Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 17/04/2008
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de afschaffing van het bindend advies en de gevolgen hiervan voor het onroerend erfgoed
Vraag om uitleg van de heer Jo Vermeulen tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de plaats en het belang van de archeologie in het onroerend-erfgoedbeleid
Vraag om uitleg van de heer Jos Stassen tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over het bindend advies van het agentschap Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vlaanderen over stedenbouwkundig vergunningsplichtige werken
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de minister, u bent bezig met het opmaken van een nieuw ontwerp van decreet Ruimtelijke Ordening. Er is een afspraakkader van bekend gemaakt. Een van de kleine puntjes inzake ruimtelijke ordening is de positie van de monumentenzorg in het vergunningenbeleid. Dat aspect wil ik vandaag behandelen omdat er veel commotie en ongerustheid heerst over het afschaffen van het systeem van het zogenaamde bindend advies.
Een bindend advies is trouwens een contradictie in de termen. Een bindend advies uitgebracht door een gemachtigd ambtenaar is een historisch gegroeide realiteit. Ik kom er nog op terug. Dat moet plaatsmaken voor een besluitvorming door gemandateerde politici. Dat is goed, want zij moeten verantwoording afleggen voor hun beslissingen, ambtenaren niet.
Het bindend advies is in feite een ondemocratisch instrument. Ik denk dat het dateert uit een tijd dat politici lastige, moeilijke en onpopulaire maatregelen graag doorschoven naar ambtenaren. Men kon zich, als het negatief uitdraaide, dan ook verschuilen achter hun beslissing, want dat is dan een beslissing waar ze niet onderuit kunnen. Zo bouwden de ambtenaren van de afdeling Monumenten en Landschappen een grote ervaring op. Ze deden hun werk met veel ernst, deskundigheid en een hart voor hun vakgebied. In de loop der jaren zwol kritiek uit de samenleving aan - kritiek op een te rigoureuze, eerder conservatieve kijk op erfgoed. De kritiek is overdreven.
Er is te weinig aandacht voor herbestemming, voor hedendaagse architectuur, voor aanpassingen in functie van hedendaagse noden. Dat staat ook in uw beleidsbrief. De ambtenaren werden door eigenaars en bouwheren al te vaak gepercipieerd als strenge controleurs. Dat is geen goede zaak, en ik denk dat we er met een nieuw concept van af kunnen geraken.
In de sector heerst grote onrust over het idee om het bindend advies af te schaffen. Mijns inziens is dat met goede redenen. Als het bindend advies van de Vlaamse administratie voor de afdeling Monumenten en Landschappen verdwijnt, dan kan een college van burgemeester en schepenen een bouwvergunning toekennen voor een beschermd monument, ook als dat tot gevolg heeft dat het pand ernstig wordt aangetast, deels wordt afgebroken of verbouwd zonder rekening te houden met de erfgoedwaarde. Pessimistisch gesteld: op deze wijze wordt het principe van de bescherming zelfs helemaal onderuit gehaald. En wat als een schepencollege ´vergeet´ advies te vragen alvorens de bouwvergunning toe te kennen? Wordt op deze wijze geen halve eeuw moeizaam bevochten beschermingsbeleid afgebroken? In dit geval moeten we dat letterlijk nemen.
Moeten bezorgde monumentenzorgers nu doodsbang worden? Ik ben geneigd om daar met hen ´ja´ op te antwoorden. Maar het bestaande systeem behouden is niet ideaal. Ik pleit voor een hedendaags systeem dat de kwaaltjes van het verleden wegwerkt maar ook dienstig is om zowel de bestaande beschermingsregeling te versterken als het waardevolle erfgoed dat nog niet beschermd is een ´veiligere´ positie te geven in de ruimtelijke ordening.
