Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 06/05/2008
Vraag om uitleg van mevrouw Greet Van Linter tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de correcte behandeling van residenten en patiënten in gezondheids- en welzijnsvoorzieningen
Vraag om uitleg van de heer Kurt De Loor tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de zogenaamde ´ontspoorde zorg´ bij dementerende bejaarden
De voorzitter: Mevrouw Van Linter heeft het woord.
Mevrouw Greet Van Linter: Mijnheer de voorzitter, deze commissie debatteert geregeld over oudermisbehandeling. Op 15 april 2008 heb ik de minister er nog op gewezen dat er weinig aandacht wordt geschonken aan het feit dat dit in de residentiële opvang vaak gebeurt. Tijdens dat debat heeft de minister meer oren gehad voor deze problemen dan zijn voorgangster. Volgens zijn voorgangster zou dit in de residentiële opvang minder gebeuren, omwille van de grotere sociale controle. Ik heb de indruk dat de minister meer openstaat voor deze problematiek. Het gaat hier immers om patiënten die weinig of geen verweer hebben. Dit is een schrijnende zaak.
De misbehandeling komt zelden naar buiten. Als het om personeelsleden gaat, spelen de feiten zich vaak af in de afgesloten ruimte van de kamer. Het gaat hier vaak om onbewuste handelingen of om daden die aan onwetendheid te wijten zijn. Dit wordt wel eens ontspoorde zorg genoemd.
Op 22 april 2008 hebben de kranten van de Corelio-groep bericht dat tegen een Leuvens ziekenhuis klacht is ingediend wegens de slechte behandeling van een hoogbejaarde. Merkwaardig genoeg gaat het om feiten die ik op 15 april 2008 nog heb geschetst. Bij een lastige bejaarde wordt wel eens de bel weggenomen. In een eenpersoonskamer kan de bel worden weggenomen. In een tweepersoonskamer wordt de bejaarde weggenomen. Ik weet uit eigen ervaring dat de bestemming vaak de badkamer is. In het Leuvense ziekenhuis is dat het berghok geworden. Hoewel het misschien tragikomisch klinkt, gaat het hier om de waarheid. Mocht er iets gebeurd zijn, dan had die vrouw het verplegend personeel niet kunnen verwittigen. Eigenlijk kwam deze zaak pas in de openbaarheid nadat de familie de feiten toevallig had ontdekt.
De zieke of bejaarde is vaak niet in staat zelf tegen de misbehandeling in te gaan of er ruchtbaarheid aan te geven. In onze instellingen gelden nochtans een aantal kwaliteitsvereisten. Het Kwaliteitsdecreet is hier al eerder aan bod gekomen. Ik citeer graag hoofdstuk twee, waarin de missie staat omschreven:?De verantwoorde zorg voldoet aan de vereisten van doeltreffendheid, doelmatigheid, continuïteit, maatschappelijke aanvaardbaarheid en gebruikersgerichtheid. Bij het verstrekken van die zorg is respect voor de menselijke waardigheid gewaarborgd?. Het gaat hier duidelijk om de menselijke waardigheid.
Normaal gezien moet de Vlaamse Regering het Vlaams Parlement eenmaal per legislatuur inlichten door middel van een evaluatieverslag. Aangezien we ons in het laatste jaar van de legislatuur bevinden, zou ik de minister nu al willen vragen of hij al enig zicht heeft op deze evaluatie. (Opmerkingen van minister Steven Vanackere)
Artikel 8 van het Kwaliteitsdecreet stelt dat de Vlaamse Regering het Vlaams Parlement eenmaal per legislatuur moet informeren door middel van een verslag over de kwaliteit van de zorg in de voorzieningen.
De instellingen moeten over een handboek beschikken. In dat handboek wordt specifiek verwezen naar de kwaliteit van de behandeling. De vraag is in welke mate al deze maatregelen echt afdwingbaar zijn. De minister heeft in zijn beleidsbrief dan ook de nood aan een geharmoniseerd Kwaliteitsdecreet geschetst.
