Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 24/04/2008
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Van den Eynde tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de toekomst van de ISVAG-afvalverbrandingsoven in Wilrijk
Vraag om uitleg van de heer Bart Martens tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de proliferatie van afvalverbrandingsinstallaties
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de oven van de ISVAG, de Intercommunale voor Slib- en Vuilverwijdering van Antwerpse Gemeenten, in Wilrijk is een afvalverbrandingsoven met een zwaarwichtig verleden. De oven heeft door zijn hoge dioxine-uitstoot in het verleden, ongetwijfeld heel veel menselijk leed veroorzaakt en de leefbaarheid van een aantal woonwijken in de buurt grondig aangetast. Na een sluiting in 1997 was het duidelijk dat de ISVAG-oven definitief dicht zou moeten. Na zware investeringen in milieutechnologie is de ISVAG-oven vandaag een verbrandingsoven die voldoet aan de milieuregels. Omwille van het historisch passief, maar ook door de ligging langs de winkel- en woonas van de A12, moeten we erkennen dat dit niet de beste vestigingsplaats is voor een verbrandingsoven met een verwerkingscapaciteit voor één miljoen inwoners. De ISVAG-oven moet verhuizen na het aflopen van de milieuvergunning in 2011.
In het vorige Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 2003-2007 was er reeds sprake van een vroegtijdige sluiting van de ISVAG-oven op vrijwillige basis, nadat een nieuwe voorbehandelingsinstallatie zou worden gerealiseerd op een andere plaats in de Antwerpse agglomeratie. Hiermee werd dan ook een signaal gegeven aan het ISVAG-bestuur dat het een studie moet laten uitvoeren naar de beste beschikbare technologie voor de nieuwe verwerkingsinstallatie die na 2011 het restafval van een groot deel van de Antwerpse agglomeratie moet verwerken. Het nieuwe uitvoeringsplan 2008-2013 was minder duidelijk.
Naar aanleiding van de voorstelling van het jaarverslag 2007 heeft de ISVAG-voorzitter aangekondigd dat hij een milieueffectenrapport (MER) laat voorbereiden dat noodzakelijk is om de huidige milieuvergunning te verlengen. Tegen 2010 wil hij met de uitkomst van een studie bepalen waar in Antwerpen de nieuwe installatie kan worden gerealiseerd, die tevens ecologisch en economisch het meest rendabel is. Met deze uitspraken toont de voorzitter aan dat hij niet tijdig - binnen de periode van de vergunning - een nieuwe verwerkingsinstallatie zal kunnen realiseren. Uit de drie mogelijke opties van het bedrijf blijkt dat elke mogelijke optie pas vanaf 2015 zal starten.
De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, de VITO, heeft in 2001 een studie ´Vergelijking van verwerkingsscenario´s voor restfracties van huishoudelijk afval en niet-specifiek bedrijfsafval van categorie II´ opgemaakt. Kunt u mij meedelen of die geactualiseerd is, zoals gevraagd in de met redenen omklede motie van 23 maart 2005, opgenomen in het parlementair stuk 241 van het zittingsjaar 2004-2005? Wat zijn de resultaten ervan?
Werd er onlangs een onderzoek gevoerd naar de beste beschikbare technologie voor de verwerking van huishoudelijk afval? Zo ja, wat zijn de bevindingen ervan?
Een van de mogelijke beleidsopties van het ISVAG-bestuur is het behouden van de huidige locatie en eventueel ter plaatse uitbreiden. Lijkt dit volgens u een aanvaardbare keuze in het licht van de hogervermelde argumenten?
Is er een reden voor de talmende houding van ISVAG in het zoeken naar een nieuwe locatie? Er worden wel opties naar voren geschoven, maar er komt niets concreets uit. Kan de milieuvergunning van ISVAG verlengd worden op basis van eerder gemaakte afspraken, met name de sluiting in 2011, indien een MER-rapport wordt voorgelegd? Of zult u alsnog het ISVAG-bestuur aansporen v??r het aflopen van de vergunning de nieuwe installatie te bouwen?