Dat kan wellicht in veel vormen, maar hier wil ik een invalshoek verwoorden. Als een overheid voor een beschermd monument een bouwvergunning in overweging neemt, dan moet zij advies vragen aan het Agentschap Ruimtelijke Ordening-Onroerend Erfgoed. Als dat advies negatief is voor het ingediende plan, dan vind ik dat het schepencollege niet langer zou mogen beslissen, maar zijn standpunt stevig gemotiveerd moet overmaken aan een expertencommissie met een drietal specialisten uit de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening. De commissie, waarvan de leden door het Vlaamse Gewest worden aangeduid, maakt dan een nieuw advies op. Indien dit advies overeenstemt met het ontwerp van beslissing van het schepencollege, dan wordt deze bevestigd. Voor mij is de zaak dan rond. Indien dit advies afwijkt van het ontwerp, wordt het beter automatisch voorgelegd aan de minister bevoegd voor monumentenzorg. Die kan dan een positieve of negatieve beslissing nemen over de bouwvergunning. Ook een burger moet dezelfde procedure kunnen volgen als hij niet akkoord gaat met het advies.
In dit schema ligt de eindverantwoordelijkheid steeds bij het politieke beleid, maar wordt de ´bescherming´ niet uitgehold. Ik sluit niet uit dat er betere oplossingen zijn. Laat ons evenwel zeker zoeken naar voldoende veiligheid, zonder het bindende advies te behouden. Ik deel het principiële standpunt dat dit niet meer van deze tijd is. De politiek moet wel haar verantwoordelijkheid opnemen, en dat kan nooit zonder stevige motivatie. Beschermde monumenten afbreken is snel gebeurd, laat dat dus niet snel gebeuren. Ook voor het archeologisch erfgoed - het verdrag van Malta is nog niet geïmplementeerd - moet er een moderne procedure komen die ´ongelukken´ voorkomt.
In het geval van een stads- of dorpsgezicht kunnen we de procedure overbodig maken, op voorwaarde dat er een herwaarderingsplan is, geïmplementeerd in de ruimtelijke planning. Dat kader is sterk. In dat geval zou een advies kunnen volstaan, waarna het college kan beslissen. Ook voor beschermde landschappen kan het zo.
Hierover wil ik de volgende vragen aan de minister stellen. Wordt het bindend advies uit het nieuwe decreet geschrapt? Door welke procedure wordt dat vervangen? Welke garanties biedt die nieuwe procedure voor beschermde monumenten en landschappen? Kunt u zich vinden in mijn voorstel of een verwant voorstel? Kan zoiets worden opgenomen in het nieuwe decreet, al dan niet in gewijzigde vorm? Ik breng dit aan vanuit een bekommernis, ik doe dat niet vanuit een gesloten gedachtekader.
De voorzitter: De heer Vermeulen heeft het woord.
De heer Jo Vermeulen: Mevrouw de voorzitter, er is hier sprake van een invasie door de commissie voor Cultuur. Dat is wellicht niet toevallig. De zorg voor archeologie en onroerend erfgoed staat daar hoog op de agenda. Ik beschouw dit echt als een vraag om uitleg. Ik wil uitleg over een aantal dingen die verschenen zijn en beroering hebben veroorzaakt in het wereldje van de archeologen. Dat is geen grote wereld: daarom staat die natuurlijk ook snel op zijn kop. Het is echter wel een heel fragiele wereld. Daarom kan enige verduidelijking, vandaag of later, zeker op haar plaats zijn.
Mijn vraag gaat hoofdzakelijk over de plaats en het belang van archeologie in Vlaanderen. Op dit moment voorziet artikel 5 van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium in een advies dat bindend is. De heer Caron had het daar al over. Ter zake zijn er argumenten voor en tegen te bedenken. Er valt veel over te zeggen. Het artikel is wel zeer belangrijk, in die zin dat zo ongeveer heel de zorg voor het Vlaamse archeologisch erfgoed daaraan opgehangen is. We hebben de voorbije jaren kunnen vaststellen dat het adviseren van bouwvergunningen met betrekking tot het archeologisch vooronderzoek en het onderzoek zelf, heeft geleid tot een belangrijke toename van dat preventief archeologisch onderzoek in Vlaanderen. Over de aard en de vorm van dat advies kunnen we discussiëren, maar dat het archeologisch erfgoed moet worden bewaakt, is een bekommernis die buiten kijf moet staan.