Mijnheer de minister, welke initiatieven hebt u reeds genomen om een zicht te krijgen op deze gevallen van misbehandeling van patiënten en residenten in de Vlaamse gezondheidsvoorzieningen? Zult u een onderzoek instellen naar dit specifieke geval? Welke maatregelen hebt u reeds genomen om dergelijke toestanden in de toekomst te voorkomen? Ik besef dat dit een heel moeilijke taak is. Welke maatregelen hebt u al genomen om de problematiek van de niet-correcte behandeling van residenten en patiënten aan de hand van het Kwaliteitsdecreet aan te pakken? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de evaluatie?
De voorzitter: De heer De Loor heeft het woord.
De heer Kurt De Loor: Mijnheer de voorzitter, hoewel ze hier zijn gekoppeld, lopen de vragen om uitleg van mevrouw Van Linter en van mezelf niet helemaal gelijk. Ouderenmisbehandeling betreft veeleer vrijwillige, bewuste daden. Ontspoorde zorg slaat veeleer op onvrijwillige, onbewuste daden, meer bepaald het uitblijven van de vereiste kwalitatieve zorg, in het bijzonder ten aanzien van dementerende bejaarden.
Onderzoek toont aan dat vijf tot tien percent van de bevolking ouder dan 65 jaar aan een vorm van dementie lijdt. Gezien de stijgende levensverwachting, zal het aantal dementerenden in de toekomst ongetwijfeld nog stijgen.
Het is algemeen bekend dat zorgen voor een dementerende partner of een dementerend familielid geen evidente zaak is. Dit geldt voor de mantelzorgers, voor de professionelen in de woon- en zorgcentra en voor de mensen in een thuissituatie.
Onlangs is in het kader van een thesis onderzoek verricht op een afdeling met dementerenden. Een twintigtal verpleegkundigen hebben hun medewerking verleend. In dit onderzoek is onder meer gepeild naar de oorzaken van ontspoorde zorg in een woon- en zorgcentrum. Hoewel het begrip niet in een eenvoudige definitie kan worden gevat, kunnen we ontspoorde zorg omschrijven als een subtiele, niet-spectaculaire vorm van ouderenmisbehandeling als gevolg van het onvrijwillig en onbewust niet leveren van kwalitatieve zorg aan dementerenden. Die ontspoorde zorg kan zich op lichamelijk en psychisch vlak situeren, maar kan ook een schending van de privacy inhouden.
Mevrouw Van Linter heeft daarnet verwezen naar de strikte regeling in verband met de kwaliteitszorg. Ik vraag me af hoe het in die context zo ver kan komen. De verpleegkundigen hebben in het onderzoek aangegeven dat ze soms handelen uit een gevoel van onmacht. Die onmacht vloeit onder meer voort uit de te hoge werkdruk, die te maken heeft met de vele aandacht die ze moeten besteden aan technische taken. Hierdoor kunnen ze te weinig aandacht besteden aan de dementerende bejaarden zelf. De onmacht is ook een gevolg van het gebrek aan ondersteuning door collega´s, door de directie en door de familie van de dementerenden. Tot slot weten ze niet altijd even goed hoe ze moeten reageren in situaties met dementerende senioren. Die ongepaste omgangsvormen gaan van onvriendelijkheid, isolatie en overmedicatie tot infantilisering en betutteling. Dat wijst op onvoldoende kennis van het ziektebeeld van dementie en op onvoldoende omgang met dementerenden binnen de opleiding.
Het werken met deze groep wordt in elk geval sterk onderschat. Het begrip ´ontspoorde zorg´ is voor velen nog onbekend. Dankzij de moedige getuigenissen die de twintig verpleegkundigen in het kader van dit eindwerk hebben afgelegd, beschikken we over nieuwe gegevens. Die gegevens zijn afkomstig van het werkveld zelf en kunnen leiden tot een verfijning van het beleid inzake het werken met dementerende senioren in rusthuizen.
Mijnheer de minister, kent u de problematiek van de ontspoorde zorg? Hebt u reeds acties ondernomen om dit gevoelige thema bespreekbaar te maken? Zo ja, om welke acties gaat het dan? In het eindwerk geven de verpleegkundigen een aantal oorzaken aan die de basis kunnen vormen van ontspoorde zorg. Een van die mogelijke oorzaken is de gebrekkige kennis over veroudering en over de omgang met dementerenden. Kan dit met het departement Onderwijs worden besproken? De verpleegkundigen die aan het onderzoek hebben geparticipeerd, beschouwen het werken met dementerenden als psychisch zeer zwaar. Welke maatregelen wilt u op korte termijn nemen om de fysieke en psychische werkomstandigheden in deze sector te optimaliseren?
