Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 15/05/2008
Interpellatie van de heer Filip Dewinter tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de noodzaak van een keuringscommissie voor games en een mogelijk samenwerkingsakkoord met de federale regering ter zake
Vraag om uitleg van mevrouw Tinne Rombouts tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over gamen bij jongeren
De voorzitter: De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, het is telkens naar aanleiding van een spectaculaire videogame dat meestal nogal wat reactie losweekt in de media, dat ik u interpelleer. Ik heb dat al eerder gedaan op 17 maart 2005 en op 30 november 2006, naar aanleiding van games die toen goed in de markt lagen zoals Manhunt, Counterstrike, Hooligan, Storm over Europe, Bully enzovoort (Hand. Vl. Parl. 2004-05, nr. C149, 5, en 2006-07, nr. C34, 1). Ik ben intussen specialist geworden in het bekijken van al dit soort van spelletjes.
Nu is het Grand Theft Auto, editie IV, dat deze problematiek opnieuw scherp stelt. Grand Theft Auto IV heeft die verdienste dat het hele debat over de afdwingbaarheid van classificatiesystemen en het al dan niet verbieden door de overheid van dergelijke spelletjes weer volop op de voorgrond is gekomen. Het Pan European Game Information of PEGI-systeem heeft dit spel bekroond met het label 18+. Ik heb de indruk dat dit soort van labels voor sommige gamers vooral een stimulans is om het te kopen. Dat classificatiesysteem heeft niet veel impact. Het wordt nauwelijks opgevolgd door de verkopers van games omdat het niet afdwingbaar is.
Het hele verhaal over Grand Theft Auto IV heeft in België een heel debat veroorzaakt zonder dat de overheid daar verder op gereageerd heeft. In andere landen heeft de overheid wel preventief gehandeld. Ik verwijs naar Nieuw-Zeeland en Australië, waar het spel eerst verboden werd. In Australië heeft de Office of Film and Literature Classification Commission geoordeeld dat het spel niet geschikt was om op de markt te brengen en dat het pas op de markt kon worden gebracht wanneer het gecensureerd werd, wat ook gebeurd is. Ook in Nieuw-Zeeland is het spel pas op de markt gebracht na het censureren van de meest gewelddadige scènes.
Bij ons is dat allemaal niet mogelijk. Het is zelfs niet mogelijk om het tout court te verbieden. In landen als Duitsland en Groot-Brittannië kan dat wel. Bij ons laat men het nog altijd over aan de gamesector zelf om te bepalen wat wel en niet kan. Wat de gamesector zelf wil, wordt niet bepaald door ethische of andere standaarden maar vooral door commerciële en financiële criteria.
Intussen heeft ook de Europese Commissie aangekondigd dat er binnen de twee jaar strengere regels zouden komen voor de verkoop van gewelddadige computergames aan minderjarigen.
Mijnheer de minister, naar aanleiding van een studiedag op 14 november 2007 hebt u duidelijk gesteld dat u vindt dat de overheid wel degelijk een rol moet spelen in de maatschappelijke omgang met het fenomeen van gewelddadige games. In de openingstoespraak die u er hield, stelde u:?Ik ben op dit ogenblik niet geneigd de mening te delen van diegenen die stellen dat de overheid zich afzijdig moet houden in deze thematiek, integendeel. Ik acht het essentieel dat de overheid en alle betrokkenen gezamenlijk een visie ontwikkelen: hoe willen we de nieuwe maatschappelijke en technologische ontwikkelingen inzetten in culturele en educatieve processen, hoe kunnen we er kwalitatief mee omgaan en mogelijk ongewenste effecten zo veel mogelijk vermijden, en waar liggen precies de artistieke en de culturele meerwaarden??.
Een paar weken geleden was er hier trouwens een hoorzitting met het viWTA (Parl. St. Vl. Parl. 2007-08, nr. 1684/1) en er werd een dossier gepubliceerd naar aanleiding van een onderzoek dat in opdracht van het viWTA werd georganiseerd. Ik kon spijtig genoeg zelf niet aanwezig zijn. Ik heb gezien dat mevrouw Rombouts verslaggeefster van de hoorzitting is, zij kan er misschien iets meer over vertellen.
Ook in de pers werd melding gemaakt van de studie van het viWTA, die de effecten van gaming op jongeren toch wel minimaliseert en stelt dat er naar verluidt geen wetenschappelijke gronden zijn om een causale link te leggen tussen het spelen van games enerzijds en agressief en gewelddadig gedrag anderzijds. Er wordt gezegd dat het maar zou gaan om een kleine groep van spelers die realiteit en fictie niet van elkaar kunnen scheiden, dat er verslavingseffecten zijn, maar dat de relatie tussen gaming en geweld eerder de uitzondering dan de regel is. Ik wil dat ten dele volgen. Het zal wel juist zijn dat het de uitzondering op de regel betreft, maar naargelang de games extremer en gewelddadiger worden, zal de kleine groep die zich laat beïnvloeden door die extreme en gewelddadige games, groter worden en zal die tot veel extremere daden worden aangezet.
Het viWTA vraagt een grondige informatie- en sensibilisatiecampagne over het PEGI-systeem en pleit ervoor om dat systeem ook te laten gelden voor andere media, dus niet alleen voor games, maar ook voor films, telefoonspelletjes enzovoort, en pleit ook voor een uniformisering in alle Europese landen.
Mijnheer de minister, ik vind de resultaten van het viWTA-onderzoek betwistbaar en bediscussieerbaar. Maar misschien nog relevanter dan het onderzoek van het viWTA, is natuurlijk uw visie, want u hebt de sleutel in handen om te doen wat er gedaan moet worden. U hebt altijd gesteld dat u vertrouwen hebt in het PEGI-label - dat hebt u mij in 2005 gezegd en in 2006 nog eens bevestigd - maar dat u geblokkeerd wordt door allerlei omstandigheden, onder meer doordat de filmkeuring nog steeds een federale aangelegenheid is.
De voorbije weken hebt u, onder meer naar aanleiding van het op de markt komen van de videogame Grand Theft Auto IV, toch een aantal uitspraken gedaan in de pers die mij interesseren en die er misschien op zouden kunnen wijzen dat er schot in de zaak komt. In Het Nieuwsblad van 30 april 2008 lees ik dat u stelt dat er een samenwerkingsakkoord met de federale regering op tafel ligt en dat u vragende partij bent om een commissie op te richten die dit soort van games zou moeten keuren.