In die context is er sprake van dat de sector voor zijn adviezen in de toekomst moet kunnen werken met zogenaamde archeologische potentie- en evaluatiekaarten. Dat lijkt me een zeer waardevol instrument. Ook daar wil ik wat meer uitleg over. Het kan immers ook negatief of anders worden geïnterpreteerd. De bekommernis bestaat dat dit systeem ook omgekeerd kan worden gebruikt, zodat hele gebieden de facto archeologievrij zouden zijn, als er daarvan geen potentie- of evaluatiekaart wordt gemaakt of dit niet als zinvol wordt beschouwd. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Ik denk dat in Vlaanderen zo ongeveer geen enkele vierkante meter archeologievrij is of zal zijn. De vraag is natuurlijk wat de waarde is van een en ander, maar dat kunnen archeologen pas weten als ze het zien, als ze het opgraven. Dat is natuurlijk het grote verschil met onroerend erfgoed. Dat zien we staan. We zien of het verkrot is of niet. We zien waar we het moeten beschermen. Bij archeologie moeten we dat ontdekken. Daarnet is er al over de kogge gesproken. Dan vinden we al eens iets. Daar was er sprake van tien of vijftien jaar ellende om dat allemaal rond te krijgen en er iets zinnigs mee te doen. De vraag is natuurlijk of er een potentiekaart zou zijn geweest van het gebied van het Deurganckdok. Wellicht wel, want in polders, en zeker opgespoten polders, is gewoonlijk nog wel wat te vinden.
De heer Caron had het er al even over. Essentieel voor de bescherming en ondersteuning van de archeologie is uiteraard dat het decretaal kader in overeenstemming wordt gebracht met de letter en de geest van het Verdrag van Malta. Dat is al een paar maal in het vooruitzicht gesteld. Een mooie samenvatting daarvan is: behoud in situ als het kan, en ex situ als het moet, maar behoud in elk geval.
Mijnheer de minister, bij de nakende actualisering van het decreet op de ruimtelijk ordening is de invalshoek van de archeologie zeer belangrijk. Onderhoudt u, bij de voorbereiding ervan, structurele contacten met de archeologiesector in Vlaanderen? Zij kunnen hun expertise ter zake delen, net als hun zorg om het erfgoed. Hoe evalueert u de - publiek geformuleerde - zorgen en vragen van die archeologische sector?
In uw beleidsbrief wordt een ontwerp van onroerenderfgoeddecreet aangekondigd voor 2008. Wat is hieromtrent de stand van zaken en de vooropgezette timing? De tijd loopt. Hoe verloopt de integratie van de bepalingen van het Verdrag van Malta?
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, ik had ter zake een interpellatieverzoek ingediend. Aan de waarnemend voorzitter wil ik, ter attentie van de voorzitter van deze commissie, zeggen dat ik dit echt een beleidskwestie vind. Ik vind het jammer dat we daar niet over kunnen interpelleren. Het gaat over de vraag of een beleidskeuze die wordt gemaakt, een goede keuze is. Een vraag om uitleg geeft niet de mogelijkheid te proberen dat te corrigeren door middel van een motie. De heer Vermeulen heeft duidelijk een vraag om uitleg gesteld. Een interpellatie dient om een beleidskwestie in vraag te stellen, om alternatieven te formuleren, zoals de heer Caron dat heeft gedaan, en om te kunnen zeggen of men akkoord gaat met een voorstel. Ik blijf het dus jammer vinden dat dit niet tot een interpellatie heeft geleid.
Vandaag wordt het decreet met betrekking tot het roerend erfgoed in de commissie besproken. Het is bijna ironisch dat tegelijkertijd ook een discussie over het bindend advies bij onroerend erfgoed wordt behandeld. Het zijn twee tegengestelde zaken en daarom had ik graag een interpellatie kunnen houden. Het decreet over het roerend erfgoed gaat uit van een sterk geloof in de sector. Het biedt een kans aan de sector en aan Vlaanderen om met ons belangrijk roerend erfgoed om te gaan. Ik heb de indruk dat het voorstel om het bindend advies af te schaffen, uitgaat van het omgekeerde. Over deze beleidskwestie moeten we discussiëren.