De voorzitter: Mijnheer De Loor, die laatste vraag is een goed voorbeeld van de manier waarop volksvertegenwoordigers die deze commissie als toerist betreden, soms interessante debatten missen. Indien ik nog minister zou zijn, zou ik verklaren dat ik die vraag daarnet al uitvoerig heb beantwoord.
De heer Kurt De Loor: Ik heb gemerkt dat er al een aantal vragen om uitleg zijn gesteld over hetzelfde thema.
De voorzitter: Mijnheer De Loor, u moet begrijpen dat de werking van deze commissie op die manier geen consistentie kan ontwikkelen.
De heer Kurt De Loor: Ik heb hier alle begrip voor. De minister kan straks melden dat hij die vraag al heeft beantwoord. In dat geval zal ik er het verslag op naslaan.
In 2006 heeft toenmalig minister van Welzijn Vervotte een budget van 175.000 euro vrijgemaakt om tien proefprojecten op te zetten. Die projecten zijn bedoeld om na te gaan hoe de geestelijke gezondheidszorg een plaats kan krijgen in de woon- en zorgcentra. Wat zijn de resultaten van deze proefprojecten? Welke plaats en opdracht wilt u binnen de woon- en zorgcentra geven aan de gerontologie, een erkende opleiding aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB)?
De voorzitter: Mevrouw Hoebeke heeft het woord.
Mevrouw Anne Marie Hoebeke: Mijnheer de voorzitter, zoals vaak het geval is, kan men over een dergelijk onderwerp alleen meespreken zodra het probleem rijst in de eigen kring. Dat geldt voor jeugddelinquentie, voor echtscheidingen en voor ouders die lijden aan dementie of aan de ziekte van Parkinson.
Ik heb maar een ouder meer en die lijdt aan de ziekte van Parkinson. De evolutie verloopt in golven. Aangezien ik ondertussen ervaringsdeskundige ben, heb ik een paar punten genoteerd die misschien kunnen helpen bij de ontwikkeling van het beleid.
Iemand die aan de ziekte van Parkinson en aan beginnende dementie lijdt, kan op een maand tijd snel achteruitgaan. In dat geval wordt een zorgoverleg met de huisarts georganiseerd. De medicatie wordt aangepast. Op acht dagen tijd kan iemand een heel andere persoon worden. Wie hierover geen lectuur heeft geraadpleegd of dit nog niet eerder heeft beleefd, kent de evolutie van die ziektes niet. Aangezien ik een en ander heb gelezen, weet ik dat ondertussen wel. Ik kan me inbeelden dat de verzorgers, die dagelijks aanwezig zijn en die geen bijscholing of lectuur hebben gekregen, telkens weer voor verrassingen staan.
Ik pleit voor bijscholing, indien mogelijk gekoppeld aan de specifieke discipline waarin de betrokkene is opgeleid. Indien mogelijk moeten de huisarts, de hoofdverpleegkundige van een dienst en de familie hierbij worden betrokken. Dit kan de belasting van het personeel verminderen. Indien patiënten, bijvoorbeeld omdat ze fel bibberen, zelf niet meer willen eten, kunnen kinderen, familieleden, vrienden of kennissen hierbij helpen. Indien ze, bijvoorbeeld in een beurtrol, een aantal middagen, avonden of momenten tijdens het weekend aanwezig kunnen zijn, zou het personeel van dat werk kunnen ontlast worden. Hoe meer men met dergelijke problemen wordt geconfronteerd, hoe meer men tot de bevinding komt dat niet alles op de maatschappij kan worden afgewenteld. Het is onze morele verplichting om voor onze ouders te zorgen en hen naar hun levenseinde te begeleiden. Zij hebben ons immers op de wereld gezet.
Ik zal binnenkort zelf een vraag om uitleg over de palliatieve zorgen stellen. Ik vind dat het overleg over dementerenden en patiënten die aan de ziekte van Parkinson leiden een onderdeel van het beleid moet vormen. De vraag is hoe de inrichting moet optreden indien zich bepaalde feiten voordoen. Hoe meer op voorhand geweten en geregeld is, hoe beter de begeleiding en de hulp ter plaatse kan worden georganiseerd.
