Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 10/06/2008
Vraag om uitleg van de heer Frans Peeters tot mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, over het parkeerbeleid
De heer Frans Peeters: Mevrouw de voorzitter, collega's, ik stel deze vraag om uitleg omdat we al verschillende jaren wat in onzekerheid leven, met heel wat steden en gemeenten die een parkeerbeleid hebben ingevoerd. Het gaat vooral over het betalend parkeren langs de openbare weg of het openbare domein.
De parkeergelden hebben in de verschillende gemeenten niet altijd dezelfde juridische aard. De meeste gemeenten heffen parkeergelden bij wijze van retributie. In die gemeenten wordt het parkeergeld derhalve een vergoeding voor een dienst die door het bestuur wordt gepresteerd in het individuele belang van de automobilist die het parkeergeld verschuldigd is, namelijk de tijdelijke terbeschikkingstelling van een individuele parkeerplaats. In andere gemeenten worden parkeergelden geheven als belasting of zelfs als administratieve geldboete.
Niet alleen inzake de rechtsvorm van de parkeergelden, maar ook wat betreft de bij de uitvoering van het gemeentelijk parkeerbeleid betrokken actoren, bestaan er aanzienlijke verschillen. Terwijl de meeste gemeenten de exploitatie van parkeergelegenheden in eigen beheer verrichten, hebben andere gemeenten hiervoor een autonoom gemeentebedrijf opgericht. Bovendien zijn in talrijke gemeenten private ondernemingen betrokken bij de uitvoering van het gemeentelijke parkeerbeleid.
In sommige gemeenten werd de exploitatie van het betalend parkeren geheel of gedeeltelijk in concessie gegeven aan een concessionaris van openbare dienst. Die draagt - minstens gedeeltelijk - de risico's die verbonden zijn aan de exploitatie van de in concessie gegeven parkeergelegenheden en int de parkeergelden in eigen naam en voor eigen rekening. In ruil voor dit exploitatierecht betaalt de concessionaris een concessievergoeding aan de gemeente of het autonome gemeentebedrijf. Ook door middel van reguliere overheidsopdrachten worden bepaalde taken die verband houden met de uitvoering van het gemeentelijke parkeerbeleid, toevertrouwd aan private ondernemingen.
Zeer recent werden er enkele negatieve vonnissen uitgesproken, maar de laatste jaren hebben we ook al vastgesteld dat er de ene keer een positief vonnis wordt uitgesproken, de andere keer een negatief. Soms gebeurt dat ook in functie van het systeem dat wordt gehandhaafd, of soms zelfs in functie van de interpretatie van de rechter zelf.
Er is dus nogal wat onzekerheid. Ik denk, en met mij wellicht heel wat gemeenten, dat het noodzakelijk is dat er een algemeen juridisch kader wordt uitgewerkt om de betrokkenen bij het gemeentelijke parkeerbeleid enige rechtszekerheid te bieden.
Mevrouw de minister, ik besef dat het niet alleen een Vlaamse bevoegdheid is. Er komt meer bij kijken. Dat maakt het probleem net complex, omdat er meerdere bestuursniveaus een oplossing moeten aanreiken. Maar dat zorgt er tegelijk voor dat we staan waar we vandaag staan. Wij hebben op zijn minst de indruk dat er weinig of niets gebeurt, ondanks de grote vraag van de steden en gemeenten.
Overweegt u om, binnen de grenzen van de bevoegdheden van het Vlaamse Gewest, te werken aan meer rechtszekerheid voor de gemeenten, de parkeerexploitanten en de parkeerders? Zo ja, hoe zult u dat gestalte geven? Overweegt u om een omvattend juridisch kader aan te bieden voor de heffing van parkeergelden bij wijze van retributie door de gemeenten? Zo ja, wat is uw visie hieromtrent? Een aantal zaken, zoals de vestigingsvoorwaarden voor private parkeerbedrijven en de wetgeving inzake gemeenschapswachten, zijn federaal. Is er al overleg geweest tussen het Vlaamse en het federale niveau om afstemming te verkrijgen inzake het gemeentelijk parkeerbeleid?
De voorzitter: Minister Van Brempt heeft het woord.
Minister Kathleen Van Brempt: Mijnheer Peeters, ik vrees dat ik u zal moeten teleurstellen. Het gaat hier immers niet om een Vlaamse bevoegdheid, maar om 100 percent federale materie, die tot de bevoegdheid van de federale staatssecretaris van Mobiliteit en zijn voogdijminister behoort.
De kern van het probleem betreft gemeenten die gegevens uit de databank van de DIV doorspelen aan private concessiehouders met het oog op het dagvaarden van wanbetalers. Sommige vrederechters oordelen effectief dat hiermee de Privacywet wordt geschonden.