Het ISVAG-bestuur moet zeker worden ondersteund met die grote verwerkingscapaciteit. Zal de Vlaamse Regering dat doen? Zal zij ISVAG ondersteunen om binnen de huidige vergunningsperiode een nieuwe installatie te kunnen realiseren?
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijn vraag sluit hierbij aan omdat ze handelt over de beoordelingscriteria waar nieuwe verwerkingsinstallaties aan zouden moeten voldoen. De noodzakelijke verwerkingscapaciteit voor de verwijdering van huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval wordt uitgestippeld in de uitvoeringsplannen. Recentelijk keurde de Vlaamse Regering een uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen goed. Volgens het planscenario zullen we tegen 2015 een tekort hebben van 272.000 ton verwerkingscapaciteit. Intussen worden we geconfronteerd met plannen en projecten voor de bouw van nieuwe installaties die dat tekort van 272.000 ton verwerkingscapaciteit ferm overschrijden.
Indaver heeft een MER lopen voor een vierde lijn in haar roosteroven in Beveren van 200.000 ton. Bionerga plant in Limburg een installatie die netto 190.000 ton extra verwerkingscapaciteit oplevert. Dat getal houdt rekening met de sluiting van de installatie in Houthalen. In Kampenhout plant Recover Energy een roosteroven voor 150.000 ton, waar een aanzienlijke hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen en gelijkgesteld bedrijfsafval zal worden verwerkt. De voltallige gemeenteraad van Kampenhout verzet zich overigens tegen dat project. De Group Machiels plant een verbrandingsinstallatie op de Remo-stortplaats in Houthalen. ISVAG, waar mevrouw Van den Eynde op wees, heeft een soort plan-MER in de steigers staan. Niet alleen een verhuis en een nieuwe installatie worden daarin onderzocht, maar ook een capaciteitsuitbreiding. Er worden verschillende scenario´s onder de loep genomen, gaande van een verwerkingsinstallatie van 150.000, over één van 300.000 tot zelfs één van 500.000 ton. Alles samen komen we aan minimaal 500.000 ton extra verwerkingscapaciteit, terwijl het afvalstoffenplan maar 272.000 ton bijkomende capaciteit toestaat.
Er wordt dus dubbel zoveel bijkomend gepland als waarin in het uitvoeringsplan huishoudelijk afval is voorzien. Als al die installaties worden vergund en gebouwd, dreigen we een overcapaciteit te krijgen die ertoe zal leiden dat er ofwel afval zal moeten worden geïmporteerd, en dan dreigen we de vuilbak van Europa te worden, ofwel dat het afval dat nu naar recyclage gaat, zou worden aangetrokken om verbrand te worden. U weet echter maar al te goed, mevrouw de minister, dat materiaalrecuperatie nog altijd de voorkeur geniet ten opzichte van energierecuperatie. Recyclage staat hoger aangeschreven in onze afvalbeheershiërarchie.
Mevrouw de minister, ik heb enkele vragen over hoe u die overcapaciteit zult vermijden. Volgens het uitvoeringsplan zullen nieuwe installaties beoordeeld worden op hun technologische aspecten en de mate waarin ze voldoen aan de beste beschikbare technologieën (BBT). Ik had net zoals mevrouw Van den Eynde graag geweten of de studie van de VITO, die al van 2001 dateert, en waarin via de methodiek van een levenscyclusanalyse verschillende verwerkingstechnieken naast elkaar zijn geëvalueerd, nog geactualiseerd wordt. Hoe zal de toets aan het BBT-criterium gebeuren?