U hebt me trouwens in 2006 naar aanleiding van een interpellatie al eens geantwoord:?Ik ben het ermee eens dat er een decretale basis moet zijn voor het Kijkwijzersysteem en de gevolgen daarvan.?
Aan de ene kant is er natuurlijk de overheveling van de bevoegdheden van de filmkeuringscommissie naar Vlaanderen. Laat ons hopen dat het er spoedig van komt, misschien biedt de nakende staatshervorming de mogelijkheid om dat te regelen. Aan de andere kant is er natuurlijk ook de op te richten commissie die ter zake toch enige klaarheid zou moeten scheppen.
Mijnheer de minister, welke stappen hebt u al ondernomen om de keuring van culturele gegevensdragers te regionaliseren? Zit die in het pakket van de staatshervorming? Ik lees dat de minister-president een team van deskundigen heeft aangesteld om allerlei thema´s die aan bod moeten komen in het tweede pakket van de staatshervorming, te bestuderen en om ter zake voorstellen te doen. Ik durf te veronderstellen dat dat ook het geval is voor deze kwestie en dat ze zeker door de Vlaamse Regering op tafel gelegd zal worden. Kunt u mij daar een concrete toelichting bij geven? Wat zijn uw intenties, hoe ver staat het, wat zijn de bedoelingen van de Vlaamse Regering?
Zijn er het voorbije jaar contacten geweest met uw federale collega´s - die elkaar soms in een snel tempo afwisselen -, bijvoorbeeld van Volksgezondheid of Consumentenzaken? Wat is hun standpunt? Is er bereidheid om de bevoegdheden van de commissie over te hevelen naar Vlaanderen? Kunt u misschien ook toelichting geven bij het fameuze samenwerkingsakkoord dat u voor ogen hebt? Hoe ziet u de commissie die de keuring in de praktijk zou moeten brengen? Wat zouden de bevoegdheden van die commissie moeten zijn?
Ik herhaal de klassieke vraag die ik u al een paar keer heb gesteld: hoe denkt u het PEGI-systeem daadwerkelijk afdwingbaar te maken? Ook de allerlaatste en nieuwste versie van Grand Theft Auto IV heeft nog maar eens zonneklaar gemaakt dat het nodig is dat we de gamemarkt een beetje tegen zichzelf beschermen en dat we misschien ook de gamers tegen zichzelf beschermen. Hoe kunnen we er minstens voor zorgen dat minderjarigen niet zomaar over dergelijke games kunnen beschikken? Ik heb soms de indruk dat de game-industrie streeft naar een hype rond een bepaald spel. Om zo´n hype te creëren is provocatie het beste middel - daar weten we in de politiek alles van - en die provocatie wordt blijkbaar gezocht in steeds extremere en nog meer gewelddadige situaties, die soms ethisch en maatschappelijk volledig onverantwoord zijn, in de stille hoop dat er controverse ontstaat en dat er media-aandacht en publiciteit ontstaan. Die genereren immers een betere verkoop en zo is de cirkel rond. Ik denk dat de overheid die cirkel op een bepaald moment moet doorbreken en dat uw verantwoordelijkheid ter zake bijzonder groot is.
Ik ondervraag u hierover al drie of vier jaar en er is nog maar weinig schot in de zaak gekomen. Dat ligt niet alleen aan u, dat besef ik ook, want uw bevoegdheden zijn wat ze zijn, maar het is nu de hoogste tijd om ook vanuit uw - misschien te beperkte - bevoegdheden een aantal initiatieven te nemen. Ik ben heel benieuwd naar uw antwoord.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Ten dele aansluitend bij de hoorzitting en vanuit een iets andere invalshoek dan deze van de interpellant wil ik het ook hebben over gamen bij jongeren. Gamen is een begrip dat ondertussen niet meer weg te denken is uit de leefwereld van onze jongeren, hoewel het ook voor ouderen een realiteit is. Momenteel komt gamen op een negatieve manier in de media. Toch moeten we dit nuanceren. Zo is uit onderzoek gebleken dat er ook positieve aspecten zijn aan gamen. Ik denk zelfs dat de positieve aspecten doorwegen. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat gamen jongeren helpt gepaste omgangsvormen te leren hanteren zonder dat ze het beseffen: ze leren samenwerken, afspraken maken, zoeken naar compromissen... Gamen bevordert ook fysieke vaardigheden: de oog-handco?rdinatie wordt gestimuleerd, het reactievermogen verbetert, enzovoort. Er worden ´ernstige´, educatieve games ontwikkeld die daarop inspelen.
Men kan het fenomeen dus niet beperken tot gewelddadige games, hoewel zelfs in die games vaardigheden en technieken worden aangeleerd. In elk geval zijn games een realiteit, en dat is een reden om goed na te denken over hoe we daarmee omgaan. Het viWTA heeft daarover een studie gepubliceerd en de Vlaamse Jeugdraad heeft hierover een advies uitgebracht. Zelf organiseerden we over het onderwerp een hoorzitting. Als ik uit dat alles iets moet onthouden, dan is het wel dat we games niet moeten verbieden maar goed moeten nadenken over hoe we ermee omgaan. Hetzelfde kunnen we zeggen over het internetgebruik: toen het internet opgang maakte, is er ook gezegd dat het een duivelse zaak was.
In de viWTA-studie staan een aantal beleidsaanbevelingen waarover ik enkele vragen wil stellen. In de interpellatie ging het vooral over de labeling, en daarover had ik het vanochtend ook in een vraag tot minister Bourgeois. Ik heb uit zijn antwoord begrepen dat een keuringscommissie in principe een federale bevoegdheid is. Ik heb er de vergelijking gemaakt met de code voor kinderreclame, die op vrijwillige basis wordt aanvaard. Het zou een goede zaak zijn als we samen met de sector op vrijwillige basis een labeling zouden kunnen uitwerken. Het PEGI-systeem is misschien bruikbaar, ook voor ander audiovisuele dragers waarvoor het nu niet is bedoeld. We kunnen daar dan de rest aan ophangen, zoals de sensibilisering, en dat is heel belangrijk. Aan minister Bourgeois is gevraagd om te onderzoeken of daarover verder kan worden nagedacht.
