Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie Vergadering van 27/05/2008
Vraag om uitleg van de heer Piet De Bruyn tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over holebi´s in de Vlaamse ambtenarij
De voorzitter: De heer De Bruyn heeft het woord.
De heer Piet De Bruyn: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is u wellicht bekend dat op 16 mei professor John Vincke, socioloog aan de Universiteit Gent, een toch wel vrij lijvig rapport heeft voorgesteld over het welbevinden en de discriminatie van holebi´s op de werkvloer. Dit rapport kwam in opdracht van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding tot stand.
Ondertussen heb ik de kans gehad het rapport volledig door te nemen. Het bevat heel wat interessante gegevens over de perceptie van werknemers van de relatie tussen hun geaardheid en hun werksituatie. Gelukkig - en dat spoort ook wel met wat we dagelijks ervaren - stellen we vast dat er niet meteen grote discriminaties worden vermeld in het rapport. Wel blijken er wel degelijk verbanden te bestaan tussen het beleven van de werksituatie en de seksuele geaardheid. Een voorbeeld daarvan is wat men dan het heel sterke vermijdingsgedrag noemt, waarbij mensen heel bewust kiezen voor een soort baan of een bepaalde arbeidssector, waarvan ze vermoeden dat de geaardheid, indien ze ter sprake komt, er verder geen negatieve gevolgen heeft.
Een ander punt dat heel duidelijk wordt behandeld in het rapport en me wel verontrust, is het holebionvriendelijke klimaat van de federale overheid als werkgever. Dat is blijkbaar niet gebaseerd op eigen onderzoek van professor Vincke, maar op eerder en ander onderzoek. Maar liefst een derde van de respondenten gaf in dat onderzoek aan dat het moeilijk is om op het werk uit te komen voor zijn of haar holebiseksuele voorkeur. Eveneens een derde van de ondervraagde federale ambtenaren meent dat het wel degelijk negatief zou kunnen zijn voor de loopbaan, mocht daarover worden gesproken of mocht het bekend worden. Enigszins tot mijn teleurstelling en ook wel verbazing, ontbreken gelijkaardige gegevens wat de Vlaamse ambtenarij betreft.
Het is duidelijk - en het rapport-Vincke stelt dat ook heel duidelijk - dat een holebivriendelijke werkomgeving niet alleen belangrijk is voor het welzijn en het welbevinden van de betrokken werknemers, maar uiteraard ook voor de sfeer binnen de hele ploeg, wat uiteraard gevolgen heeft voor de kwaliteit van het werk en het welbevinden op het werk.
We kunnen zonder meer stellen dat de Vlaamse overheid, als publieke werkgever, een voorbeeldfunctie heeft en dan ook volledig terecht ruim aandacht besteedt aan het welbevinden van al haar werknemers. Zoals we weten, gaat daarbij momenteel al bijzondere aandacht uit naar een aantal doelgroepen die een eigen positie innemen in de samenleving. Momenteel beperkt zich dat tot personen van allochtone afkomst, kortgeschoolde en ervaren werknemers en personen met een handicap, en is er uiteraard ook het streven naar genderevenwicht in vervat. Nu hebben we in de Commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen op 15 mei een voorstel van resolutie aangenomen dat de Vlaamse overheid er ook toe oproept in de eigen omgeving?waar nodig? bijkomend?aandacht te besteden aan holebi´s?.
Mijnheer de minister, tegen deze achtergrond heb ik twee heel concrete vragen. Beschikt u over gegevens die betrekking hebben op het welzijn en welbevinden van Vlaamse ambtenaren in relatie tot hun holebi-zijn? Mocht dit thans nog niet het geval zijn, acht u het dan raadzaam om hierover bijkomend onderzoek te laten verrichten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer en door wie zou dat onderzoek kunnen worden uitgevoerd?
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Mijnheer de voorzitter, mijnheer De Bruyn, ik dank u voor uw vraag. Tot nu toe is er geen systematische enquête gebeurd met betrekking tot het welzijn en welbevinden van holebi´s binnen de Vlaamse overheid. De jaarlijkse personeelsenquête bevatte tot nu toe geen vraag die specifiek verband houdt met holebi´s. Uit de registratie van de klachtenmeldingen die de Gemeenschappelijke Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk (GDPB) binnenkreeg, blijkt dat er in 2007 slechts één klacht werd ontvangen in verband met pesterijen als gevolg van de seksuele geaardheid, en dat op een totaal van 160 klachten. Uit de analyse van de enquête die professor Vincke heeft gedaan, kunnen we, zoals u zelf al zei, niet afleiden of er problemen rijzen binnen de Vlaamse administratie die specifiek verband houden met de seksuele geaardheid van personeelsleden. We kunnen dat echter al evenmin uitsluiten, ook al wordt dat op zich niet als een klacht geformuleerd.