Deze discussie heeft te maken met een historische kwestie. Degenen die hebben beslist dat er een bindend advies kwam bij monumenten en landschappen, hebben een historisch belangrijke daad gesteld. Ze hebben een ongelooflijk inhaalmanoeuvre kunnen doen in een beleid dat nauwelijks rekening hield met wat Vlaanderen en België bezitten op het vlak van onroerend erfgoed. Iedereen kent tientallen voorbeelden van hoe werd omgegaan met ons historisch erfgoed, denken we maar aan de gebouwen van Horta die onder de bulldozer terechtgekomen zijn. Dankzij het bindend advies heeft men daar gedeeltelijk paal en perk aan kunnen stellen. Het is van historisch belang geweest. Meerdere ministers hebben zo een inhaalbeweging kunnen doen en ze hebben de schade niet kunnen herstellen, maar wel kunnen beperken. Dit afschaffen, kan niet zomaar. Ik herhaal dat dit meer zou moeten zijn dan een vraag om uitleg. We zouden over deze beleidskwestie moeten kunnen discussiëren.
Het probleem werd al geschetst door de andere vraagstellers, ik zal het niet herhalen. Ik heb me laten inlichten over wat vandaag voorligt. Ik heb geprobeerd om uit te vissen hoe het voorstel in elkaar zit. Ik heb me laten uitleggen wat het verschil is tussen wat vandaag bestaat en wat in het nieuwe decreet zal staan, en wat daarvan de gevolgen zijn, zowel voor de monumenten als voor de landschappen.
In beide gevallen wordt een aanvraag en een advies gevraagd aan stedenbouw of, in het geval van ontvoogding, aan de gemeente. Stedenbouw of de gemeente moeten nu een advies geven en bij weigering moet men dat opvolgen of kan men bijkomende voorwaarden in de vergunning laten opnemen. In de toekomst kan men op basis van een motivering afwijken van het advies dat Monumenten en Landschappen geeft. Het blijft zo dat een verplicht advies moet worden opgevraagd, maar via een motivering kan ervan worden afgeweken. Dat geldt zowel voor monumenten als voor landschappen.
Er is wel een verschil tussen de twee. In het geval van monumenten moet men voor de verdere technische specificaties, de zogenaamde niet-vergunningsplichtige werken, wel een machtigingsverplichting vragen bij Onroerend Erfgoed. Voor een landschap zou dat niet zo zijn. Ik weet niet of dit klopt, maar men heeft me verteld dat bij een landschap geen erfgoedspecifieke voorwaarden kunnen worden opgelegd. Daarover kan men discussiëren. Zo kan men zich afvragen of de aanplanting van bepaalde groenschermen in een landschap al dan niet specifieke elementen zijn waarbij men advies moet vragen.
Het verschil tussen ontvoogde en niet-ontvoogde gemeenten betreft vooral de controle op het advies. Een ontvoogde gemeente moet advies vragen aan de administratie Onroerend Erfgoed, maar de gemeente kan dat ook nalaten, want volgens mij beschikt de administratie Onroerend Erfgoed niet over een controlemechanisme om dit op te sporen. Bij toevallige terreincontroles kunnen misschien wel vaststellingen worden gedaan, maar dat volstaat niet. Ruimtelijke Ordening controleert de verleende vergunningen van de ontvoogde gemeenten wel en kan dus waarschuwen indien een advies niet werd gevraagd, maar eigenlijk is de administratie Onroerend Erfgoed volledig afhankelijk Ruimtelijke Ordening.