Ik pleit zonder meer voor bijscholing in de inrichtingen. De families van patiënten die hiervoor in aanmerking komen, kunnen toelichting over het ziektebeeld, het ziekteverloop en de eigen input en impact krijgen. Op die manier kan de zorg in functie van alle betrokken actoren worden geco?rdineerd.
De voorzitter: De heer Dehaene heeft het woord.
De heer Tom Dehaene: Mijnheer de voorzitter, ik sluit me aan bij wat mevrouw Hoebeke net over de opleidingen heeft gezegd. Ik weet dat de Vlaamse expertisecentra al veel inspanningen hebben geleverd. Die inspanningen worden trouwens niet alleen in de rusthuizensector geleverd.
Ik betreur dat een aantal initiatiefnemers er omwille van de kostprijs voor kiezen hun personeel die opleiding niet te geven. We moeten stimuli zoeken om die opleidingen zo ruim mogelijk beschikbaar te stellen. Het overbrengen van kennis en van ervaringen is zeer belangrijk. We kunnen de zorg die dementerenden nodig hebben moeilijk overschatten. Vaak lijkt het alsof ze niet zo hulpbehoevend zijn. Door de specificiteit van hun ziekte weten we echter beter.
Ik vraag iedereen de situatie in een ziekenhuis in het Leuvense met de nodige voorzichtigheid te behandelen. Ik weet uit ervaring dat het altijd beter is beide kanten van het verhaal te horen. We mogen niet op eenzijdige berichten afgaan. Ik bedoel niet dat er niets is misgelopen. Ziekenhuizen moeten evenwel het beroepsgeheim respecteren. Dit houdt in dat ze niet over alle middelen beschikken om zich te verdedigen of om de situatie toe te lichten. Ik pleit voor voorzichtigheid bij het doen van uitspraken over deze situatie. Ik hoop dat de minister de zaken objectief zal benaderen.
De heer Luc Martens: Ik wil me kort bij een aantal punten aansluiten. In het licht van de debatten die over euthanasie en zelfdoding worden gevoerd, gaat het hier niet om een vreemde problematiek. We zullen steeds meer worden geconfronteerd met mensen die behoren tot een generatie voor wie waardigheid, autonomie en respect veel zwaarder doorwegen dan vroeger. Vroeger schreven mensen zich haast gelaten in. Ze hadden een wereldbeeld dat soms door hun geloof werd geïnspireerd. Nu staan de mensen meer op respect en op hun waardigheid en autonomie. Ze streven naar kwalitatieve zorg. Indien ze geen zekerheid hebben over die kwaliteit, zien ze er liever van af het hele traject te doorlopen.
De ontwikkeling van de nodige zorg voor, omkadering van en empathie met mensen die plots in een afhankelijke, kwetsbare zorgsituatie terechtkomen, zal onvoorstelbaar belangrijk worden. Het gaat om het matchen van de familiale hulp en om een bepaald discours over de cultuur en de gevoeligheden van de zorgvragenden. Het gaat tevens om ingrijpender behandelingen.
Ik sluit me aan bij mevrouw Hoebeke. Ik ben ervan overtuigd dat gezinnen en families, die de betrokkenen het best kennen, een belangrijke en onvervangbare rol zullen vervullen. Zij kunnen de kennis over de betrokkenen immers het best doorgeven en bewaken. Aangezien we kwaliteit nastreven, is het belangrijk rekening te houden met deze context.
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, eigenlijk zou ik uw woorden voor mijn rekening willen nemen. U hebt de perfecte inleiding gegeven bij een genuanceerde omgang met dergelijke vraagstukken.
Ik zal beginnen met de concrete overwegingen van mevrouw Van Linter. Ze heeft verwezen naar recente feiten in verband met een hoogbejaarde vrouw in een Leuvens ziekenhuis. Ik ga uiteraard niet op de individuele feitelijkheid in, ook al heb ik ook daar inmiddels wat informatie over gekregen, in het licht van de vraag van de heer Dehaene. Als men bedenkt dat die bergruimte klaarblijkelijk een vergelijkbare oppervlakte had als een normale kamer, voorzien was van dezelfde ramen en dezelfde belinfrastructuur, maar niet werd gebruikt als kamer, schetst dat al een compleet andere context dan wanneer men in de krant leest dat een mevrouw in een bergruimte werd ondergebracht. Het is dus belangrijk om, ten aanzien van bepaalde situaties, altijd eerst de feiten goed te verifiëren. Ik heb uit de krant van 23 april begrepen dat de dochter van de bejaarde inmiddels tevreden is dat het ziekenhuis een communicatiefout erkende en dat het haar daar om te doen was. Het zou kunnen dat we in dit individuele geval aan het einde van het dossier zitten.
