevangen door de leerwerkbedrijven? Kunt u garanderen dat de nieuwe regelgeving niet zal leiden tot kwaliteitsverlies van de begeleiding? Op dit moment heeft men in de verschillende sectoren een eigen methodiek opgebouwd die door de jaren is gegroeid. In welke oplossingen voorziet u om te vermijden dat de nieuwe regelgeving tot ontslagen van het omkaderingspersoneel zal leiden? Welke stappen zult u ondernemen om de bezorgdheid binnen de sector weg te nemen? Ik denk dan in de eerste plaats aan een meer realistische timing van 1 januari 2010. Is er overleg gepleegd met de ministers Crevits en Van Brempt, omdat ook hun sector indirect is getroffen door de hervorming?
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, volgens de heer Vic Theuns, directeur van Natuurwerk, dat een WEP-plus-project startte in 1998, zullen heel wat huidige werkervaringsprojecten moeten afbouwen, met als gevolg dat de uiteindelijke tewerkstellingsbalans vermoedelijk negatief zal uitvallen. Door een verminderde subsidiëring van de omkadering zou het twijfelachtig zijn of promotoren nog verder zullen werken in WEP-plus.
Het wegvallen van de Europese subsidies kan deels worden opgevangen door een erkenning als leerwerkbedrijf aan te vragen. Slechts 4 van de 41 huidige projecten zou aan die voorwaarden voldoen. Verder zou er ook een probleem zijn met de timing, maar daar heeft de heer Kennes al uitgebreid over gesproken.
In geval van een mogelijke afbouw van deze tewerkstellingsprojecten valt een mogelijke verschuiving te vrezen naar het domein van de sociale economie. Het is nochtans net de bedoeling om langdurig werklozen in het normaal economisch circuit te introduceren. Bovendien bleek uit een antwoord op een schriftelijke vraag van april 2008 over deze problematiek dat de uitstroom naar werk bij WEP-plus significant hoger ligt in vergelijking met de doelgroep van langdurig werklozen. Volgens de minister moeten de geplande hervormingen net meer plaatsen creëren en de uitstroom naar werk verhogen.
Mijnheer de minister, zijn de genoemde punten van kritiek terecht? Hoe ziet u dat? Is er voldoende contact geweest met de sector? Is de continuïteit in het aanbod gegarandeerd? Valt er inderdaad een afbouw van de werkervaringsprojecten te verwachten? Zal dit leiden tot een verschuiving naar het domein van de sociale economie? Er zou te weinig tijd zijn tussen de nieuwe oproep werkervaring en de uiterste indiendatum voor de aanvraagdossiers. Ook de timing bij de aanvragen voor leerwerkbedrijven zou problematisch zijn. Hoe ziet u dat? Acht u een eventuele bijsturing nodig?
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mijnheer de voorzitter, ik zal niet herhalen wat de heer Kennes op een schitterende wijze heeft gezegd. Ik heb een bijkomende vraag over de artikel 60'ers. Dat zijn mensen die via het OCMW weer in orde kunnen komen met hun socialezekerheidsstatuut. Momenteel kunnen ze via de WEP-plus-promotoren worden ingeschakeld en extra omkadering en begeleiding krijgen. In het nieuwe model zou het niet langer het geval zijn dat ze als artikel 60'ers worden begeleid. Ze zouden verplicht als WEP-plusser worden ingeschakeld. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten heeft daarover contact genomen met het kabinet. In de nieuwsbrief van VVSG hebben we kunnen lezen dat het overleg nog gaande is, maar nog niet tot een oplossing heeft geleid. Hoe ziet u het vervolg van het dossier?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, ik wil eerst iets zeggen over de doelstelling. Sommige werkzoekenden hebben het potentieel om zich te integreren in het normaal economische circuit, maar blijken tijdens hun traject te ver van de arbeidsmarkt verwijderd om via de loutere begeleiding en opleiding in de trajectwerking de afstand tot de reguliere arbeidsmarkt te overbruggen. Door het aanbieden van een competentieversterkende ervaring op de werkvloer onder begeleiding, en bij voorkeur in verschillende werksituaties, wordt de afstand kleiner en wordt als het ware een brug gevormd tussen een periode van werkloosheid en een nieuwe periode van tewerkstelling in het reguliere bedrijfsleven.
