Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 10/06/2008
Vraag om uitleg van de heer Jan Peumans tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de ingebrekestelling van de Europese Commissie als gevolg van de Vlaamse korting in de personenbelasting
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik las in de krant dat het vandaag Tax Freedom Day is, wat betekent dat alles wat we vanaf vandaag verdienen, in eigen beurs terechtkomt. Alles wat we voordien gedaan hebben, is bij de Belgische staat terechtgekomen. Als het evenwel klopt wat wij via een persbericht van het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap (vleva) vernomen hebben, zal die Tax Freedom Day een dag later moeten vallen.
Mijnheer de minister, de Vlaamse korting op de personenbelasting was een van de hoekstenen in uw beleidsnota Financiën en Begroting, en u hebt daar intussen ook uitvoering aan gegeven in het kader van het regeerakkoord. We vernemen nu echter via het vleva dat de Europese Commissie vragen stelt bij deze Vlaamse korting in de personenbelasting die aan iedere inwoner van het Vlaamse Gewest wordt toegekend. Zo zou de Commissie problemen hebben bij het feit dat andere EU-onderdanen die wel door België belast worden, niet van die belastingvermindering kunnen genieten. Ik denk bijvoorbeeld aan grensarbeiders die hier werken, maar in het buitenland wonen. En er zijn ongetwijfeld nog een aantal andere categorieën. Er zou dus een mogelijke schending zijn van het vrije verkeer. Volgens vleva zou u tot 6 juli 2008 hebben om op die ingebrekestelling van de Europese Commissie te antwoorden.
Mijnheer de minister, kunt u het verhaal van vleva bevestigen? Sinds wanneer bent u op de hoogte van de ingebrekestelling door de Europese Commissie? Welke stappen hebt u inmiddels ondernomen of wat bent u van plan hiertegen te doen? Bent u van plan om tegen 6 juli een dossier op te stellen? Zo ja, wat moeten we daarvan verwachten? Die vraag is uiteraard via de federale overheid gekomen, zoals dat de gewoonte is bij Europa. Wat kunnen de mogelijke gevolgen zijn van een definitief negatieve uitspraak door de Europese Commissie?
De voorzitter: De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil hier de link leggen naar een gelijkaardig probleem waarbij we ook een eigen fiscale invulling gegeven hebben en waarop we dezelfde reactie gekregen hebben vanuit Europa, namelijk de meeneembaarheid van de registratierechten.
Ik had graag van de minister vernomen waar dat dossier nu zit. Is dat intussen aanhangig gemaakt bij het Europese Hof van Justitie? Ook daar probeerden wij immers een fiscale invulling te geven, maar voelde de Europese Commissie zich genoodzaakt om, via een klacht, te reageren en bijkomende info te vragen.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, collega's, met een schrijven van 6 mei 2008 heeft de Europese Commissie de Belgische minister van Buitenlandse Zaken inderdaad op de hoogte gebracht van een analyse die door de Commissie werd gemaakt van enerzijds een aantal bepalingen uit het Belgische Wetboek van Inkomstenbelastingen en anderzijds het Vlaamse decreet van 30 juni 2006 houdende invoering van een forfaitaire vermindering in de personenbelasting. Dat schrijven werd mij diezelfde dag nog ter kennis gebracht.
Welke stappen hebben wij inmiddels ondernomen? Zoals u wellicht weet, wordt niet het Vlaamse Gewest in gebreke gesteld, maar wel de Belgische overheid als lidstaat van de Europese Unie. Ondertussen heeft de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie gevraagd om de termijn van twee maanden waarover de Belgische overheid beschikt om een antwoord aan de Europese Commissie te formuleren, te verlengen. Met een schrijven van 3 juni 2008 heeft de Commissie meegedeeld dat de termijn van antwoord wordt verlengd tot 7 september 2008.
Voor alle duidelijkheid hebben we ook onmiddellijk een gespecialiseerd advocatenkantoor geraadpleegd om de ingebrekestelling ook vanuit Vlaamse zijde te bestuderen en vooral om een repliek voor te bereiden.
Ten slotte heeft op 5 juni op mijn kabinet een gedachtewisseling plaatsgevonden tussen de Vlaamse en de federale administratie enerzijds en het aangestelde advocatenkantoor anderzijds. De afspraak is dat de federale en de Vlaamse overheid in onderling overleg een gecoördineerd antwoord zullen opmaken. Het is immers belangrijk dat de Belgische overheid een samenhangend en coherent antwoord bezorgt aan de Europese Commissie. De ingebrekestelling bestaat immers uit drie onderdelen die onderling door de Commissie sterk aan elkaar worden gekoppeld. Voor Vlaanderen zit het venijn in het feit dat men een federale maatregel op de korrel neemt en als argumentatie daarvoor een Vlaamse maatregel aanhaalt.