Uiteraard is het belangrijk dat men niet de indruk wekt dat communicatie- en andere fouten schering en inslag zouden zijn in de gezondheidszorg. Men heeft er ook geen belang bij om de fouten onder de mat te vegen of om een paniekverhaal te formuleren als zou de kwaliteit in de gezondheidszorg schromelijk onder de aanvaardbare normen zitten. Het zou unfair zijn ten aanzien van de vele mensen die zich inzetten op de werkvloer, in moeilijke omstandigheden. In een eerdere reeks vragen werd er gevraagd wat we in godsnaam kunnen doen om dat beroep weer aantrekkelijker te maken. Ik kan maar een ding zeggen: men moet op een genuanceerde manier omspringen met mensen die zorg dragen voor een ander. Daarbij moet men misschien een positief a priori te hanteren, waarbij men veronderstelt dat mensen die een beroep hebben gekozen in de zorgsector, ongetwijfeld ´s morgens opstaan met de ambitie om het goed te doen. Dat positief a priori kan helpen om de aantrekkelijkheid van dat beroep te handhaven. Het omgekeerde doen, namelijk veronderstellen dat waar er geklaagd wordt, het waarschijnlijk nog twee keer zo erg zal zijn, is niet meteen een manier om dit beroep aantrekkelijk te maken. Nochtans leven we in een samenleving die absoluut behoefte heeft aan de vele mensen die zich willen inzetten.
Zowel in de gezondheids- als in de welzijnssector zijn concrete procedures uitgewerkt en diensten opgericht om processen te structureren die het kwaliteitsgebeuren en de interne controle helpen organiseren. Er is ook de externe audit door het Agentschap Inspectie. In elk ziekenhuis is er bovendien een onafhankelijke ombudsdienst en voor de ouderenvoorzieningen kan men terecht bij de Rusthuisinfofoon.
Ik geef vervolgens wat meer informatie over de wijze waarop de werking van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen bij incidentmeldingen wordt geëvalueerd. Ik heb in dit concrete geval de opdracht gegeven om bij de ombudsvrouw van het ziekenhuis het verslag van het onderzoek op te vragen. Op basis van dat verslag zal de administratie nakijken of er aanduidingen zijn van organisatorische of structurele mankementen. Indien dat het geval is, zal ik een onderzoek laten instellen, al dan niet ter plaatse.
Ik wil de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen waarderen in hun niet aflatende inspanningen om de kwaliteit van de zorg en de zorg voor de kwaliteit op te tillen naar een hoger niveau. We moeten voorzichtig zijn met de idee dat de overheid de samenleving kan besturen met behulp van wetten die burgers en professionals in de zorg onder een soort strafbedreiging allerlei verboden en plichten oplegt. Dat zou tot een onrealistisch verwachtingspatroon kunnen leiden en tot de conclusie dat de overheid een onvoldoende sturend vermogen heeft. We moeten investeren in de ondersteuning van een zorgzame samenleving, waarin men niet noodzakelijk alleen regulerend maar ook aanmoedigend kan optreden ten aanzien van die mensen.
Het Kwaliteitsdecreet past in dit nieuwe concept over het optreden van de overheid. Men vertrekt van een vorm van zelfevaluatie en van het nemen van verantwoordelijkheid op het niveau waar dat het eerst moet gebeuren, namelijk op de plek waar de zorg wordt verleend. Aan alle voorzieningen is opgelegd een kwaliteitshandboek op te stellen, dat richtlijnen bevat voor elke individuele voorziening. We inspecteren het handboek op zijn volledigheid en zijn correctheid, en er wordt getoetst of de praktijk overeenkomt met de theorie van het handboek.