Een partijgenoot van u heeft hierover vorige week maandag in de federale Kamercommissie voor Infrastructuur een vraag gesteld aan de staatssecretaris. Die heeft daar uitgebreid en volledig op geantwoord. Hij heeft daarbij beloofd de nodige maatregelen te zullen nemen om er enerzijds voor te zorgen dat ook private concessiehouders toegang tot de databank van de Dienst voor Inschrijving van Voertuigen zouden krijgen, maar anderzijds ook in de nodige garanties te voorzien opdat de privacywetgeving zou worden gerespecteerd. Er werden immers ook misbruiken gesignaleerd waarbij private parkeerfirma's in het bezit zouden zijn gesteld van private persoonsgegevens uit de databank van de DIV voor de controle op private parkeerterreinen van bijvoorbeeld warenhuizen.
Het is duidelijk dat toegang tot de gegevensdatabank van de DIV enkel kan met betrekking tot het parkeren op de openbare weg. Voor het overige kan ik hieraan toevoegen dat de gemeenten op basis van de federale wet van 22 februari 1965 de keuze hebben tussen een retributie of een belasting. In het Vademecum Duurzaam Parkeerbeleid dat we hebben uitgegeven en ontwikkeld, worden in deel 6 de verschillende mogelijkheden op vlak van organisatie, exploitatie en beheer van parkeren duidelijk omschreven. Het behoort echter tot de autonomie van de gemeenten om tussen de verschillende instrumenten te kiezen. Dat was destijds ook een uitdrukkelijke vraag van de VVSG.
Ik zou heel graag meer bevoegdheid hebben vanuit Vlaanderen om een parkeerbeleid te voeren. Ik denk dat dat erg nodig is in het kader van een mobiliteitsbeleid, maar helaas heb ik de instrumenten niet.
Het enige dat we deze legislatuur gedaan hebben, is een vademecum laten opstellen omtrent duurzaam parkeerbeleid, waar heel wat dingen in zitten om gemeenten te stimuleren rond een duurzaam parkeerbeleid, maar verder kunnen we jammer genoeg niet gaan.
De heer Frans Peeters: Mevrouw de minister, ik had dat antwoord, niet helemaal, maar toch min of meer verwacht.
Ik heb me ook een beetje gebaseerd op de gewestelijke bevoegdheid tot het vaststellen van de regels inzake de heffing van parkeerretributies. Die bevoegdheid ressorteert krachtens artikel 6, paragraaf 1, ten tiende, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen onder de bevoegdheid van de gewesten. Ik lees maar letterlijk wat hier staat.
Daardoor dacht ik dat ik een ingang had om die vraag hier te stellen, ook al weet ik dat er ook federaal een belangrijke bevoegdheid is. Dit dossier hangt al jaren als een zwaard van Damocles boven het hoofd van heel wat gemeenten. Als morgen een schorsing wordt uitgesproken door de rechter, heeft dat zware financiële gevolgen voor de gemeenten. Bovendien wordt het parkeerbeleid op dat ogenblik tot nul herleid.
Eigenlijk is het hier, dacht ik, een gedeelde verantwoordelijkheid. Uiteraard van de gemeenten, maar de retributiereglementen op parkeergelden, waar men verwijst naar de bijzondere wet van 1980, valt onder de bevoegdheid van de gewesten. Daarnaast is er het antwoord op een vraag van mijn federale collega - waar ik jammer genoeg niet van op de hoogte was, maar men kan niet alles weten vandaag - dat de staatssecretaris heeft gegeven.
Ik vrees ervoor dat we inderdaad geen vooruitgang boeken. Ik deel uw mening dat we op dat vlak nog altijd te weinig instrumenten in handen hebben op het Vlaamse niveau. Ik betreur dat en stel eens te meer vast dat deze problematiek verzandt, met alle gevolgen van dien. Dat is niet goed voor het beleid, op geen enkel niveau.
Ik neem vrede met uw antwoord, maar ik vraag me af hoe ik de heffing van parkeerretributies, die volgens de bijzondere wet van 8 augustus 1980 onder de bevoegdheid van de gewesten valt, moet interpreteren. Ik ben geen jurist, maar ik geef het even mee. Ik moet daar ook geen antwoord op hebben. Mijn enige bezorgdheid is om hier een beetje vooruitgang te boeken en te zorgen dat er een juridische rechtszekerheid is om het parkeerbeleid vorm te geven, zonder dat er een bedreiging is, noch voor het Vlaamse Gewest, noch voor het federale niveau, noch voor de gemeenten en ook niet voor de parkeerbedrijven. Het mag geen juridisch kluwen worden.
Misschien moeten we nog wat opzoekwerk doen. Ik geef de bijzondere wet en de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest maar mee. Mevrouw de minister, als u wat opzoekwerk zou kunnen doen, ben ik daar al tevreden mee.
Minister Kathleen Van Brempt: Ik zal dat doen, zeker wat betreft uw verwijzing naar de bijzondere wet. We zullen kijken of daar eventueel een hefboom zit.
Op het onmiddellijke probleem dat u hebt geschetst, gaat de staatssecretaris inspelen. Maar dat wil niet zeggen dat we het niet nog verder moeten bekijken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.