In de hoorzitting is duidelijk gezegd dat de afdwingbaarheid problemen oproept. De heer Dewinter wees er hier zelf op dat een +18-label op een game het voor jongeren misschien interessant maakt om het ook te kopen. Een verbod zou het nog aantrekkelijker maken. We moeten ook goed beseffen dat men ook via het internet games kan spelen of ze kan downloaden. Een verbod is dus wellicht niet interessant. Het belangrijkste lijkt me te leren omgaan met de virtuele wereld en de games. Mediawijsheid is een belangrijke zaak, en dat is een taak voor minister Anciaux.
In een artikel wordt vermeld dat de overheid van Nederland wil investeren in de mediawijsheid van ouders en kinderen. Men wil daartoe een Nederlands expertisecentrum uitbouwen dat zowel gezinnen als scholen zal ondersteunen in de goede omgang met de virtuele wereld.
Mijn vraag daarbij is of u mogelijkheden ziet om meer te investeren in projecten van mediawijsheid om zowel de kinderen, de ouders als de leerkrachten mee op de kar te krijgen om na te gaan hoe er mee moet worden omgegaan. Ik heb deze vraag al aan minister Bourgeois gesteld (Hand. Vl. Parl. 2007-08, nr. C240, 13) en zal ze ook aan minister Vandenbroucke stellen.
Mijnheer de minister, de gamesector is een groeiende economische sector. Die biedt kansen voor onze economie. Ik heb aan minister Ceysens de vraag gesteld op welke manier we de gamesector kunnen ondersteunen zodat die kennis en innovatie ook in Vlaanderen zijn weg kan vinden en hier kan blijven. Ze is bereid om de sector te ondersteunen en eventueel de aanvraag voor een incubatiecentrum positief te beoordelen. Er zijn ook nog wat economische ondersteuningsmiddelen en subsidiekanalen. Ze was echter minder te vinden om een sectorspecifiek economisch beleid te voeren. Ik denk bijvoorbeeld aan het Vlaams Audiovisueel Fonds, dat wel bestaat voor een deel van de sector. Ik weet niet of u bereid bent, omdat het over een cultuurproduct gaat, om samen met minister Ceysens te onderzoeken of er nog kansen liggen om deze sector te ondersteunen.
Het viWTA en de Vlaamse Jeugdraad hebben een aantal beleidsaanbevelingen gedaan. Welke hebt u al geïntegreerd in uw beleid? Ziet u mogelijkheden om te investeren in mediawijsheid en in een specifiek sectorgericht economisch beleid voor de game als cultuurproduct?
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, bij elke nieuwe cultuuruiting zijn er in het begin altijd wat moeilijkheden om ermee om te gaan. Als je kijkt naar de geschiedenis van het boek, van de film of van internet, zijn er altijd verboden dingen geweest. Mensen gaan daar op een bepaalde manier mee om. We moeten naar onszelf kijken toen we jong waren en, zoals ik in het verre Limburg, stiekem naar de blote plaatjes gingen kijken. Zo leven er bij de jeugd vandaag ook een aantal zaken, bijvoorbeeld de games.
Het verbod kan misschien werken in het katholieke Vlaanderen van de jaren vijftig en in het katholieke Limburg van de jaren zeventig, maar vandaag niet meer. De jonge gasten vinden hun informatie vandaag op het internet of waar dan ook. Misschien werkt een verbod in Australië, waar je alles via de boot moet invoeren, maar niet in West-Europa. Ik geloof niet in het verbod van cultuurproducten - want dat zijn games. Bij elk cultuurproduct kan je vragen stellen, bijvoorbeeld bij pornofilms. Dat heb je ook bij deze spelletjes. Het verbod werkt echter meestal niet.
Onlangs is er een heel interessante studie verschenen die op het eerste gezicht iets zeer raars aantoont. Zeer gewelddadige games hebben net het omgekeerde effect van wat mensen verwachten. Ze maken mensen juist rustiger op het tweede gezicht. Ik kan als psycholoog de verklaring die men geeft, wel begrijpen: de games geven, in tegenstelling met films, geen werkelijkheid weer. Mensen die ermee spelen, kunnen er op een andere manier mee omgaan. Voor hen zijn de games iets totaal anders dan de werkelijkheid. Daarom zullen ze het niet in de werkelijkheid brengen. Mensen die er moeilijk mee kunnen omgaan, zijn meestal mensen met persoonlijkheidsproblemen, die ook op een andere manier in moeilijkheden zouden zijn geraakt. Die vaststelling kan worden gemaakt, of je dat nu graag hoort of niet. Het betekent wel dat het niet zo erg is dat mensen ermee omgaan. Als er problemen van komen, heeft dat meestal te maken met de persoon zelf en niet met het spel waar ze mee spelen. Dat is een pure psychologische verklaring, die in die studie is bevestigd.
Ik wil niet zeggen dat we zulke zaken moeten promoten maar dat de overheid er op een correcte manier mee moet omgaan. Een verbod werkt vaak niet. Labeling en dergelijke is zeer goed in Europees perspectief. Het is vaak beter er op een goede manier mee om te gaan dan het puur te verbieden.
Gelukkig komen er in de Vlaamse gamesector geen gewelddadige games voor. Net zoals er een heel kleine porno-industrie bestaat in Vlaanderen, maar wel een zeer goede filmindustrie, die we ook ondersteunen, bestaat er een weliswaar veel te kleine game-industrie in Vlaanderen, die we zullen moeten ondersteunen. Daar gaan de vragen van mevrouw Rombouts over. Het is goed dat er een geco?rdineerd beleid voor zou komen. Ik heb hieromtrent een voorstel van resolutie voorbereid en ik hoop dat samen met een aantal collega´s te kunnen indienen zodat we een aantal duidelijke antwoorden kunnen geven. Wat de gewelddadige games betreft, moeten we zo snel mogelijk werken naar een uniform Europees systeem, dat zo snel mogelijk moet worden toegepast. Gelukkig wordt de soep niet zo heet gegeten als ze wordt opgediend.
- De heer Dany Vandenbossche treedt als voorzitter op.
De voorzitter: De heer Vandenbroucke heeft het woord.
De heer Joris Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, de heer Dewinter heeft gelijk als hij zegt dat telkens wanneer er een nieuwe spectaculaire game op de markt komt in Vlaanderen, er een debat wordt gevoerd in het parlement. Tot nog niet zo lang geleden werd deze discussie gevoerd zonder veel kennis ter zake. Dankzij het viWTA beschikken we nu eindelijk over degelijk wetenschappelijk inzicht, op basis waarvan we een neutraal en open debat kunnen voeren over gamen en gamers.