Alle gezondheids- en welzijnsvoorzieningen voeren vandaag een kwaliteitsbeleid, en de implementatie van het handboek is een onderdeel van de toetsing door het Agentschap Inspectie. Als er tekortkomingen worden vastgesteld, wordt de verantwoordelijke beheersinstantie uitgenodigd voor een gesprek, en zal het Agentschap Zorg en Gezondheid een activerende en sturende positie innemen. Er wordt een dialoog opgezet waarbij men naar verbeterprojecten tracht te evolueren.
Met ingang van 1 januari 2005 werd het principe van zelfevaluatie geïntroduceerd. In het Kwaliteitsdecreet wordt de klemtoon gelegd op het meetbaar maken van de effecten van de kwaliteitszorg en wordt de verantwoordelijkheid en de keuze van thema´s bij de ziekenhuizen zelf gelegd.
De overheid heeft een auditmethodiek ontwikkeld voor de inspectie van de ziekenhuizen. De auditoren oefenen in eerste instantie toezicht uit op de toepassing van de bepalingen van de wet op de ziekenhuizen en van de uitvoeringsbesluiten. Het niet-voldoen aan de wettelijke bepalingen leidt tot het formuleren van een non-conformiteit. Daarnaast kijken de auditoren naar aspecten die belangrijk zijn voor de kwaliteit van zorg, maar waarvoor ze zich niet baseren op wettelijke erkenningsnormen. Dan formuleert men een en ander als een eventuele tekortkoming. Ten slotte worden er ook aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn niet dwingend en niet gebonden aan normering, maar worden door de auditoren meegegeven ter verbetering van de kwaliteit van de zorg.
We maken er een gewoonte van om in de auditverslagen ook de sterke punten van de ziekenhuizen te benadrukken, bijvoorbeeld extra kindvriendelijkheid of andere aspecten. We geloven namelijk dat het wijzen op de sterke punten ook een goede impact kan hebben op het handhaven van de kwaliteit. Het minimaal voldoen aan de normen wordt niet als een sterk punt gezien. Wat dat betreft, is men toch wat zuinig met het uitdelen van complimentjes. Op het einde van de audit wordt een auditverslag opgemaakt met daarin een opsomming van de verschillende non-conformiteiten, tekortkomingen, aanbevelingen en sterke punten die werden vastgesteld. In dat auditverslag worden de vaststellingen onderverdeeld in beleidsaangelegenheden en opmerkingen per afdeling, per functie en per zorgprogramma. Ik wil ten slotte bevestigen dat ik de voorzieningen van het decreet zal respecteren, met inbegrip van de rapporteringsverplichting.
Ik kom tot de vraag die de heer De Loor stelde in een vergelijkbare context. Ik bevestig dat hulpafhankelijke ouderen bijzonder kwetsbaar zijn en gemakkelijk het slachtoffer kunnen worden van niet-respectvol, ongewenst, storend tot agressief gedrag van hun omgeving. Van zorgverleners mag men een warme en professionele houding verwachten, in de residentiële sector en ook daarbuiten.
Mijnheer De Loor, u hebt zelf niet de inspiratiebron voor uw vraag genoemd, maar ik veronderstel dat u verwijst naar de eindverhandeling?Ontspoorde zorg bij dementerende ouderen binnen de rvt´s?, die in het academiejaar 2003-2004 werd gemaakt aan de VUB. Ik ben geen groot voorstander van het uitvinden van te veel nieuwe woorden. Ik lees in dat document, dat ik voor uw vraag ter hand heb genomen, dat sommige auteurs - omwille van de negatieve connotatie van het begrip mishandeling - de term ´ontspoorde zorg´ verkiezen voor ongewenst gedrag van mantelzorgers of professionals die overbelast zijn of handelen uit onmacht. Daarmee wil men aantonen dat in dergelijke situaties de daders evenzeer slachtoffers kunnen zijn door de grote zorgvraag die zij trachten in te vullen.
Dat verwijst naar het niet zo intentioneel zijn van bepaalde aspecten van een mindere kwaliteit van zorg, een zorgdeficit. Ik hou ervan als de zaken worden benoemd zoals ze zijn: als er een zorgdeficit is, dan is er een zorgdeficit. Ik weet niet of met de term ´ontspoorde zorg´ zoveel extra´s wordt bereikt, tenzij men wil erkennen dat een zorgdeficit niet altijd intentioneel is en soms contextueel. Het volstaat dat te zeggen om daarmee de waarde van dat inzicht te herhalen. Wel moet die problematiek bespreekbaar worden gemaakt. De link tussen intentionaliteit en het berokkenen van schade is niet altijd evident. Zonder de wil om schade te berokkenen, kan men toch schade berokkenen door onachtzaamheid of andere factoren. Met dit eindwerk werd het probleem wel bespreekbaar gemaakt.