Ik probeer mij nader te verklaren. Waar gaat het precies over? Het eerste onderdeel van de ingebrekestelling, dat meteen het fundament van de klacht van de Europese Unie vormt, betreft de federale forfaitaire opcentiem op de belasting van niet-inwoners. In principe worden enkel rijksinwoners aan de personenbelasting onderworpen, en wel op hun wereldwijde inkomen. De grensburgemeesters kennen dat gegeven vrij goed.
Personen die in België niet hun woonplaats en evenmin de zetel van hun fortuin hebben gevestigd, worden in België niet belast in de inkomstenbelasting, behalve wanneer zij inkomsten hebben van Belgische oorsprong. Dan vallen zij onder de toepassing van de belasting van niet-inwoners, in het vakjargon afgekort als BNI, maar natuurlijk enkel voor dat specifieke deel van hun inkomen. De BNI is met andere woorden een inkomstenbelasting waarvan het toepassingsgebied beperkt is tot de inkomsten van Belgische oorsprong.
Bovenop die BNI heft de federale staat een forfaitaire opcentiem. Die is bepaald op 7 percent algemeen. Die opcentiem wordt dan weer verantwoord door het streven naar een gelijke behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen, dixit de federale minister van Financiën. Ingezetenen betalen immers een gemeentelijke opcentiem op de personenbelasting.
En het is die, wat oneigenlijke, fictieve gelijkschakeling die volgens de analyse van de Europese Commissie onaanvaardbaar is, omdat ingezetenen en niet-ingezetenen zich in een verschillende situatie bevinden. Het streven van België naar een gelijke behandeling van deze verschillende situaties is, volgens de Europese Commissie, strijdig met het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het recht vrij te reizen en te verblijven op het grondgebied van de Lidstaten.
Bovendien stelt de Europese Commissie dat het tarief van die forfaitaire opcentiem - 7 percent - vrij hoog is in vergelijking met de gemeentelijke opcentiemen, die doorgaans variëren tussen 0 en 10 percent.
De grond van de klacht van de Europese Commissie heeft dus te maken met die federale forfaitaire opcentiem op de belasting van niet-inwoners.
In het tweede onderdeel van de ingebrekestelling neemt men de Vlaamse korting op de personenbelasting in verband met de beroepsactieve Vlaming onder vuur. De Vlaamse korting op de personenbelasting wordt toegekend aan inwoners van het Vlaamse Gewest die een inkomen uit een beroepsactiviteit behalen. Niet-inwoners, die enkel de BNI betalen, kunnen geen aanspraak maken op die Vlaamse korting.
De Europese Commissie ziet in die maatregel op de eerste plaats een tegenstrijdigheid ten opzichte van de vorige federale maatregel, omdat uitgerekend de niet-rijksinwoners wel de federale forfaitaire opcentiem moeten betalen, maar de Vlaamse korting niet krijgen. Het is bijgevolg vooral om haar eigen argumentatie kracht bij te zetten dat de Europese Commissie refereert aan de Vlaamse korting, waar het omgekeerde zich voordoet.
Bij de eerste federale forfaitaire opcentiem moet de niet-ingezetene een aparte forfaitaire opcentiem betalen die de ingezetene niet moet betalen, zogezegd omdat die ingezetene al een opcentiem betaalt aan de gemeenten, maar dat laatste vindt de Europese Commissie geen vorm van gelijke behandeling. Bij de Vlaamse korting doe je net het omgekeerde, zegt de Europese Commissie: je geeft de ingezetene die in Vlaanderen werkt, een belastingkorting omdat hij er woont. De niet-ingezetene die er ook werkt, maar er niet woont, krijgt die belastingkorting niet. Dat is de redenering van de Commissie. Je moet dus consequent zijn, zegt de Europese Commissie, want je kunt geen twee totaal tegenovergestelde maatregelen naast elkaar hebben voor eenzelfde doelgroep.
Maar de eerste conclusie die je dan moet trekken wanneer je die ingebrekestelling leest, is dat de federale forfaitaire opcentiem in strijd is met het Europees verdrag en dus moet verdwijnen. Als dat zich voordoet, zie ik in principe geen verder probleem meer voor de Vlaamse korting. Als de federale regering morgen moest beslissen om die eenzijdige opcentiem voor niet-inwoners uiteindelijk te schrappen, dan stelt de Europese Commissie zich ook geen vragen meer over onze Vlaamse korting. Een veroordeling van de federale forfaitaire opcentiem zou bevrijdend kunnen werken voor de Vlaamse korting. De tekst van de ingebrekestelling geeft althans die indruk, de tekst wordt op dat punt nog verder geanalyseerd in samenspraak met onze raadslieden.