Ik sluit me grotendeels aan bij wat mevrouw Rombouts en de heer Stassen hebben gezegd. Het gaat niet alleen over de maatschappelijke effecten van games, maar ook over de economische aspecten, de rol van games in het onderwijs en dergelijke meer.
Ik heb in het rapport van het viWTA gelezen - het viWTA heeft dat onderzoek niet zelf verricht maar heeft alle wetenschappelijke inzichten verzameld - dat er geen wetenschappelijke gronden zijn om een causaal verband te leggen tussen het spelen van games en agressief en gewelddadig gedrag. Dat blijkt uit longitudinaal onderzoek, en niet uit het kortstondig blootstellen van jonge kinderen aan extreem gewelddadige games. Het blijkt wel uit het lange tijd volgen van mensen die dergelijke games vaak spelen.
Betekent dat dat we maar moeten laten betijen? Absoluut niet. Ik sluit me aan bij de aanbeveling van het viWTA dat zegt dat er nood is aan een grondige informatie- en sensibilsatiecampagne en aan een kenniscentrum om daar een rol in te spelen. Ik sluit me ook aan bij de woorden van professor Jeroen Jans van de Amsterdam School of Communications Research (ASCoR) wanneer hij zegt dat ouders hun verantwoordelijkheid moeten nemen, maar het is ook deels aan de overheid om een toezichthoudende rol te spelen. Hij verwijst naar het PEGI-systeem. Hij heeft uitgelegd hoe dat zelfregulerende systeem tot stand is gekomen, dat getoetst wordt door twee onafhankelijke instituten. Hij zegt dat het zeer goed in elkaar zit. Er is Nederlands onderzoek verricht naar wat ouders daarmee doen. Men heeft 800 gezinnen gevolgd. Daaruit blijkt dat 80 percent van de ouders in Nederland veel belang hecht aan de labels die op de computergames staan en zijn kinderen effectief restricties oplegt naar aanleiding van de labeling inzake inhoud en leeftijdsclassificatie.
Het is aan de overheid om ervoor te zorgen dat die labeling bekend is en ouders ervoor te sensibiliseren. Het is ook aan de overheid om een kwaliteitstoetsing te doen aan die labeling. De industrie moet niet volledig vrijgepleit worden. Het zelfreguleringsysteem is er, maar mag wel op zijn kwaliteit worden getoetst. Ik ben het ook eens met professor Jans als hij zegt dat de overheid niet moet verbieden maar een toezichthoudende rol moet opnemen. Ik denk dat we die weg ook in Vlaanderen moeten opgaan. Ik heb op de hoorzitting ook gehoord dat meer dan 99 percent van de games die worden verkocht, per definitie worden gelabeld door PEGI. Laat ons dus alstublieft geen extra classificatiesysteem uitdokteren en het warm water opnieuw uitvinden. We zouden daardoor trouwens onze markt afsluiten voor heel wat van die producten want er is geen enkele producent die zijn verpakking zal aanpassen aan een Vlaams labelingsysteem, om de eenvoudige reden dat de Vlaamse markt economisch niet interessant genoeg is.
Mijnheer de minister, hoe ziet u die toezichthoudende rol van de Vlaamse overheid? Zou u het bijvoorbeeld mogelijk maken om samen met de distributiesector te bekijken hoe we op basis van die labeling de verkoop aan jonge kinderen in goede banen kunnen leiden en de ouders voorzien van de juiste informatie? Wat is uw visie daarop?
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Er zijn enkele dingen gezegd over de hoorzitting. Mevrouw Rombouts heeft verwezen naar de Jeugdraad. Ik heb toen opgemerkt dat het gevaarlijk was hoe de Jeugdraad, hoe positief voor jongeren ook, blijk gaf van een vorm van naïviteit, door te laten uitschijnen dat de jongeren zelf sowieso volwassen zijn. Ze hadden blijkbaar nooit van begeleiding van jongeren of jongvolwassenen gehoord.
Dat er geen causaal verband is, klopt. Dat is ook op de hoorzitting naar voren gekomen. Men kon ook niet uitsluiten dat er op een of andere manier een causaal verband zou zijn. Er waren trouwens verschillende nuances te horen bij de verschillende sprekers.
Ik denk dat we wat de heer Stassen vertelt over de prentjesboeken, niet mogen vergelijken met bepaalde slachtpartijen in extreem gewelddadige games.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, ik dank de vraagstellers voor het aanbrengen van deze problematiek. Ik blijf daar zelf wat schipperen tussen twee extreme visies en wil een genuanceerde houding aannemen. Ik ben het ermee eens dat de ondersteuning van de game-industrie, ook als cultureel product, zeker en vast moet gebeuren. We hebben er al een paar aanzetten toe gegeven.
Ik ben er ook van overtuigd dat gaming in overgrote mate een goede en interessante zaak is, waar heel veel positiefs aan vast zit. Ik ben er echter ook van overtuigd dat er ook misbruik van kan worden gemaakt. Het zal wel zo zijn dat extreem gewelddadige games niet noodzakelijk aanzetten tot extreem gewelddadig handelen. Langs de andere kant wil dat niet zeggen dat het niet belangrijk is dat we een zorg en een educatief project naar voren schuiven. Zelf wil ik als bevoegd minister voor kinderrechten, de mogelijke, misschien beperkte, gevaren niet onder de mat vegen. Ik wil dat ernstig nemen en de slachtoffers in de mate van het mogelijke beschermen tegen nefaste gevolgen.
Dat is allemaal niet zo eenvoudig in de praktijk om te zetten. Dat heeft wellicht niet alleen te maken met het feit dat we daarvoor nog niet voldoende bevoegdheden hebben. U hebt daar heel uitdrukkelijke vragen over gesteld. Dat heeft ook te maken met het feit dat louter en alleen labeling soms het tegenovergestelde effect kan hebben. Het label +18 kan het juist aantrekkelijk maken om iets aan te schaffen. Daarbij zit je met de problematiek van sanctionering, het al dan niet invoeren van een verkoopsverbod, van hoe dat afdwingen en dergelijke meer, wetende dat verboden vruchten soms veeleer prikkelen.