We kunnen ook discussiëren over de ontvoogding. Ik woon zelf in een gemeente die ontvoogd werkt en dat biedt zeker een aantal voordelen, maar de politieke druk kan in een ontvoogde gemeente groter zijn dan in een niet-ontvoogde, want in dat geval beslist een gemachtigde ambtenaar en die heeft het wellicht iets makkelijker om te weigeren.
Ook is er een risico op tegenstrijdige adviezen binnen de administratie. Ik geef u een voorbeeld. Een aanvrager vraagt een vergunning voor het verbouwen van een monument/eengezinswoning en hij voorziet in een aantal slaapkamers onder het dak. Dakvensters vallen niet onder de vergunningsplicht en dus moet er geen vergunning worden aangevraagd, maar het gaat wel om een verandering aan het monument en dus moet aan Onroerend Erfgoed om advies worden gevraagd of moet een machtiging worden gevraagd om de dakvensters te mogen steken. Dit kan tot een tegenstelling leiden. Ik vermoed dat dergelijke situaties vaak voorkomen. Dezelfde discussie kan worden gevoerd over dubbelglas in monumenten. We kennen het voorbeeld van Vooruit, waar dubbelglas geweigerd werd. Door tegenstrijdige adviezen kunnen mensen in de problemen geraken.
Mijnheer de minister, ik twijfel niet aan uw goede intenties en dat u dergelijke zaken heel erg belangrijk vindt vanuit uw bevoegdheid en als historicus. Het decreet dat mogelijk komt, geldt voor eender welke minister die dat moet toepassen. De toepassing ervan is belangrijk, en staat los van de intentie van de minister die toevallig het decreet opstelde. Het is niet mijn bedoeling om vragen te stellen over uw intenties, mijn vraag is wat de gevolgen op het terrein zijn van dit voorontwerp. Het bindend advies is een van de belangrijke historische beslissingen van de overheid, juist om een aantal kaalslagen te vermijden in belangrijke monumenten en landschappen.
Mijnheer de minister, wat is uw argumentatie om het bindend sectoraal advies van de administratie te schrappen? Hoe ziet de nieuwe adviesbevoegdheid van Onroerend Erfgoed er concreet uit voor monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologie? Welke elementen kunnen, naast de inhoudelijke, ook relevant worden ingebracht bij de beoordeling van een advies? Dat kan door de administratie worden gebruikt maar kan ook door degene die je politiek moet beoordelen, als niet relevant worden beschouwd. Hoe worden de motieven voor afwijking van het advies beoordeeld? Zijn hier, naast inhoudelijke, ook andere relevante motieven mogelijk?
De voorzitter: De heer Sauwens heeft het woord.
De heer Johan Sauwens: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik heb een dubbel gevoel. Ik heb het in mijn parlementaire carrière bijna nooit meegemaakt dat een minister ondervraagd werd over een voorontwerp van decreet. Het parlement heeft drie opdrachten: decreten maken, begrotingen goedkeuren en de regering controleren. Voor wat betreft het controleren van de regering via een voorontwerp van decreet, pleit ik voor grote behoedzaamheid. We moeten opletten voor het voeren van grote besprekingen en het uitdagen van de minister om zijn intenties te geven, die verwoord zijn in het voorontwerp van decreet. Dat voorontwerp moet nog een hele adviesronde doorlopen. Straks worden de besprekingen deel van de parlementaire stukken, die mee de interpretatie van het uiteindelijk wetgevend werk moeten bepalen.
In dit parlement val ik van de ene verbazing in de andere. Gewone vragen om uitleg en interpellaties worden geweigerd door het Bureau om redenen die met politieke opportuniteit te maken hebben. Ik kom nog uit de klassieke school waarbij voorzitter Jean Defraigne oordeelde dat er geen domme vragen of interpellaties waren. Het recht van spreken in het parlement was er tot het uiterste. Dit punt had eigenlijk niet behandeld kunnen worden: een ondervraging van een minister over een ontwerp van decreet waar wij, collega´s, uiteindelijk het laatste woord over zullen hebben. Enerzijds had ik totaal geen behoefte om hier iets te zeggen. Ik pleit voor heel grote behoedzaamheid, ook bij het antwoord van de minister, om de reden die ik net duidelijk heb gemaakt.