Wanneer die federale opcentiem integendeel toch zou blijven bestaan, dan komt, in subsidiaire orde, de Vlaamse korting toch in het vizier van de Europese Commissie. Dan zou het feit dat bepaalde niet-inwoners de BNI en de federale forfaitaire opcentiem betalen maar de Vlaamse korting niet krijgen, volgens de Europese Commissie mogelijk een inbreuk kunnen zijn op het vrij verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging.
Gelet op die nauwe samenhang tussen het eerste en het tweede onderdeel is een samenhangend en coherent antwoord, opgemaakt in onderling overleg tussen het Vlaamse Gewest en de federale overheid, van groot belang.
Wat kunnen de mogelijke gevolgen zijn van een definitief negatieve uitspraak door de Europese Commissie? Vooreerst wil ik voor uw informatie even een kort overzicht geven van het verdere verloop van de procedure.
België heeft dus - na een uitstel van twee maanden te hebben gevraagd - tijd gekregen tot 7 september 2008 om een antwoord aan de Europese Commissie te bezorgen. Indien de Belgische uitleg de Europese Commissie niet kan overtuigen, kan de Commissie een met redenen omkleed advies uitbrengen. Hierop kan, binnen een termijn van twee maanden die ook kan worden verlengd, worden gerepliceerd. Ten slotte kan de Belgische Staat gedagvaard worden. Gelet op het verloop van de procedure is - in een worst case scenario - een dagvaarding nog niet meteen voor morgen.
Wat betreft de meeneembaarheid van de registratierechten, is in deze commissie herhaaldelijk gezegd dat we bij ons standpunt blijven en dat Vlaanderen genoeg eigen argumenten heeft om deze specifieke maatregel te verdedigen bij het Europees Hof van Justitie. Voor de meeneembaarheid van de registratierechten in het Vlaamse Gewest werd België in gebreke gesteld op 21 december 2005. Tot nog toe is België nog niet gedagvaard door de Europese Commissie. De vraag is of ze dat nog zal doen. Het grootste tijdsverloop ten slotte zit dan nog tussen de dagvaarding en de uitspraak door het Europees Hof. Tot zover de timing.
Veronderstel nu dat het Hof tot de vaststelling zou komen dat de Vlaamse korting strijdig is met bepalingen uit het Europees verdrag, dan kan hieraan mogelijk worden geremedieerd door deze korting ook toe te kennen aan personen die onderworpen zijn aan de BNI. Dat zou de simpelste oplossing zijn. Ik denk dat er geen enkel gevaar is dat de korting die we aan één miljoen Vlamingen toekennen en de korting die we vanaf 1 januari 2009 aan alle werkende Vlamingen willen toekennen, onder vuur ligt. De vraag is alleen wat ons standpunt en onze verdediging zal zijn. Eigenlijk ligt vooral de federale opcentiem onder vuur. Men zegt dat er een opcentiem wordt geheven, maar dat de Vlaamse korting niet wordt gegeven. Eigenlijk put Europa uit de Vlaamse korting argumenten om de federale opcentiem aan te vallen.
De heer Eric Van Rompuy: Het is me niet duidelijk vanwaar die federale opcentiem komt.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik heb dat daarnet toegelicht. De federale regering heeft dat beslist als een compensatie voor de opcentiemen die je betaalt als inwoner van Vlaanderen en die niet-inwoners, op het deel dat ze worden belast in de personenbelasting, niet verschuldigd zijn. Men heeft er een forfaitair bedrag van zeven percent op geplakt, dat wordt geïnd door de federale overheid. Het staat in artikel 245 van het Wetboek der Inkomstenbelastingen en artikel 80 van het koninklijk besluit tot uitvoering ervan. Het dateert nog van voor 1992.
Veronderstel nu dat het Hof tot de vaststelling zou komen dat de Vlaamse korting strijdig is met de bepalingen van het EG-verdrag, dan kan er worden geremedieerd door deze korting ook toe te kennen aan de personen die onderworpen zijn aan de BNI. Maar voor deze ingreep is het Vlaamse Gewest niet bevoegd. De Bijzondere Financieringswet, namelijk artikel 7, beperkt de bevoegdheid van de gewesten tot de personenbelasting betaald door inwoners van het gewest. De korting kunnen we als Vlaamse Gewest, conform artikel 7 van de Bijzondere Financieringswet, enkel maar toepassen op de personenbelasting betaald door inwoners van het gewest. Ook de opbrengsten van de BNI zijn exclusief voorbehouden aan de federale overheid.