Ik neem de zaak ernstig. Ik wil alle mogelijke effecten op het gedrag van kinderen en jongeren verder onderzoeken. In dat verband hebben we vorig jaar een studiedag georganiseerd met het viWTA, Villanella vzw, Groep T en het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media, met het oog op het realiseren van een - zoals dat heet - breed beleidsvoorbereidend debat. De dag heeft toch enkele voorstellen opgeleverd, die ook werden opgenomen in het viWTA-eindrapport ´Jongeren en games´, dat recent in deze commissie werd voorgesteld. Naar aanleiding daarvan werd ook een hoorzitting georganiseerd.
De studie situeert gaming in zijn brede context en met de nodige nuances. Zo heb ik het ook het liefst. Die noodzakelijk genuanceerde houding is de enige die echt zinvol is. Uit de studie is gebleken dat het soms overdreven negatief imago van gaming voor een deel weggewerkt moet kunnen worden.
Collega´s, daarmee wil ik niet zeggen dat de overheid geen taak heeft op dat vlak, wel integendeel. Ik blijf een sterke voorstander van een zeer degelijke en diepgaande informatie, van een sensibilisering en van een toezicht op de labeling. De labeling zelf gebeurt vrij correct. De vraag is wel hoe we daar nadien mee omgaan.
Ik ben niet naïef. De labeling biedt niet steeds waterdichte garanties. Ze biedt geen verzekerd effect. We mogen er niet van uitgaan dat producten met het label +18 niet aan min-18-jarigen worden verkocht of niet bij hen terecht komen. Dat doet geen afbreuk aan het feit dat in Nederland 80 percent van de ouders daar wel rekening mee houdt. Ik denk niet dat het cijfer in Vlaanderen lager zou zijn. Het is een gelukkige zaak dat ouders partners kunnen zijn bij een dergelijk beleid.
De bevindingen uit de schaarse onderzoeken op dat vlak stellen dat slechts een klein deel van de kinderen, tussen 10 en 15 percent, games koopt of ontleent die niet voor hen bedoeld zijn. Mogelijk gaat het dan wel voor een deel om de risicogroep waar we het daarnet over hadden. Daarnaast hebben ook ouders onvoldoende oog voor het als goed tot uitstekend geëvalueerde leeftijdadvies. Ouders kijken daar niet altijd naar. Gelukkig is dat vaak wel het geval.
PEGI levert serieuze inspanningen om het systeem bij het brede publiek bekend te maken. De detailhandel stapt daar niet altijd even graag in mee. Werken aan digitale geletterdheid lijkt mij dan weer een opdracht voor de scholen, inrichtende machten, pedagogische begeleidingsdiensten enzovoort wanneer het kinderen en jongeren of hun leerkrachten en opvoeders betreft, en voor organisaties als de gezinsbond, wanneer het hun ouders aangaat. Op de studiedag was er trouwens voor het eerst een nauwe samenwerking tussen de gezinsbond en de game-industrie. Over de grootste delen van de conclusies hebben beide instanties gemeenschappelijke standpunten ingenomen.
Ik kan alleen maar vaststellen dat men hier niet staat te springen voor de opdracht om door te zetten met de sensibilisering. Het is belangrijk dat we daar de juiste partners voor kiezen. Ze mag niet altijd alleen van de overheid uitgaan.
Daarnaast heb ik als verantwoordelijk ouder en minister geen enkel probleem met een sterke koppeling tussen labeling en responsabilisering van de detailhandel zelf, zeker niet nu blijkt dat op de door mij aangestuurde studiedag daarover voor de eerste keer een algemene consensus was tussen de Gezinsbond en de game-industrie. Die vond ook dat we iets kordater mochten optreden om de winkeliers te responsabiliseren bij het verhuren of verkopen van die games.
Een eventueel verkoopverbod voor bepaalde spelletjes onder de 16 jaar is evenwel vooralsnog een federale bevoegdheid. Uit de recente hoorzitting heb ik alvast begrepen dat zowat alle fracties vinden dat Vlaanderen daarvoor bevoegd moet worden. De wetsvoorstellen die daarover in het federale parlement reeds zijn ingediend, tonen dat ook aan.
Mijnheer Dewinter, ik zal nu aangeven welke stappen we in het recente verleden ondernomen hebben binnen het debat over de bevoegdheid en de reorganisatie van de filmkeuring. De materie inzake de filmkeuring en de mogelijke verbreding naar andere culturele gegevensdragers werd vorig jaar opnieuw geagendeerd op het magische en mythische Overlegcomité. (Opmerkingen)
Ik kan alleen maar zeggen dat we de instrumenten moeten gebruiken die er zijn.
Op het Overlegcomité van 7 maart 2007 werd het punt voor de eerste keer opnieuw geagendeerd. Daar bleek gelukkig een consensus te bestaan over het gegeven dat de Bijzondere Wet tot Hervorming van de Instellingen van 8 augustus 1980 dient gewijzigd te worden, zodat filmkeuring een gemeenschapsmaterie zou worden. Dat is overigens een bevestiging van de discussie op het Overlegcomité van maart 2005. Niettemin werd, om tegemoet te komen aan de noodzaak voor een nieuwe samenstelling van de filmkeuringscommissie, en als tijdelijke maatregel in afwachting van de wijziging van de bijzondere wet, de filmkeuringscommissie op federaal niveau en in overleg met de gemeenschappen georganiseerd. Verder werd vorig jaar beslist dat, in afwachting van de defederalisering en mogelijke verbreding van de bevoegdheid inzake filmkeuring, er tussen de gemeenschappen een overleg kan worden opgezet over die verbreding naar andere culturele gegevensdragers zoals games, en een verdieping naar inhoudelijke en leeftijdsgebonden criteria van de filmkeuring.
In navolging van de beslissingen op het Overlegcomité werd vorig jaar een overleg met de Franse Gemeenschap opgestart met als doel invulling te geven aan de beslissingen van het Overlegcomité. Als gevolg van de aanslepende regeringsvorming in 2007 en de daaropvolgende communautaire perikelen, werd dit overleg echter niet verdergezet. Sinds het bewuste Overlegcomité van maart 2007 heb ik dan ook geen officiële of formele stappen meer kunnen ondernemen. De tegenpartij stelde de zaak immers uit tot het moment dat er een nieuwe regering was gevormd. Bovendien is het zo dat ik in geval van een eventuele defederalisering aansluiting bij het Nederlandse systeem voorsta, terwijl onze Franstalige collega´s in Wallonië dat niet zo goed zien zitten omdat het Nederlandse systeem uitgaat van een, weliswaar door de overheid gecontroleerde, maar nog steeds door de bedrijfswereld opgezette vorm van zelfregulering.