In het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 werd het nut van dergelijk beleid en daarbij horende maatregelen onderschreven door de sociale partners. In het kader van de sluitende aanpak voor de curatieve doelgroep werd in 200 bijkomende werkervaringsplaatsen voorzien voor langdurig werkzoekenden. Bovendien was men zich ook bewust van de nood aan acties ter verbetering van de toeleiding en de begeleiding naar werk na de werkervaring en acties voor het wegwerken van de verschillen tussen de promotoren. Het experimenteren met nieuwe organisatiemodellen werd op de agenda geplaatst. In deze context werd de proeftuin leerwerkbedrijf opgericht in het kader van het ESF-programma 2000-2006.
Het huidige systeem van werkervaring dat ondertussen tien jaar loopt, kent een relatief succes. Gemiddeld 51 percent van de werkzoekenden stroomt door naar werk. Uit de proeftuin leerwerkbedrijven blijkt dat, mits enkele ingrepen, dit beter moet kunnen. In de proeftuin stroomde 57 percent van de werkzoekenden door naar duurzaam werk. Dat is voor een moeilijke doelgroep wel een verbetering. De nieuwe regeling is geïnspireerd door dit succesvolle experiment. De Vlaamse Regering heeft na een advies van de SERV op 30 mei 2008 haar principiële goedkeuring gehecht aan een nieuw ontwerpbesluit betreffende werkervaring. Het ontwerp ligt nu bij de Raad van State voor advies. Het ontwerp van besluit integreert het resultaat van de bevindingen van een tien jaar durende ervaring met WEP-plus met de bevindingen uit de proeftuin. Er werd rekening gehouden met de ESF-programmatie 2007-2013, het Vlaams werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 en een analyse van de WEP-plusregeling door het departement Werk en Sociale Economie met betrekking tot het bereik, de diversiteit en de uitstroom. Sinds 2006 werd er zeer intens overleg gepleegd met het werkveld via de diverse koepelorganisaties, onder meer met het Vlaams Steunpunt Lokale Netwerken (SLN). Zowel over de timing als over de overgangsregeling, is er zeer intensief overleg met SLN.
Vic Theuns is, denk ik, de inspiratiebron voor de twee vraagstellers. De heer Theuns is niet gelukkig met het nieuwe model. Hij wil zich eigenlijk ook niet inschakelen, maar ik wil niet te persoonlijk worden. Wij overleggen natuurlijk met de koepelorganisaties.
De doelstelling van werkervaring blijft in de nieuwe regeling ongewijzigd. Werkervaring is een schakel in een traject naar werk met als doelstelling aan werkzoekenden met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt een leerwerkervaring aan te bieden, met het oog op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt. In de nieuwe benadering wordt in vergelijking met vroeger wel meer de nadruk gelegd op de uitstroom naar regulier werk, maar werkervaring is nog altijd geen tewerkstellingmaatregel in de strikte zin van het woord.
De belangrijkste nieuwigheid in de nieuwe regeling is dat iedere deelnemer aan het werkervaringsprogramma een evenwaardige begeleiding zal krijgen en dit ongeacht bij welke organisatie de werkervaring plaatsvindt. In de nieuwe regeling krijgt iedere werkzoekende een jaar lang een kwaliteitsvolle ondersteuning op maat via de inschakelingsmodule. Dit houdt in algemene vorming ICT, Nederlands indien nodig, kwalitatieve begeleiding op de werkvloer, validering van verworven competenties, sollicitatietraining en actieve bemiddeling naar een reguliere job en individuele nazorg bij de nieuwe werkgever. Tijdens de eerste helft van de werkervaring zal de opleiding en begeleiding vooral gericht zijn op competentieversterking op de werkvloer. In de tweede helft ligt de nadruk op de effectieve uitstroom naar werk.
We hebben te maken met een werkveld dat tot op heden door de Vlaamse overheid zeer verschillend werd behandeld met Europese steun. Eigenlijk waren de verhoudingen totaal scheef. De heer Van den Heuvel heeft gewezen op nog een bijkomende complicatie, namelijk de artikel 60-trajecten. Daarover zijn we inderdaad aan het overleggen. Ik kan niet zeggen wat het resultaat van dat overleg zal zijn. Het is de bedoeling om ook voor mensen in artikel 60 te komen tot een werkveld dat zorgt voor een gelijkwaardige behandeling, een correcte behandeling en een gelijke behandeling van iedereen die met dezelfde problematiek te maken heeft.