Ten tweede wil ik wel het woord voeren om alleszins al duidelijk te maken dat ik heel ongerust ben, en ik druk me voorzichtig uit, over een aantal dingen dat ik zie gebeuren op het terrein. Indien het voorontwerp, zoals het nu wordt geformuleerd, zal worden voorgelegd, dan zullen ikzelf en nog meer mensen uit mijn fractie, daar grote problemen mee hebben. De bescherming van monumenten is een zeer krachtig middel dat juist op dit ogenblik overeind zou moeten blijven. We worden in Vlaanderen geconfronteerd met twee elementen.
Ten eerste wordt het structuurplan in zijn volle hardheid toegepast. Dat betekent dat we innames van de vrije ruimte niet meer toelaten. Dat betekent dat de vrije ruimte schaars is en dat de bestaande panden steeds meer worden afgebroken, gerenoveerd en aangepakt. Ik zou in deze omstandigheden pleiten voor meer bescherming, want mijnheer de minister, uw inventaris wordt leeggeroofd vandaag. Het zou een pijnlijke oefening zijn om eens te gaan kijken wat er nog staat van de eerste inventaris die ongeveer 25 jaar geleden is opgesteld. Juist op dat ogenblik zou men versneld moeten beschermen en op een juridische manier de zorg om wat er geïnventariseerd is, moeten meenemen in de besluitvorming.
Ten tweede is er de ontvoogding van de gemeenten en het verschuiven van de verantwoordelijkheid naar de gemeenten. Ik heb daar altijd voor gewaarschuwd, en zeker in de sector van de monumentenzorg. Ik heb het dan nog niet over de projectontwikkelaars die op alle mogelijke en onmogelijke manieren trachten hun project erdoor te drukken, ik heb het gewoon over bijvoorbeeld een aantal beeldbepalende oude hoevegebouwen. De heer Stassen weet waarover ik het heb. Ik heb eergisteren een heel pijnlijke confrontatie gehad met burgers die een gebouw niet kunnen onderhouden en vragen of het afgebroken mag worden om drie bouwplaatsen te maken. Het gaat over beeldbepalende gebouwen, vermeld in de inventaris. Dat gebeurt vandaag in alle gemeenten van Vlaanderen, vanwege de enorme stijging van de prijs van de bouwgrond. Er is een enorme druk op alles wat ruimte kan creëren. Daarnet wilde men nog kerken afbreken om ruimte te creëren.
Op een ogenblik dat er juist een versterking zou moeten zijn van het instrumentarium, gaat de beweging in de andere richting. Dat vind ik zeer gevaarlijk. Bij de behandeling van het decreet wil ik daar dieper op ingaan. We moeten samen zoeken naar een zekere soepelheid, die wel nodig is, daar ben ik het mee eens. Ik vind persoonlijk dat men door het invoeren van de beroepsmogelijkheid, al heel veel oplost. Waarom moet men het bindend advies afschaffen?
Ten tweede voer ik toch het woord omwille van mijn bekommernis om u en uw positie. U moet als historicus weten dat de eerste wet op de bescherming van de monumenten dateert van de jaren dertig en door een liberale minister werd doorgevoerd. In 1934 werd de wet in de Kamer van Volksvertegenwoordigers goedgekeurd. Dat was toen zeer vooruitstrevend. In het Europa van toen was het de eerste keer dat een regering en een parlement een zeer verregaand instrumentarium hadden ontwikkeld dat de absolute eigendomsrechten beperkte. Tijdens de daaropvolgende legislatuur heeft een liberale minister de wet uitgevoerd. Dat is de realiteit. En het is de liberale minister Waltniel geweest die de basis heeft gelegd voor het decreet op het archeologische patrimonium, wat door de daaropvolgende regering uiteindelijk is goedgekeurd. Hij heeft het eerste voorontwerp ingediend.