Wel werd informeel via een fractie in Vlaams Parlement, ook vertegenwoordigd in federale parlement, nog eens aan de federale onderhandelaars het federale wetvoorstel van mijn vriend en collega Koen T´Sijen tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 met betrekking tot filmkeuring en de verbreding ervan naar andere culturele gegevensdragers bezorgd. Aldus heb ik de Vlaamse federale onderhandelaars en meerderheidspartijen nog eens gewezen op deze kleine, maar niet onbelangrijke wijziging van de bijzondere wet. Bovendien bestaat daarover een consensus met de Franstaligen. Het samenwerkingsakkoord en de commissie waarvan sprake slaan op de tussentijdse oplossing van het verderzetten van de keuringscommissie tot de wijziging van de bijzondere wet.
Gelet op de nood aan keuring van andere culturele gegevensdragers en de diversiteit aan media via welke culturele content wordt verspreid, lijkt de keuringscommissie zoals die nu werkt geen gepast instrument om enerzijds alle culturele gegevensdragers te labelen en anderzijds aan de noden omtrent sensibilisering van en informatie aan alle cultuurdragers te beantwoorden. De commissie is opgericht op basis van een wet van 1920 met betrekking tot cinemabezoek. Ze kan bovendien enkel oordelen of een film al dan niet toegelaten is voor kinderen.
Overigens is de gamesector een zo snel evoluerende sector met zoveel deelgenres en steeds wijzigende technische mogelijkheden, dat een dergelijke deskundige commissie moeilijk samen te stellen valt. Ik denk dan ook dat een systeem van zelfregulering door de gamesector, aangevuld met een klachtenprocedure bij de overheid en een nauwlettend toezien op het functioneren van de zelfregulering, zoals dat ook bij het Nederlandse Kijkwijzer gebeurt, de meest interessante piste is. Ik blaas daarmee niet warm en koud. Het is zaak om als gemeenschap zelf de verantwoordelijkheid te nemen en ook te beseffen dat het niet realistisch is om die labeling zomaar in staats- of gemeenschapshanden te geven. In de praktijk werkt dat niet.
Hoewel elke game met enige productiewaarde doorgaans een rating zal hebben, kan daarnaast gedacht worden aan het verplicht maken van een PEGI-rating voor elke game, ook degene die enkel via het internet worden aangeboden, en het verder responsabiliseren van de distributiesector. Ook dat is een probleem. Het louter aan banden leggen of controleren van eventuele huur of verkoop biedt geen antwoord. De meeste games worden gedownload via het internet. Zolang niet de Vlaamse, maar de federale overheid bevoegd is voor filmkeuring, jeugdbescherming en bescherming van de consument, kan de Vlaamse Regering onvoldoende initiatieven nemen.
Mevrouw Rombouts, ik kom tot uw specifieke vragen. Het is een beetje vreemd dat u vraagt of ik op de hoogte ben van het viWTA-dossier. Ik ben wel degelijk op de hoogte. Het ministerie van Cultuur was dan ook op twee manieren bij dit onderzoek betrokken. Ten eerste was mijn eigen departement vertegenwoordigd in het begeleidende comité van dit onderzoek. Ten tweede organiseerde mijn departement op mijn vraag en in samenwerking met het viWTA, Villanella vzw en de Leuvense Universitaire Faculteit Groep T een beleidsvoorbereidende studiedag in Leuven. In de voormiddag boden we een overzicht van de verschillende aspecten waaruit de hedendaagse gamecultuur bestaat en waarop verschillende beleidsdomeinen kunnen inspelen. In de namiddag brachten we een grote verscheidenheid van belanghebbenden samen, gaande van vertegenwoordigers van de sector tot de Gezinsbond. De resultaten van deze studiedag werden verwerkt in het viWTA-rapport.
Aangezien de resultaten pas zijn verzameld en onlangs pas in deze commissie werden toegelicht, lijkt de vraag in welke mate de beleidsaanbevelingen reeds in beleidsacties resulteerden, mij een beetje vroeg en voorbarig. Met het onderzoek van het viWTA en mijn initiatief voor de studiedag zijn in elk geval de uitdagingen en mogelijke oplossingsstrategieën gekend. Voor echte actieresultaten lijkt het mij nog te vroeg. Niettemin wil ik toch aangeven dat mijn diensten niet zomaar afwachten. Immers, op eigen initiatief en ter voorbereiding van de studiedag werden herhaaldelijk met tal van actoren gesprekken gevoerd. Vanuit drie invalshoeken heeft dit enige dynamiek teweeggebracht: de educatief-maatschappelijke invalshoek, de economische invalshoek en de culturele invalshoek.
Zo kan ik wijzen op het initiatief van de kabinetten van minister Ceysens en mezelf om de betrokken spelers rond de tafel te brengen vanuit het economisch en innovatief potentieel van games. Zo werd op 20 maart laatstleden een informatiesessie over financieringsmogelijkheden voor de gamesontwikkelaars in Vlaanderen georganiseerd. Daarnaast kwam onder andere nog de mogelijkheid voor ondersteuning vanuit CultuurInvest aan bod. Er werd ook gesproken over de mogelijkheid om vanuit het Vlaams Audiovisueel Fonds en het Kunstendecreet projecten te ondersteunen.
Hoewel de Gezinsbond tot op heden het meest aandringt op specifieke informatieve maatregelen, lijken ze zelf tot op heden weinig geïnteresseerd om als partner of actor in bepaalde initiatieven mee te stappen. Ik vind dat een beetje jammer omdat de Gezinsbond een absoluut degelijke organisatie is die, samen met het Klasse, beschikt over de beste communicatiekanalen om ouders, opvoeders en begeleiders te bereiken.
Wat de concrete aanbevelingen in het viWTA-dossier betreft, raken die niet alleen aan mijn bevoegdheden. Met betrekking tot de investering in een internationale game-opleiding, het verbeteren van het investeringsklimaat, innovatieve ontwikkelingen en de integratie van games in het onderwijs, kijk ik naar mijn collega-ministers. Ik zal ze daartoe aanporren, voor zover dat nodig is. We porren elkaar aan.
Uiteraard wil ik er wel mee op toezien dat - waar mogelijk en relevant - samenwerking met actoren uit de cultuur- en jeugdsector wordt aangegaan. Een aantal van de aanbevelingen raken bovendien aan federale bevoegdheden, maar daar hebben we het al over gehad.