In de nieuwe regeling zullen twee types van promotoren naast elkaar bestaan: de zuivere werkervaringspromotor en het leerwerkbedrijf. De werkervaringspromotor biedt de werkervaringsmodule aan, dit is de begeleiding op de werkvloer. Van het leerwerkbedrijf wordt verwacht dat zij naast de werkervaringsmodule voor de eigen doelgroepwerknemers ook de inschakelingsmodule aanbiedt, zowel aan de eigen doelgroepwerknemers als aan een contingent doelgroepwerknemers van andere promotoren. Dit verklaart het verschil in financiering tussen een werkervaringspromotor en een leerwerkbedrijf. Ik denk dat de heer Theuns hiermee een probleem heeft omdat hij niet in het model leerwerkbedrijf wil stappen, maar dat is dan zijn keuze.
Het leerwerkbedrijf ontvangt per voltijdse eenheid een inschakelingsvergoeding van 3000 euro en bij een geslaagde werkervaring een nazorgvergoeding van 1000 euro. Daarnaast krijgt zij een aanvullende omkaderingspremie omdat de VDAB de werkzoekenden met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt toe zal leiden naar het leerwerkbedrijf.
De inschakelingsmodule komt overeen met de 'extra begeleiding en opleiding' waarvoor het ESF-Agentschap in het kader van Doelstelling 3 - zwaartepunten 1&2 van het Programma 2000-2006 - 9000 euro per voltijdequivalent (vte) op jaarbasis ter beschikking stelde. Bij wijze van overgang is dit programma verlengd tot eind 2008. Daar waar in de bestaande regeling slechts één doelgroepwerknemer op drie kon genieten van de door ESF gefinancierde extra begeleiding, zal vanaf 2009 iedere doelgroepwerknemer de inschakelingsmodule kunnen volgen. Daartoe heeft het ESF-Agentschap via een gesloten oproep de ESF-middelen toegekend aan het Vlaamse Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie, die als enige ESF-promotor optreedt en deze middelen vanaf 2009 zal verdelen over alle doelgroepwerknemers. De ESF-middelen gaan dus geenszins verloren maar worden integendeel aangewend voor alle deelnemers aan het werkervaringsprogramma.
In 2009 trekt de Vlaamse Regering 3,7 miljoen euro extra uit voor een intensievere toeleiding van langdurig werkzoekenden naar duurzaam werk. Met het geld gaan we het bestaande werkervaringsprogramma verbeteren en uitbreiden. Bedoeling is 200 extra werkervaringsplaatsen te creëren en tegelijk meer werkzoekenden na een geslaagde werkervaring aan de slag te houden.
De nieuwe regeling moet een efficiëntere besteding van de Vlaamse en Europese middelen tot gevolg hebben. In de bestaande regeling bedraagt de omkaderingspremie - dit is Vlaams geld - voor de werkvloerbegeleiding naargelang het type van promotor, of 15 percent, of 25 percent, of 35 percent van de loonpremie. Dit betekent één begeleider voor respectievelijk18, 11 of 8 vte doelgroepwerknemers. Het enige criterium voor het bestaande onderscheid is het type van promotor: de omkadering bedraagt nu 15 percent voor de plaatselijke besturen en de gemeentelijke vzw's en 25 percent voor de overige categorieën van werkgevers. Ze bedraagt, ongeacht het type werkgever, 35 percent voor de werkzoekende die minstens 36 maanden volledig vergoed werkloos is en de deeltijds lerende werkzoekende. Het valt niet te verantwoorden dat de ene promotor meer omkadering krijgt dan een andere omwille van zijn statuut. Hetzelfde kan worden gezegd van een verschil in omkadering tussen een werkzoekende die 24 maanden zonder werk is en een werkzoekende die 36 maanden werkloos is. Je kunt trouwens de vraag stellen of met een omkadering van 1 op 18 een kwalitatieve omkadering kan worden aangeboden.