Volgens het uitvoeringsplan zullen nieuwe installaties ook getoetst worden op hun betrouwbaarheid, energierendement, kostprijs en emissie. Ook de locatie wordt aangehaald als selectiecriterium, waarbij de voorkeur gaat naar locaties die via het spoor of de binnenvaart bereikbaar zijn. Verder wil men bij de inplanting van eindverwerkingsinstallaties geen te grote capaciteit op één locatie concentreren.
De vraag rijst nu hoe de overheid een keuze zal maken tussen meerdere installaties die op het eerste gezicht allemaal aan de gestelde criteria zouden voldoen. Wat zal er gebeuren als er een groter aanbod aan nieuwe verwerkingscapaciteit wordt aangevraagd dan wat het afvalstoffenplan vergunbaar acht? Zal dan het principe ´wie eerst komt, eerst maalt´ worden gehanteerd? Zullen de eerste verwerkers die klaar zijn met hun vergunningsaanvraag, mogen doorgaan en zullen de anderen lik op stuk krijgen? Of zult u de keuze maken op basis van andere criteria, zoals de structurele betrokkenheid van openbare besturen, de impact op de milieugebruiksruimte, de ligging ten aanzien van de afvalproductie of de synergie met andere installaties?
Het uitvoeringsplan zegt dat het overlegplatform huishoudelijke afvalstoffen een soort subadvies over nieuwe projectvoorstellen zal baseren op de meest actuele momentopname met betrekking tot de verwerkingscapaciteit, de regionale spreiding en de prognoses inzake het afvalaanbod. Wie maakt deel uit van dat overlegplatform? Zitten daar bijvoorbeeld ook milieuorganisaties in? Is het niet raadzaam om het Vlaams Energieagentschap (VEA) de verschillende nieuwe projecten te laten beoordelen? Uit de studie van de VITO naar de BBT, herinner ik mij dat het energierendement van een centrale vaak ook doorslaggevend is voor de milieuprestaties: hoe hoger het energetisch rendement, hoe groter de zogenaamde vermeden emissies. Andere energie-installaties moeten niet worden gebouwd of stookinstallaties kunnen worden gesloten. Het energetisch rendement is dus van wezenlijk belang. Is het dan niet raadzaam het VEA in die beoordelingsprocedure te betrekken?
Mevrouw de minister, in het concept van het Landelijk Afvalplan in Nederland staat dat nieuwe installaties minstens een energierendement moeten hebben van 30 percent. Het is echter niet in het definitieve plan terechtgekomen. Maar als ik zie welke energetische rendementen de nieuwe centrales in Nederland halen, liggen die allemaal veel hoger dan het energetische rendement in de plannen in Vlaanderen. Het afvalenergiebedrijf in Amsterdam heeft in september 2007 een verwerkingsinstallatie van 500.000 ton opgestart met een netto elektrisch rendement van meer dan 30 percent. Dat is vele malen hoger dan het energetisch rendement dat onze verbrandingsinstallaties en ook de nieuw aangekondigde installaties halen.
De installatie in Hengelo in Nederland, waarvan eind 2006 de bouw is gestart en die half dit jaar opstart, haalt een energierendement tussen de 29 en de 31 percent. De verbrandingsinstallatie in Rozenburg in Nederland, die ook dit jaar zal opstarten, heeft een energetisch rendement tussen de 28 en de 32 percent. De installatie in Duiven in Nederland, die einde 2007 is opgestart, heeft een energetisch rendement van 32 percent. Blijkbaar slaagt Nederland er veel beter in om uit afval veel energie te halen. Moeten we in Vlaanderen geen minimale norm op het vlak van het energierendement opleggen aan de nieuwe installaties, zodat op basis van dat criterium al een heel aantal installaties zouden kunnen uitvallen en we veel meer energie uit afval kunnen halen? Overweegt u de invoering van een dergelijke energetische-rendementsnorm voor nieuwe verwerkingsinstallaties in Vlaanderen?
De voorzitter: Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: Veel van de vragen zijn nogal hypothetisch, en daar kan ik nu nog niet veel over zeggen, zeker niet in mijn hoedanigheid van gebeurlijke beroepsinstantie voor de beoordeling van een milieuvergunningsaanvraag.