Wat de geformuleerde aanbevelingen betreft, wil ik de mogelijke oprichting van een kenniscentrum games verder afwegen. Ook het advies van de Vlaamse Jeugdraad speelt hierop in. Een kenniscentrum kan mogelijks een belangrijke taak opnemen inzake sensibilisering en informatie over games, alsook een rol spelen in het wetenschappelijk onderzoek op dat vlak. Zo´n kenniscentrum kan zich op de verscheidene aspecten van gaming richten: van industrieel-economisch, over creatief, cultureel, sociologisch, psychologisch, educatief, enzovoort. Vraag is evenwel of de overheid hiertoe het initiatief moet nemen en of de maatschappelijke aanvaarding van gaming niet geleidelijk aan tot meer kennis en informatie leidt.
Binnen het instrumentarium van de Vlaamse overheid bestaan er in elk geval mogelijkheden om steun te krijgen voor het vormen van een technische competentiepool. Ik verwijs hiervoor onder meer naar het instrumentarium bij het IWT, het Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door wetenschap en technologie in Vlaanderen.
Het informeren en sensibiliseren van ouders, leerkrachten en jeugdwerkers wordt ook in verband gebracht met het kenniscentrum. Ook andere spelers moeten hierin een rol spelen. Ik wijs op de zeer genuanceerde informatiestroom die door de verschillende media ondertussen op gang is gebracht en de rol van het maatschappelijke middenveld zoals de Gezinsbond, jeugdwerkactoren en overheidskanalen.
Hoewel ik het standpunt van de Vlaamse Jeugdraad ondersteun dat jongeren veel meer als competente burgers beschouwd moeten worden, zonder constante betutteling, ben ik er eveneens van overtuigd dat niet alle kinderen, jongeren of gezinnen even sterk staan om die verantwoordelijkheid alleen op te nemen. Voornoemde spelers hebben een grotere kans om alle kinderen en gezinnen te bereiken. Een expertisecentrum kan hier in het beste geval een tweedelijnsrol spelen.
Dat geldt ook voor de aanbeveling om een informatie- en sensibiliseringscampagne op te zetten over PEGI. Daarin spelen zowel producenten als retailers een belangrijke rol. Vanuit PEGI worden alle instrumenten daartoe ter beschikking gesteld. Helaas zijn de retailers niet altijd actiebereid.
Een incubator die expertise centraliseert, startende ondernemingen begeleidt, werkruimte en apparatuur aanbiedt en administratieve, juridische en technologische steun biedt, lijkt inderdaad een interessante optie voor een sector die volop in ontwikkeling is en daarbij onderhevig is aan internationale ontwikkelingen en interne groeipijnen. Dat CultuurInvest hiervoor in het startkapitaal zou kunnen voorzien, lijkt een plausibele mogelijkheid.
Een zelforganisatie als Benelux Game Initiative (BGIn) kan daarin een ondersteunende rol spelen. Zodra een dossier is ingediend, zal CultuurInvest het met de nodige zorg en deskundigheid behandelen en beoordelen. Bepaalde niches in de markt, zoals de ontwikkeling van hoogtechnologische multiplayerspelletjes, zijn op korte termijn onhaalbaar. De fondsen, die voor dergelijke spelletjes noodzakelijk worden geacht, zijn voor een Vlaamse overheid onbetaalbaar. Het lijkt me dan ook zinvol dat specifieke niches worden onderzocht. Een van deze niches is ongetwijfeld deze van de ´edugaming´ of ´serious gaming´. Dat zijn de educatieve spelletjes.
De uitbreiding van PEGI naar alle audiovisuele media zoals films op video of dvd en telefoonspellen en, waar mogelijk, een gelijkschakeling van dit systeem op federaal en Europees niveau, is een beleidspunt dat meer voorbereiding en werk zal omvatten. Daarbij verwijs ik ook naar het debat over de defederalisering.
Ik ken het advies van de Vlaamse Jeugdraad. Ook hier stond mijn departement bij de voorbereiding van dit advies ter beschikking voor het verstrekken van informatie. Het is vanzelfsprekend dat de Vlaamse Jeugdraad zich uitspreekt over het cultuurfenomeen vanuit een visie op kinderen en jongeren als competente burgers. De Jeugdraad heeft dan ook gelijk wanneer hij het positieve imago van jongeren en games en de sociale gamer in de verf zet. Ook het viWTA-onderzoek doet dat.
Ik zal mijn verantwoordelijkheid in dit dossier blijven opnemen.
De voorzitter: De heer Dewinter heeft het woord.
De heer Filip Dewinter: Mijnheer de minister, de samenvatting van uw antwoord is eigenlijk: ik wil wel, maar ik kan niet. Nogal wat bevoegdheden die zouden moeten leiden tot een regelgeving en een consequent beleid op Vlaams niveau, zijn nog altijd federaal. U wacht op de overheveling daarvan voor u zelf iets kunt ondernemen.
Minister Bert Anciaux: We proberen die overheveling wel te realiseren.
De heer Filip Dewinter: Ik hoop dat het lukt, maar ik vrees het ergste. Dat is echter niet het onderwerp van ons debat vandaag. Voor het overige kan ik u soms wel en dan weer niet volgen. Ik stel vast dat u een iets consequenter beleid wilt voeren. Ik geloof echter niet zozeer in die zelfregulering van de sector waar u veel hoop op stelt. Ik denk dat de afdwingbaarheid van het PEGI-systeem essentieel is. Sommige collega´s zeggen dat het Vlaams Belang een verbod wil van bepaalde videospelletjes. Dat is niet aan de orde wat ons betreft. Ik vind dat niet noodzakelijk omdat het wellicht een omgekeerd effect zou hebben. Ik geloof wel in de afdwingbaarheid van het PEGI-systeem om de commerciële logica die nu allesoverheersend is op de gamemarkt, te kunnen doorbreken. Afdwingbaarheid is normstellend en geeft duidelijk aan wat kan en wat niet kan. Dat is noodzakelijk om orde in de chaos te brengen.
Voor het overige zullen we deze problematiek blijven opvolgen en u wellicht jaarlijks interpelleren zodra een nieuw spectaculair game opnieuw tot commotie leidt in Vlaanderen.