In de nieuwe regeling wordt de omkaderingspremie voor alle zuivere werkervaringspromotoren op 25 percent van een hogere loonpremie gebracht, wat overeenkomt met één begeleider voor 10 vte doelgroepwerknemers. Dit is gelijklopend met de omkadering die wordt toegepast in de lokale diensteneconomie. We leggen de lat dus gelijk. We maken een goed en gezond gemiddelde.
Leerwerkbedrijven krijgen daarbovenop nog een aanvullende omkaderingspremie en kunnen daardoor één begeleider voor 7 vte doelgroepwerknemers inzetten op hun eigen werkvloeren. Dit is zelfs een kleine verbetering ten opzichte van de huidige toestand. Voor de werkvloerbegeleiding zal de nieuwe regeling dus niet leiden tot een vermindering van het omkaderingspersoneel. Dat is Vlaams geld.
Met de huidige ESF-financiering van 9000 euro per vte kunnen promotoren één begeleider inzetten voor 5 vte doelgroepwerknemers. Laat ons eerlijk zijn, dat is zeer gunstig. Met het nieuwe systeem van de inschakelingsvergoeding en nazorgpremie brengen we dit naar een meer realistische omkadering van één begeleider voor 11 tot 15 vte doelgroepwerknemers, naargelang het uitstroompercentage. Het hangt dus af van het succes.
Met deze omkadering moet het mogelijk zijn om een kwalitatieve omkadering te verzorgen. Als je rekening houdt met het feit dat alle deelnemers aan het werkervaringsprogramma de inschakelingsmodule zullen volgen, zal vanaf 2009 niet minder maar meer omkaderingspersoneel nodig zijn voor het verzorgen van de inschakelingsmodule.
We krijgen dus een soort van 'level playing field'. We zorgen ervoor dat er voor alle betrokken mensen een goede inschakelingsmodule en een goede begeleiding is. Maar de bijzonder genereuze omkadering die vandaag bestaat, blijft niet bestaan. Iemand die niet in het model van een leerwerkbedrijf wil stappen, die geen inschakelingsmodules voor anderen wil helpen organiseren, die heeft natuurlijk een probleem, zoals de heer Vic Theuns.
Het klopt niet dat slechts 4 van de 41 gefinancierde projecten in aanmerking komen voor een subsidiëring als leerwerkbedrijf. Het ontwerpbesluit laat namelijk toe dat verschillende promotoren via een samenwerkingsverband een leerwerkbedrijf kunnen vormen. Een samenwerkingsverband heeft als voordeel dat de promotoren van het leerwerkbedrijf - zonder een fusie aan te gaan - niet alleen de kosten kunnen delen, maar ook dat een meer verregaande specialisatie mogelijk is van het omkaderingspersoneel door de schaalvoordelen die dat met zich mee brengt. De voorwaarde om 40 doelgroepwerknemers op eigen werkvloeren tewerk te stellen was immers op korte termijn niet haalbaar. Op die manier wordt het voor alle promotoren mogelijk om zich kandidaat te stellen voor een leerwerkbedrijf.
Ik denk dat het inderdaad belangrijk is om de bezorgdheid bij de promotoren zo snel mogelijk weg te nemen. Laat het duidelijk zijn dat het nieuwe werkervaringsprogramma niet de bedoeling heeft om het aantal werkervaringsplaatsen af te bouwen of om bestaande promotoren de overstap te laten maken naar de sociale economie. Er zullen in 2009 zelfs 200 werkervaringsplaatsen bij komen. In de komende weken zullen de projectadviseurs van het Vlaamse Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie de 41 huidige projecten bezoeken om hen te informeren over de nieuwe regeling. Na de lancering van de open oproep, die plaatsvindt na de definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering, zal het Subsidieagentschap informatiesessies geven aan de promotoren en dat in alle Vlaamse provincies. Omdat de oproep tijdens de zomervakantie valt, zal de periode om een aanvraag in te dienen tot einde september lopen. Zo hebben de promotoren voldoende tijd om hun dossier in te dienen.
Wij blijven denken dat 1 januari realistisch is voor de ingang van het nieuwe systeem, maar we hebben grondig overleg, onder meer met SLN. We spreken met hen ook over een overgangsformule voor diegenen die in bestaande projecten mensen hebben tewerkgesteld en begeleiden. We zullen ervoor zorgen dat een goede overgang mogelijk is.