Mijn opvatting hierover is dat in deze aangelegenheid vooral de problematiek van attitudevorming belangrijk is, naast kennis en technische vaardigheden. Het betreft het opbouwen van een professionele houding, het leren beoefenen van luisterbereidheid, geduld en vriendelijkheid, waarbij men abstractie kan maken van de feitelijke gemoedstoestand van de zorgverlener zelf. Dat zijn terechte maar ook hoge eisen. Het volstaat niet te zeggen dat het zo zou moeten zijn om te veronderstellen dat dat per definitie een realiseerbare doelstelling is. We werken nu eenmaal met mensen van vlees en bloed.
De schoolse opleiding kan een basis meegeven, maar de feitelijke vorming en de begeleiding van mensen die reeds zijn afgestudeerd, is ook van groot belang. Een paar weken geleden heb ik hier een korte toelichting gegeven bij een bijzonder interessant initiatief, het zorgethisch lab dat in Moorsele wordt opgestart en dat door ons wordt aangemoedigd. Daar worden hulpverleners in de zorgsector gedurende een periode van 36 uur ondergedompeld in de situatie van de hulpbehoevende. Het experiment stopt wanneer men niet zelf meer kan eten en van de ene naar de andere plek kan gaan. Men wil hiermee de sensibiliteit verhogen ten aanzien van het feit dat 20 minuten lang kunnen duren wanneer men op iets aan het wachten is, terwijl die minuten zo om zijn wanneer men zelf aan de slag is.
We willen initiatieven nemen om die sensibiliteit en die attitudevorming te bevorderen in de sector. In dit kader wil ik een drietal sporen noemen. Er is de aanvullende vorming van het personeel in het bijzondere aspect van de dementie. Daarnaast is er het aanbod van de expertisecentra dementie, die opleidingen organiseren tot referentiepersonen dementie, waarbij die referentiepersonen in de voorziening kunnen fungeren als aanspreekpunt voor de andere zorgverleners.
Ten slotte voorzie ik in een nieuwe externe hulplijn. Dit is een van de beslissingen die ik heb getroffen bij de evaluatie van de outreachprojecten van de sector van de geestelijke gezondheidszorg naar de ouderenvoorzieningen. U vraagt me hoe het zit met die 175.000 euro. Ook dit is geen nieuws. Ik heb in deze commissie al eerder toegelicht dat wij het outreachproject van de geestelijke gezondheidszorg zo waardevol vinden dat we het budget verviervoudigd hebben. Ik heb recurrent in een bedrag van 750.000 euro voorzien om de geestelijke gezondheidszorg ten aanzien van de ouderen sterker te ontwikkelen. Ik heb ervoor geopteerd om in ieder centrum voor geestelijke gezondheidszorg te voorzien in een uitbreiding met een deskundige op het vlak van de geestelijke gezondheidszorg voor ouderen. De werkingsbudgetten van de centra zijn dienovereenkomstig verhoogd.
Ik kom tot slot nog even terug op het Kwaliteitsdecreet. Er wordt veel nadruk gelegd op het klachtenmanagement. Dat past in de opvatting dat alles wat fout loopt, bespreekbaar moet zijn. Men moet er wel voor zorgen niet op een beschuldigende of moraliserende manier te spreken. Men moet spreken met de uitgesproken bedoeling maatregelen te nemen en herhaling te voorkomen. Ik pleit voor een warme houding ten aanzien van de zorgverleners. We hopen immers dat zij dezelfde warme houding aan de dag leggen als ze dag in, dag uit met zorgbehoevende mensen worden geconfronteerd.
De RVT-normen bepalen dat per dertig RVT-bewoners één voltijdsequivalente verpleegkundige mag worden vervangen door iemand met een andere kwalificatie. Licentiaat in de gerontologie is één van de kwalificaties die is opgenomen in de lijst van kwalificaties die daarvoor in aanmerking komen. Ik voeg daar nog aan toe dat ieder RVT over een co?rdinerende en raadgevende arts moet beschikken. Dat is een huisarts die bij voorkeur een bijkomende vorming in de gerontologie heeft gevolgd.