Het algemeen kader voor de noodzakelijke capaciteit inzake eindverwerking werd inderdaad opgenomen in het uitvoeringsplan ´Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen´. Bij het bepalen welke bijkomende verwerkingscapaciteit waar in Vlaanderen gerealiseerd kan worden, moeten de criteria en de beleidsbepalingen uit dit plan, als toetssteen gebruikt worden.
Uiteraard zullen aspecten inzake ligging ten aanzien van de productie, mobiliteit, ruimtelijke ordening, energierendement, aard van de te verwerken afvalstoffen, betrokkenheid van diverse partners zoals lokale besturen, dienstverlening, betrouwbaarheid van de techniek, enzovoort, in beschouwing genomen worden. De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) werkt in het kader van haar adviesverlening een strategie uit om deze aspecten te beoordelen. U denkt misschien dat het daarvoor al te laat is, maar dat is niet het geval, want tot op heden werd nog geen enkele concrete aanvraag ingediend. Er kan dus nog geen uitspraak gedaan worden over een rangschikking van mogelijke projecten. U hebt wel een punt dat het van belang is dat de strategie op poten staat voor we beginnen te toetsen. Daar zijn we het volledig over eens.
In het overlegplatform huishoudelijke afvalstoffen zijn de milieuorganisaties vertegenwoordigd via de Bond Beter Leefmilieu. Bovendien maken nog een aantal andere organisaties deel uit van het overlegplatform. Het zijn de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, Interafval, de Federatie van Bedrijven voor Milieubeheer, de Confederatie van de Belgische Recuperatie, de Vlaamse Compostorganisatie, FOST Plus, de Vereniging van de Vlaamse Provincies, de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad), de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, het Vlaams netwerk van ondernemingen (VOKA), de Kamer van Koophandel, een consumentenorganisatie en uiteraard de OVAM zelf. Alle nieuwe aanvragen voor bijkomende verwerkingscapaciteit zullen aan dit overlegplatform voor advies worden voorgelegd. Het overlegplatform moet dan een subadvies voorleggen aan de OVAM. Er werd dus echt wel in buffers voorzien.
Ik vind uw opmerking over het VEA heel interessant. Als blijkt dat bijkomend advies over het energierendement noodzakelijk is, kan vanuit dit platform of vanuit de OVAM een advies gevraagd worden aan het VEA. Op dit ogenblik is het VEA dus niet structureel aanwezig, maar er kan advies worden gevraagd aan het agentschap. Omdat ik vermoed dat in de parameters die zullen worden gehanteerd, het energetisch rendement een belangrijke parameter zal zijn, wordt al gegarandeerd dat het VEA zijn zeg zal hebben.
In het uitvoeringsplan ´Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen´ wordt bepaald dat de energierecuperatie moet worden geoptimaliseerd. Er wordt geen concrete doelstelling vermeld inzake het minimumenergierendement dat moet worden behaald. Om te vergelijken met Nederland moet men overigens ook dezelfde berekeningswijze voor het energetisch rendement gebruiken. Het maximale energetische rendement zal van installatie tot installatie verschillen. Voor nieuwe installaties moet in functie van de inplantingsplaats en de lokale mogelijkheden uiteraard gestreefd worden naar maximale energierendementen. Het vastleggen van een minimumrendement zou ertoe kunnen leiden dat geen maximalisatie nagestreefd wordt. Het is een beetje een tweesnijdend zwaard, en daarom moet er naar een maximaal rendement worden gestreefd.
Zoals reeds gesteld, is het energetisch rendement een van de factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van welke verwerkingscapaciteit op welke locatie kan worden gerealiseerd. De VITO-studie blijft de basis. Er is geen grootschalige actualisering van de VITO-studie uitgevoerd, maar bij de voorbereiding van het nieuwe plan heeft de VITO wel een inschatting van de milieueffecten gemaakt. De studie was onder meer gebaseerd op een actualisering van de gegevens van de studie van 2001. De resultaten van de studie werden opgenomen in het plan in het hoofdstuk 5.3 ´milieueffecten´.