Heb ik overlegd met de minister, verantwoordelijk voor het milieu? Eerlijk gezegd weet ik niet of mijn medewerkers daar specifiek overleg mee hebben gepleegd. Ik weet ook niet of het nodig is. We zijn hier bezig met werkervaring, waarbij activiteiten in natuurbehoud nuttig kunnen zijn, maar ook activiteiten in allerlei sectoren. Ik heb natuurlijk wel grondig overlegd met de minister bevoegd voor Sociale Economie. Ik zie het verschil, maar ook de risico's van het feit dat er een overgang zou zijn naar sociale werkplaatsen.
Ik denk dat we een goed systeem hebben uitgebouwd met een coherente, uniforme benadering van het hele werkveld. Dat was precies wat vandaag ontbrak.
De voorzitter: De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
U bent begonnen met het schetsen van de doelstelling, waarover geen discussie is. Maar daarmee is nog niet uitgelegd waarom die hervorming er zo nodig moet komen. Er is verwezen naar een experiment dat het 6 percent beter doet. Dat staat buiten kijf. Maar eigenlijk geeft u de indruk dat er zijn die het minder goed hebben gedaan en dat u zij die het nog beter doen - 60 percent of bijna 100 percent - buiten beschouwing laat omdat er toch 6 percent winst is, vergeleken met het gemiddelde van 51 percent. Ik denk dat dit voor discussie vatbaar is.
Er wordt verwezen naar een intens overleg met de SLN. Alleen wordt mij gemeld dat een sectorvertegenwoordiger als de vzw Vlaams Overleg Sociale Economie (Vosec), beter uitgerust en beter gedocumenteerd is en dus sterker staat bij onderhandelingen. Hoe sterk een sector zich kan organiseren en wie de woordvoerder is, is niet het probleem van de minister, zult u misschien zeggen. Maar als er een signaal komt dat die koepel niet de hele sector vertegenwoordigt, dan zou u dat signaal toch moeten oppikken. Het is gemakkelijk om zich als beleidsvoerder te verschuilen achter de koepel, de vertegenwoordiger.
Minister Frank Vandenbroucke: Zo is dat als je het middenveld respecteert. Het is niet omdat er één mijnheer ongelukkig is over zijn koepel, dat we met elke individuele betrokkene gaan onderhandelen. Dat is geen normale omgang met het middenveld.
De heer Ward Kennes: Het is juist dat die mensen hier niet zijn om zich te verdedigen. Ik krijg toch signalen dat in andere sectoren, bijvoorbeeld in de sociale economie, Vosec sterker gewapend is.
Ik kan weinig toevoegen aan de uiteenzetting over de inhoud van de hervorming. U verdedigt dat de ESF-middelen, die nu bij een derde van de doelgroep terechtkomen, over alle participanten zullen worden verspreid. Maar de vraag die ik daarstraks heb gesteld, is of dat nodig en zinvol is, ook als sommige sectoren, vooral de zorgsector, via de een-op-eenbegeleiding heel goede resultaten halen zonder die ESF-middelen. Zal men die over iedereen verdelen of zal men vooral inzetten waar het het meest nodig is en het meest rendeert? Dat vind ik een belangrijke overweging.
Ik ben ook nog niet gerustgesteld over het feit of de specifieke expertise en methodiek die in de verschillende programma's de voorbije jaren zijn opgebouwd, behouden zullen blijven bij deze hervorming. Als men iets nieuws opstart en sommigen bedrijven nieuwe zaken moeten ontwikkelen 'from scratch', ben ik er zeker van dat er heel wat kennis en ervaring verloren zal gaan. U stelt ons gerust dat er meerdere promotoren in aanmerking komen via samenwerkingsverbanden.
Dat is een goede zaak. U stelt dat in theorie alle promotoren de kans hebben om zich als leerwerkbedrijf aan te melden, maar dat is toch een heel theoretische beschouwing. Als we zien aan welke voorwaarden ze moeten voldoen, van twee keer veertig, is het niet iedereen gegeven om op zo'n korte tijd, tegen eind september, daar programma's voor uit te werken. Dat is gewoon niet realistisch.