Mevrouw Greet Van Linter: Ik dank de minister voor zijn uitgebreide antwoord. Ik wil nog even duidelijk stellen dat ik met mijn vraag noch de instellingen, noch het personeel wil blameren. Ik hoor de reacties van sommige mensen. Zoals de heer Dehaene zegt: er zijn twee klokken en we moeten ook de andere klok eens horen. In de meeste gevallen is er echter geen sprake van een klok, want het probleem komt gewoon niet in de openbaarheid. Het blijft binnenskamers. Het gaat niet om de ruimte, mijnheer de minister, het gaat er niet om of het berghok klein of groot is: het gaat erom dat die feiten gebeuren. Het is niet de bedoeling geweest om paniek te zaaien of een slecht beeld van een instelling of van het personeel te creëren. Het gaat erom dat deze zaken plaatsvinden, bewust of onbewust, en dat men daar effectief het hoofd moet aan bieden.
Dat kan op allerlei manieren gebeuren. Het zou mij verwonderen als er in de opleidingen waar mevrouw Hoebeke naar verwijst of in de opleiding van verpleegkundigen geen onderdeel zou zitten over dementie. Men weet immers dat zelfs poetsvrouwen in het kader van de dienstencheques een opleiding krijgen over hoe ze moeten omgaan met dementerenden, voor het geval zij bij die mensen thuis moeten gaan poetsen. De opleidingen worden dus wel gegeven. Ze worden ook door de instellingen zelf gegeven, bijvoorbeeld in het kader van de permanente opleiding. Ze worden echter vaak niet toegepast in de praktijk. Verder zijn er de zorglabs. De rollenspellen gebeuren wel, maar daar stopt het bij. Op de werkvloer wordt dat door tijdsgebrek vaak niet toegepast. We hebben het er daarnet al over gehad. Het is echt een zaak van de instellingen zelf.
Ik vind het goed dat u als minister aanmoedigt. Het kwaliteitsbeleid en het toetsen van het handboek zijn zaken die men achteraf kan inbrengen en evalueren. U stelde terecht dat het vooral om een bepaalde attitude gaat. Er ligt een grote rol weggelegd voor de vorming, maar ook voor de instelling zelf.
De heer Kurt De Loor: Ik dank de minister voor zijn antwoord. Wat de terminologie betreft, wil ik het volgende stellen. Of men nu spreekt van een zorgdeficit of van ontspoorde zorg, het was er mij vooral om te doen om de nadruk te leggen op het feit dat ouderenmisbehandeling die onbewust en onbedoeld wordt gepleegd, nog altijd in de taboesfeer zit. Ik wil dat bespreekbaar maken.
Ik ben tevreden met de initiatieven die u al hebt genomen in verband met de opleiding, de vorming en de extra hulplijn. Uit de scriptie blijkt ook dat het personeel meer psychologische ondersteuning vraagt. In de Nederlandse centra wordt gewerkt met mobiele teams bestaande uit een psychiater, een psycholoog en een sociaal-verpleegkundige.
Minister Steven Vanackere: Er zouden extra middelen moeten worden ingezet opdat men in elk centrum voor geestelijke gezondheidszorg iemand zou kunnen aanduiden die deze rol opneemt tegenover de ouderenvoorzieningen. Met het verviervoudigen van het budget hebben we een enorme stap vooruit gezet. 700.000 euro worden exclusief gebruikt voor de ondersteuning van de ouderenzorg en voor de problematiek van de geestelijke gezondheid. Ik denk dus dat ik de oproep heb beantwoord.
De heer Kurt De Loor: Ik zeg niet dat u dat niet hebt gedaan. Dat was mijn vraag niet.
Mevrouw Anne Marie Hoebeke: Als we naar ouderen in hun omgeving kijken of er van op een afstand naar kijken, dan kijken we naar onze eigen toekomst. Mijnheer de minister, daarom wil ik u vragen om dat beleid op een adequate manier op te volgen, met realiteitszin en met een toekomstvisie.
De voorzitter: Het incident is gesloten.