In het plan is bepaald dat de installaties voor bijkomende verwerkingscapaciteit moeten beantwoorden aan het BBT-principe. Hiervoor wordt het analysedocument van 2001 als referentie gehanteerd. Er zijn immers nog geen nieuwe verwerkingstechnieken ontwikkeld waarvoor bewezen is dat ze met succes op industriële schaal kunnen worden toegepast.
Uit het analysedocument van 2001 bleek bijvoorbeeld dat bij de vergelijking tussen een roosteroven en voorbehandelingstechnieken zoals scheiden/vergisten of biologisch drogen/scheiden met een nageschakelde wervelbedinstallatie, een vergelijkbare milieu-impact optreedt. Een roosteroven is wel goedkoper dan de andere technieken waarmee werd vergeleken. Indien nieuwe technieken ingang willen krijgen in de eindverwerking van afval in Vlaanderen, moet, op kosten van de aanvrager, een vergelijkende studie opgesteld worden om na te gaan waar deze nieuwe techniek zich zou situeren in vergelijking met de in het analysedocument behandelde technieken. De VITO heeft in dat verband een protocol uitgewerkt over hoe deze vergelijking moet worden uitgevoerd. We zijn dus voorbereid voor het geval zo´n vraag wordt gesteld, want de procedure om te vergelijken ligt vast in het VITO-document.
Inzake het ISVAG-dossier kan ik vandaag geen uitspraak doen, omdat er geen concreet dossier voorligt. Bovendien ben ik slechts in een eventuele beroepsprocedure gevat door een milieuvergunningendossier, want dat wordt initieel niet bij mij aanhangig gemaakt. ISVAG laat inderdaad een MER opmaken voor de huidige exploitatiewijze en de huidige site te Wilrijk. Het MER evalueert alle relevante milieueffecten. Deze resultaten zullen in overweging genomen worden bij het beoordelen van de installatie in functie van een eventuele milieuvergunningsaanvraag. Tevens heeft de raad van bestuur van ISVAG een studie gepland waarin alternatieven op het vlak van locatie of technieken onderzocht worden. Hierbij zullen zowel ecologische als economische aspecten in beschouwing genomen worden. Ik kan mij natuurlijk niet in de plaats stellen van het ISVAG-bestuur om de gevolgde werkwijze te motiveren, dat moet het ISVAG-bestuur zelf doen. Een verlenging van de milieuvergunning zal worden beoordeeld in functie van een concrete milieuvergunningsaanvraag, want ook voor een verlenging moet men eerst een aanvraag indienen. Ook in deze procedure word ik slechts bij een eventueel beroep gevat.
Een milieuvergunningsaanvraag wordt bekeken in functie van de doelstellingen die in het uitvoeringsplan ´Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen´ opgenomen zijn. Naast de milieutechnische aspecten zal bij de beoordeling van de milieuvergunningsaanvraag ook gekeken worden naar onder andere energie- en mobiliteitsaspecten. Het is in de eerste plaats aan ISVAG om beslissingen te nemen over het verder uitbaten van de huidige installatie, dan wel om uit te kijken naar en te zorgen voor andere alternatieven op dezelfde site of elders.
De Vlaamse Regering heeft momenteel niet voorzien in maatregelen om ISVAG te ondersteunen bij een mogelijk dossier voor een nieuwe eindverwerkingsinstallatie. Daar is trouwens voor geen enkel project inzake eindverwerking in voorzien.
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mijnheer Martens, er kan inderdaad nog veel geld verdiend worden met afvalverwerkingsinstallaties.