Ik heb geen antwoord gekregen op mijn opmerking over het risico dat men pas op het einde van dit jaar iets zal te weten komen, men dan op 1 januari in een nieuw systeem moet stappen en dat men ondertussen niet anders kan dan mensen in vooropzeg te plaatsen, met alle gevolgen van dien. Ik blijf daarbij met het onbehaaglijke gevoel zitten dat daar geen goede regeling voor is.
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Het is uiteraard positief dat er overleg is, maar het overleg is blijkbaar nog bezig. Mijn voorstel zou zijn om eerst een echte overeenkomst met de koepel te maken vooraleer er een startdatum wordt bepaald.
Het is goed dat de werking en de resultaten van de voorbije tien jaar grondig zijn geanalyseerd. Blijkbaar werkte WEP-plus goed. Vandaar mijn vraag waarom nu specifiek dat organisme wordt gewijzigd. Wijzigen is niet altijd verbeteren. De nieuwe regeling die u hebt voorgesteld, lijkt me op het eerste gezicht niet slecht. De doelstellingen zijn oké, het is een goed systeem, maar er is uiteraard een heel moeilijke overgangsperiode. Ik denk dat men te weinig rekening heeft gehouden met het systeem dat al tien jaar bestaat.
Bepaalde promotoren zijn daarop georganiseerd. Ze hebben een personeelskader, een methodiek en knowhow. Dat zal gedeeltelijk en in sommige gevallen zelfs helemaal, wegvallen, met eventuele ontslagen tot gevolg. Ik zie niet in hoe men dat anders zal oplossen bij een daling van de subsidiëring in de omkadering. Volgens mij was die omkadering een van de grootste punten die tot het succes van WEP-plus-projecten hebben geleid. U sprak over een overomkadering, maar dat was volgens mij niet aan de orde.
Kunnen de voorwaarden voor de erkenning als leerwerkbedrijf niet worden herbekeken? Men zit momenteel met volumevoorwaarden die voor veel projecten totaal niet haalbaar zijn, zoals de 40/40-begeleidingen. Vele promotoren halen dat niet. Slechts 4 van de 41 voldoen aan die voorwaarden. Dat aantal zou moeten worden verhoogd. Het is dikwijls geen kwestie van niet willen erkend worden als leerwerkbedrijf, maar van niet kunnen.
In volle vakantieperiode, van einde juni tot half september, krijgt men de tijd om een dossier voor te bereiden. De gemiddelde maximumdoorlooptijd om een beslissing te krijgen in een dossier, is drie maanden. Dan zijn we half december. Als men dan moet starten op 1 januari 2009, stelt er zich toch een probleem. Men heeft dan twee weken om zich daarop te organiseren. Mijnheer de minister, ik denk toch dat we aan die timing iets moeten doen en misschien moeten voorzien in een overgangsperiode van een jaar en pas effectief starten in 2010. Dan zal er voor veel mensen grotere duidelijkheid zijn en zullen ze zich kunnen organiseren. De omkadering zal immers in bepaalde gevallen moeten worden afgebouwd. Dan krijgt men daar meer tijd voor.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: We hebben duidelijk gemaakt dat wij die voorwaarde van het bereiken van 40 mensen, zien in samenwerkingsverbanden. Men moet dat niet als individuele promotor doen. Een samenwerkingsverband is geen fusie, het is gewoon samenwerken. Als men dat niet wil, moet men dat weten.
Ik geef toe dat de timing krap is. Ik vind dat we ons daaraan moeten houden, anders komt het er niet van. We hebben wel gesproken met het SLN over de overgang. We denken dat het mogelijk is om soepele overgangsformules te hebben voor de individuele mensen in de projecten en de begeleiding die daarbij hoort. Het nieuwe systeem wordt van toepassing op nieuwe projecten, maar er zijn dingen die lopen en die kan je geleidelijk laten uitdoven. Daar is ook overleg over.
Misschien is daar het laatste woord niet over gezegd. Ik denk dat dat wel haalbaar moet zijn. We proberen dit met de sector te bekijken. Ik ben niet van plan om mensen die het nieuwe model niet zien zitten en die dat absoluut willen behouden omdat zij toevallig goed gepositioneerd waren in het oude model, een jaar overgangsperiode te laten nemen. Dat helpt natuurlijk niet. Dan zullen we knopen moeten doorhakken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.