Het Vlaams Parlement heeft met het Vlaams decreet van 30 juni 2006 tot vermindering van de personenbelasting nauwkeurig de bevoegdheidsafbakening zoals die door de Bijzondere Financieringswet is uitgetekend, gerespecteerd. We kunnen ons in dit dossier niet in de plaats stellen van de federale overheid, die eigenlijk zal moeten oordelen of een dergelijke uitbreiding tot de BNI is aangewezen. Als we tot die conclusie komen, dan zullen we dit debat op een ander niveau moeten voeren.
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de minister, ik dank u voor het zeer uitgebreide antwoord.
We hebben hetzelfde meegemaakt met een andere financieringsbron, het wegenvignet. Ook dat was niet afgetoetst met Europa. Er waren nochtans zeer grote scans uitgevoerd, zelfs wereldwijd. Alleen had men over het hoofd gezien dat de compensatie niet kon, terwijl Duitsland het twee jaar eerder ook al had geprobeerd. De vraag is waarom die toetsing op voorhand niet gebeurt, zeker als men weet dat het risico op ingebrekestelling bestaat.
Ieder jaar wordt het percentage van de BNI met een koninklijk besluit aangepast. Ik meen dat het in 2005 6,7 percent was. Staat het helemaal los van die beroemde belastingverdragen die wij kennen? Ik denk daarbij aan het belastingverdrag tussen België en Nederland, tussen België en Duitsland en tussen België en Frankrijk. In de grensgemeenten is het zo dat iemand die in Nederland werkt maar in België woont, sinds een aantal jaren de aanvullende personenbelasting betaalt die een Belgische inwoner ook betaalt. Ik weet niet of het ene in het verlengde ligt van het andere. Al dat zo is, zou een veroordeling wel een heel pervers effect kunnen hebben op de inkomsten van de lokale besturen.
De voorzitter: De heer Van Rompuy heeft het woord.
De heer Eric Van Rompuy: Ik denk dat de Europese Commissie toch wel een heel belangrijke demarche doet. Ik heb ervaring met de gronden in Zaventem. Wij hebben ook een brief gekregen waarop we binnen een bepaalde termijn moeten repliceren. De Europese Commissie neemt dan een houding aan want waarschijnlijk heeft niet de Europese Commissie, maar de administratie die brief geschreven. Dan komt er een plenaire vergadering van de Europese Commissie, waar een advies wordt geformuleerd. Als de zaak dan naar het Europees Hof van Justitie gaat, is het 2011. Het duurt minstens twee jaar eer er een uitspraak is.
Technisch ben ik niet helemaal mee. Mijnheer de minister, wat kunnen we zelf doen? Wat als we beslissen het zelf uit te breiden tot de niet-inwoners? Ik denk dat de kostprijs daarvan niet zo enorm hoog is en dat we zo de discussie kunnen ontmijnen. In dit land is alles communautair. De Vlaamse korting is al een doorn in het oog van de Walen. Het bedrag stijgt zelfs de komende jaren van 250 euro naar 600 euro. Het is bovendien heel moeilijk om de Europese Commissie voor het Europees Hof van Justitie in het ongelijk te stellen, want die stapt niet naar een lidstaat als ze niet 100 percent zeker is dat ze handelt volgens de richtlijnen.
Wat is er mogelijk om, binnen onze bevoegdheden, uit te breiden naar niet-inwoners? U zegt dat de Europese Commissie daar geen bezwaar tegen kan hebben. Maar zijn we dan niet afhankelijk van een communautaire discussie in eigen land? Herinner u de Lambermontakkoorden. Er zijn toen grenzen voor de personenbelasting vastgelegd. Men mag maar zes percent naar boven of naar onderen variëren.
Ik vind het een heel gevaarlijke zaak om afhankelijk te worden én van het oordeel van Europa én van een federale maatregel. Zouden we niet beter onmiddellijk de zaak uitbreiden? Hebt u enig idee over hoeveel mensen het gaat? Of vergis ik mij dat we het niet helemaal in eigen handen hebben?