Mevrouw de minister, ik was verontrust over de uitspraken van de voorzitter van ISVAG. Het was immers onverantwoord de installaties uit te breiden op de huidige plaats. Ook het open houden van de huidige installatie is geen optie. Ik begrijp, mevrouw de minister, dat u voorzichtig bent met een aantal uitspraken, maar ik hoopte dat u met uw antwoord een signaal zou geven aan ISVAG om werk van te maken van de afspraken die in het verleden zijn gemaakt.
Tegen de sluiting in 2011 moet ISVAG klaar zijn met haar opdracht, met name een studie over en de bouw van een nieuwe installatie. Ik had gehoopt, mevrouw de minister, dat u ISVAG op haar verantwoordelijkheid zou wijzen. De concentratie van dioxine in de omgeving van ISVAG blijft hoog. We kunnen dan ook niet aanvaarden dat de ISVAG-oven in die omgeving nog langer open blijft.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mevrouw de minister, ik kijk met veel interesse uit naar het strategiedocument dat de OVAM blijkbaar aan het voorbereiden is voor de beoordeling van bijkomende capaciteit. Ik ben gerustgesteld over de samenstelling van het overlegplatform en ook over de vertegenwoordiging van de milieubeweging daarin.
Wat het energetisch rendement betreft, mevrouw de minister, bent u wel vrij voorzichtig. U wilt geen minimumrendement opleggen omdat dat nieuwe initiatiefnemers zou afremmen om een nog beter rendement te behalen. Ik stel echter vast dat geen van de installaties die nu op stapel staan, een energetisch rendement haalt dat vergelijkbaar is met dat van de Nederlandse installaties. Dat vind ik een bijzonder spijtige zaak. In die zin lijkt het me toch verstandig om na te gaan, eventueel in het kader van het nieuwe strategiedocument, of er zo´n minimaal energetisch rendement mogelijk is. In Nederland stimuleert men trouwens installaties die een rendement halen dat hoger is dan 26 percent, via een stimuleringsregeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie. Die installaties krijgen een extra subsidie van 2,9 eurocent per geleverd kilowattuur bovenop dat energetisch rendement van 26 percent.
Ook wat het energetisch rendement van de bestaande installaties betreft, kunnen we leren uit de Nederlandse ervaring. In 1999 is een convenant afgesloten tussen de Nederlandse staat en de exploitanten van de verbrandingsovens. Daarin engageren de exploitanten zich om hun energetisch rendement met 23 percent te verhogen. Na enkele jaren tijd, in 2002, zijn ze erin geslaagd om 5,3 petajoule extra energie te halen uit hun afval. Dat gebeurde onder meer door een efficiëntere bedrijfsvoering, meer warmteafzet, stoom leveren aan industrie, warmte leveren aan serres, enzovoort. Misschien moeten we de OVAM vragen om na te gaan in hoeverre ook in Vlaanderen zo´n convenant kan worden afgesloten zodat er meer energie kan worden gehaald uit het afval.
U zegt dat er geen plannen zijn om de VITO-studie helemaal over te doen. We blijven ons dus baseren op die studie uit 2001. Daaruit bleek dat die alternatieve techniek, biologisch-mechanische voorbehandeling in combinatie met wervelbed, even goed scoorde als een geoptimaliseerde verbrandingsinstallatie. Ik wil echter opmerken dat de verbeterde verbrandingsinstallatie die daarin werd onderzocht, een katalysator had op de rookgassen. De projecten die nu worden aangevraagd, bijvoorbeeld in Kampenhout, voorzien niet in een dergelijke katalysator. Zij scoren dus voor wat de uitstoot van stikstofoxide betreft, slechter dan de installatie die in de VITO-studie als beste beschikbare techniek werd aangeduid. Ik heb er geen probleem mee dat u zich voorlopig houdt aan die studie uit 2001 maar ik vind wel dat die studie dan ook moet worden toegepast bij de beoordeling van nieuwe projecten in Vlaanderen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.