Holebi´s zijn niet opgenomen als specifieke kansengroep binnen het gelijkekansen- en diversiteitsbeleid van de Vlaamse overheid, waaraan de dienst Emancipatiezaken vorm geeft. In het besluit van 24 december 2004, dat de opdracht van de opdrachthouder Emancipatiezaken vastlegt, werden ze niet als aparte doelgroep opgenomen.
In verband met uw vraag over bijkomend onderzoek kan ik u meedelen dat er in 2007 al een aanzet is gegeven om het besluit van 24 december 2004 te actualiseren, onder meer met betrekking tot het toepassingsgebied. Ik heb dat als concreet actiepunt laten opnemen in het actieplan voor 2008 met betrekking tot gelijke kansen en diversiteit, dat op mijn initiatief op 14 december 2007 door de Vlaamse Regering is goedgekeurd. Het actiepunt luidt:?Een evaluatienota opmaken, onder meer met betrekking tot het toepassingsgebied en de kansengroepen van het uitvoeringsbesluit van 24 december 2004.? Ik zal echter ook opdracht geven aan de GDPB om vanaf nu bij de registratie van klachten specifiek te vermelden of er een verband is met de holebiseksualiteit van de betrokkenen. Zo zullen we in de toekomst de situatie van deze doelgroep beter kunnen volgen.
Ik betwijfel echter of het een goed idee zou zijn om de holebi´s als kansengroep mee op te nemen in het monitoringsysteem dat we voor andere doelgroepen opzetten met het oog op een evenredige arbeidsparticipatie, in het bijzonder voor allochtonen, personen met een arbeidshandicap, vrouwen in leidinggevende functie, 45-plussers en kortgeschoolden. Het meten van deze doelgroep is delicaat, in het licht van het recht op privacy, en is bovendien zeer moeilijk. Bovendien leert het onderzoek van professor Vincke ons dat er bij de overheid in het algemeen een relatief grote vertegenwoordiging is van deze groep ten opzichte van de andere sectoren. Dat zou te maken kunnen hebben met het feit dat de overheidssector sterk gereguleerd en georganiseerd is, waardoor hij voor de doelgroep als een ´veilige´ werkomgeving wordt beschouwd. Als er problemen rijzen, zullen die zich dus wellicht veeleer op het vlak van het welzijn en het welbevinden situeren, en minder op het vlak van de evenredige arbeidsparticipatie.
Daarom vind ik het belangrijk om, naast een verbetering van de registratie van klachten, ook te bekijken of acties in een ruimer kader nodig zijn. Ik zal dan ook, als minister bevoegd voor Bestuurszaken, de opdrachthouder Emancipatiezaken vragen mij een advies te bezorgen, waarin wordt aangegeven of er binnen de diensten van de Vlaamse overheid een problematiek bestaat met betrekking tot het thema holebiseksualiteit, en zo ja, welk beleid en welke maatregelen gewenst zijn.
De voorzitter: De heer De Bruyn heeft het woord.
De heer Piet De Bruyn: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijke antwoord. Ik kan alleen maar de visie onderschrijven dat er hier niet moet worden gestreefd naar het meten of holebi´s voldoende vertegenwoordigd zijn binnen het ambtenarenkorps. Daar bestaat ook geen vraag naar bij de holebigemeenschap. U verwijst terecht naar de evidente problemen met betrekking tot de privacy.
We bewandelen de goede weg als we stellen dat de volgende maanden binnen het gevoerde diversiteitsbeleid extra aandacht zal gaan naar mogelijke probleemsituaties, en er een duidelijke enquête zal volgen. Wanneer de resultaten ervan beschikbaar zijn, zullen we kunnen bekijken of het beleid moet worden bijgestuurd. Mijn aanvoelen is echter dat er binnen de Vlaamse overheid een grote mate van openheid en zelfs meer dan tolerantie is. De contacten die ik daarover heb gehad, bevestigen dat. Er is sprake van een aanvaarding van ieder met zijn eigenheid en soms ook wel met zijn eigenaardigheden. Ik ben dus vrij gerust over het resultaat van dat onderzoek, maar ik ben zeer tevreden dat het zal plaatsvinden. Ook hier is meten immers weten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.