Minister Bert Anciaux: Ik geloof niet blindelings in het PEGI-systeem. Het is wellicht het enige instrument, op voorwaarde dat het goed wordt gecontroleerd en opgevolgd. Indien ik betere haalbare alternatieven zou zien, dan was ik onmiddellijk bereid om die te onderzoeken. Bijvoorbeeld de voorzitter heeft zich daar jaren mee beziggehouden. Ik denk dat er niet veel alternatieven mogelijk zijn. Ik zeg dat niet om de verantwoordelijkheid van mij af te schuiven, want, eenmaal ik over de bevoegdheid beschik, zal ik verplicht zijn om PEGI grondig op te volgen en bij te sturen indien blijkt dat de zelfregulering niet correct verloopt. Op dit ogenblik zijn er niet veel alternatieven voorhanden, tenzij voor de opvolging, maar dat merkte u op het einde zelf ook op.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de voorzitter, ik bedank de minister voor zijn antwoord. De vraagstelling was inderdaad kort, maar er werd duidelijk verwezen naar de beleidsvoorstellingen van zowel de Jeugdraad als van het viWTA. Ik ben blij dat u daar specifiek op ingaat, zoals werd gevraagd.
Ik begrijp dat u stelt dat het PEGI-systeem een instrument is dat goed werkt en dat we moeten proberen om het maximaal uit te bouwen. Ik ben het met u eens dat een klachtenprocedure of het toezien op het correct toepassen van PEGI de goede manier is, maar ik herhaal nog eens mijn vraag, gewoon om te weten of het kan of niet: als wij zelf het systeem, op vrijwillige basis, in overleg met de sector, zouden willen uitbreiden naar andere media, zou dat dan mogelijk zijn zonder bevoegdheidsherverdeling? Zou u met andere woorden heil kunnen zien in de uitbreiding van het PEGI-systeem naar andere mediamiddelen?
Inzake het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) beschouw ik het als een positief punt dat u de mogelijkheden voor de economische game-industrie wilt bekijken. Ik weet dat er mogelijkheden zijn binnen CultuurInvest, maar tijdens de hoorzitting werd erop gewezen dat er een aantal beperkingen zijn. Het VAF heeft een andere invalshoek en misschien zijn er daar nog kansen om de sector te ondersteunen.
We kunnen inderdaad een heel hoge score halen als ouders en jongeren zich houden aan de labels, bijvoorbeeld aan het PEGI-systeem, maar daarbij is de mediawijsheid heel belangrijk, evenals het omgaan met de labels. Ik hoor u zeggen, mijnheer de minister, dat u een expertisecentrum centraal plaatst en dat er ook in geïnvesteerd zal worden, maar ik meende dat op een bepaald moment in uw antwoord ook een link werd gelegd met de incubator. De incubator heeft volgens mij een duidelijke rol te spelen op het vlak van de markt, van de economische markt en van de ontwikkeling, en ik heb van minister Ceysens vernomen dat er tegen 2009 een aanvraag voor ingediend kan worden. Ziet u ook kansen voor een expertisecentrum, effectief gericht op de begeleiding en opleiding, waar leerkrachten ondersteund kunnen worden voor het bijbrengen van mediawijsheid aan ouders en kinderen? Zou zo´n kenniscentrum ontwikkeld kunnen worden en ziet u een trekkende rol weggelegd voor uzelf als minister bevoegd voor kinderrechten en jeugd? Of beschouwt u het kenniscentrum en de incubator als hetzelfde, als iets wat samenloopt?
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. De sector heeft alle belang bij een zo streng mogelijke zelfregulatie. De interne concurrentie speelt natuurlijk ook. Kinderen en jongeren kunnen niet alles kopen, en kiezen dus wat zij het interessants vinden. Gelukkig zijn dat vaak niet-gewelddadige spelletjes. De interne concurrentie binnen de sector speelt daar een heel sterke rol bij en heeft heel veel belang bij een goede zelfregulatie.
Eigenlijk zou hetzelfde moeten gelden voor de kleinhandel. Ik heb begrepen dat een journalist kinderen dat soort spelletjes heeft laten kopen en blijkbaar is dat gelukt. Dat is een probleem. Ik hoop dat dat soort zaken vaak de media haalt zodat de sector zichzelf ook zal reguleren, zo niet zal er worden opgetreden vanuit Consumentenzaken of vanuit een federale of Vlaamse controle-instantie. Iedereen heeft belang bij een goede zelfregulatie.
Natuurlijk is het feit dat gewelddadige games niet altijd het effect hebben dat de mensen denken dat ze hebben, geen reden om de zaak zomaar toe te laten en te verkopen. Natuurlijk hebben ouders een opvoedende taak. Natuurlijk heeft de overheid een sturende taak om een aantal zaken te reguleren. Natuurlijk moeten jongeren worden beschermd tegen dat soort van zaken. Ik wou alleen maar zeggen - en ik ben blij dat de heer Dewinter dat nu ook zegt - dat een verbod niet de juiste oplossing is om dat probleem aan te pakken. Er zijn andere oplossingen voorhanden en ik hoop dat er zo snel mogelijk werk van wordt gemaakt. Een goede game-industrie in Vlaanderen is heel belangrijk. Jonge kinderen moeten op een goede manier met games kunnen omgaan, ook dat is heel erg belangrijk.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, ik verwijs nog graag naar pagina 11 van viWTA-dossier 14, waarin uitgebreid wordt geantwoord op de vragen rond de Vlaamse incubator.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de minister, ik veronderstel dat dat het antwoord is op mijn vraag of het kenniscentrum gelijk is aan de incubator?
Minister Bert Anciaux: Dat staat daar heel mooi in uitgelegd.
Mevrouw Tinne Rombouts: Moet de sector dan in de incubator de toelichting geven aan de leerkrachten? Bedoelt u dat de leerkrachten de taak alleen op zich moeten nemen om mediawijsheid bij te brengen? Of ziet u een ruimere taak weggelegd voor de overheid?
Is het effectief alleen de sector die onze leerkrachten moet bijstaan om mediawijsheid in de klassen te brengen, of is er ook een taak weggelegd voor de overheid?
Minister Bert Anciaux: De wijsheid bij leerkrachten is zonder enige twijfel altijd een overheidsopdracht.
Mevrouw Tinne Rombouts: U laat dat dus louter over aan de sector zelf. Dank u voor het antwoord.
Minister Bert Anciaux: Dat heb ik niet gezegd. Ik zeg het tegenovergestelde.
De voorzitter: Het incident is gesloten.