De voorzitter: De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen: De heer Peumans vraagt altijd naar de aftoetsing met Europa. In een federale staat moet je altijd grenzen aftoetsen. In Canada hebben we gezien hoe er voortdurend een juridisch conflict is tussen de federale overheid en de regio's. Men moet zijn grenzen aftasten en bekijken hoe ver de autonomie reikt. De meeneembaarheid is een creatief fiscaal beleidsinstrument. Als we dit telkens eerst bij Europa moeten aftoetsen, dan beknot je je eigen autonomie en creativiteit. In het kader van meer autonomie voor een regio, moet je je eigen grenzen voortdurend zelf aftasten. Dat lijkt me een veel gezondere benadering.
We hebben deze belastingverlaging ingevoerd voor mensen die werken. Het was de bedoeling om de activering en het werken aantrekkelijker te maken. Ik heb in het verleden al gezegd dat sommige werkenden geen voordeel zouden hebben omdat ze net te weinig inkomsten hebben en geen belasting betalen. Het lijkt me logisch om de verlaging door te voeren voor iedereen, werkend of niet. De mensen met een vervangingsinkomen ervaren een groter koopkrachtverlies dan zij die werken.
We kunnen de maatregel ook niet beperken tot grensarbeiders. We moeten ook een maatregel nemen voor alle Walen die in Vlaanderen werken. Europa spreekt zich daar niet over uit, maar je kunt zo'n maatregel toch niet enkel toepassen op Nederlanders die in België werken maar niet op een Luikenaar die in Limburg werkt. Daar moet je een oplossing voor zoeken.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Laat me heel duidelijk zijn. Er is een ingebrekestelling en er wordt een raadsman aangesteld. We zijn op 5 juni met de federale overheid samengekomen en we spreken af wat we zullen zeggen. Ik heb de afgelopen acht jaar geleerd om liefst niet te veel te improviseren wanneer het over fiscaliteit gaat. We zullen samen een ordentelijk antwoord formuleren.
De basis van het probleem is de federale forfaitaire opcentiem op de BNI. Als argument gebruikt men de Vlaamse korting die enkel maar zou worden gegeven aan de inwoners van het gewest. De Vlaamse overheid blijft daarmee perfect binnen het kader van artikel 7 van de Bijzondere Financieringswet. Als Vlaanderen dat wil uitbreiden, is er de facto een uitbreiding van de Bijzondere Financieringswet nodig. De korting lijkt me volledig consistent met onze bevoegdheden.
Ik heb ook geleerd om voorzichtig te zijn met het aanmelden bij Europa. Stel dat we de meeneembaarheid van de registratierechten op voorhand zouden hebben aangemeld en dat Europa deze maatregel niet zou hebben goedgekeurd, dan zou ik dat betreuren omdat ik ervan uitga dat wij als Vlaamse decreetgever wel de mogelijkheid en de creativiteit moeten hebben om zulke maatregelen in te voeren.
We zullen er tegen vechten zoals het moet. Er is dus een ingebrekestelling van België. De federale forfaitaire opcentiem ligt onder vuur en in tweede orde wordt de Vlaamse korting genoemd. Ik heb er geen probleem mee om dit te verbreden. We zullen dit bespreken binnen de regering. De vraag is dan wie wat doet, als we hiermee het probleem willen ontmijnen. Dat moet de juridische analyse uitmaken. We zullen daarin ook de belastingsverdragen bekijken.
Laat ons doen wat we moeten doen. Het probleem is gekend, wordt onderzocht en aangepakt. Zodra ons antwoord klaar is, maak ik het over aan de commissieleden.
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Ik ben al lang van school af, dus heb ik geen lessen te ontvangen over wat ik hier kan stellen of niet. Ik heb ook niet gezegd dat elke maatregel bij Europa moet worden afgetoetst. Ik blijf er wel bij dat men het wegenvignet had moeten aftoetsen aan de ervaringen van andere Europese landen. Ik zeg nu niet dat er in het buitenland gelijkaardige belastingsmaatregelen zijn. Dan had men natuurlijk een andere invalshoek gehad. Ik heb het over het wegenvignet. Ik heb ook niet gezegd dat elke maatregel bij Europa moet worden getoetst. Ik stel alleen vast dat men achteraf, wanneer men in het ongelijk wordt gesteld, met een heel vervelende situatie zit. Dat vind ik fundamenteel.
Als het over de Habitatrichtlijn of over een wegenproject gaat, stel ik vast dat men dat altijd eerst gaat aftoetsen bij Europa. Zo ongebruikelijk is dat dus niet. Maar ik heb niet gesteld dat elke maatregel moet worden afgetoetst. Dat zou al te belachelijk zijn.
De voorzitter: Het incident is gesloten.