Er zijn nu kwatongen die beweren dat er komaf moet worden gemaakt met het hele monumentenbeleid. Er zou een revanchegeest bij belangrijke mensen rondwaren. Ik ken u echter als iemand die niet alleen woorden, maar ook daadkracht ontwikkelt. Ik zie echter alleen maar wat ik zie. De administratie Monumenten en Landschappen was een kleine kernadministratie die tot in de provincies was vertakt met een zeer sterke dossierkennis. Dat is door niemand ooit betwist. Men kon bouwhistorisch bepalen wat belangrijk was en wat niet, en een wetenschappelijk dossier aandragen. Via de adviezen door de koninklijke commissie werden voorstellen aan de minister gedaan. Deze administratie is nu, onder meer door de operatie ´beter bestuurlijk beleid´ (BBB), volledig versplinterd. Ik zie het bijvoorbeeld aan het aantal beschermingen.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mag ik u een vraag stellen? Wat BBB betreft, voer ik gewoon uit wat er al is beslist.
De voorzitter: De heer Sauwens heeft woord.
De heer Johan Sauwens: Ik wil er wel dieper op ingaan, de entiteit is een onderdeel, maar waar is dat beslist?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft woord.
Minister Dirk Van Mechelen: De bevoegdheidsverdeling tussen het departement, het agentschap, het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE) en de integratie tussen ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed is via BBB beslist.
De voorzitter: De heer Sauwens heeft woord.
De heer Johan Sauwens: Waar het beslist is en door wie, doet er niet toe, ik zeg alleen maar dat de administratie versplinterd zit.
Wat het aantal beschermingen betreft, zijn er het laatste jaar van de vorige legislatuur 795 monumenten beschermd, en in 2007, het voorlaatste jaar van de huidige legislatuur, zijn er 99 beschermd. We zien een terugval, er wordt bijna niet meer beschermd.
Straks wordt de Open Monumentendag onder voogdij van minister Anciaux geplaatst. Ik maak er nu enigszins een karikatuur van, en de kogge staat te verwateren. Het zou sterk zijn om van de komende oefening voor een decreet waaraan we serieus willen meewerken, gebruik te maken om een nieuwe start te geven aan een beschermingsbeleid van het onroerende erfgoed in Vlaanderen.
De voorzitter: De heer Caron heeft woord.
De heer Bart Caron: In het besluit staat dat monumenten en landschappen een herkenbare entiteit met betrekking tot het geheel moeten vormen. Het is natuurlijk geen normatief begrip. Ik betreur de vrij doortastende wijze waarop een en ander is geïntegreerd op een provinciale afdeling. Ik heb het hier niet over het VIOE, want er zijn hervormingen die zeer goed zijn doorgevoerd. We moeten misschien nog eens nadenken, en ik wil dat niet in een negatieve sfeer doen, over de mate waarin de monumentenzorg nu beter of slechter wordt. Het gaat niet over de integratie en de ruimtelijke ordening, maar over het al dan niet apart functioneren van een entiteit.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik ga met de heer Sauwens akkoord dat we in een vreemd debat zijn terechtgekomen. Ik heb ook het genoegen om meer dan 20 jaar parlementair mandaat achter de rug te hebben. Het is de eerste keer dat dergelijke vragen worden geagendeerd. De heer Stassen vraagt of zich een beleidsprobleem voordoet. Dat is ook de reden waarom er een decreet komt.
Het ontwerp van decreet heeft drie jaar voorbereiding achter de rug binnen de regering en de meerderheidspartijen. Zo gaat dat in een democratie. Het werd vorige week vrijdag goedgekeurd op de ministerraad en wordt vandaag voorgelegd aan een zeer breed forum van advies, veel uitgebreider dan wettelijk verplicht is. Het ontwerp van decreet gaat naar de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening-Onroerend Erfgoed (SARO), naar de Vlaamse Woonraad, de SERV, de Minaraad, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP). Vanzelfsprekend zal op basis van het advies de Vlaamse Regering beslissen wat zij al dan niet bijspijkert.
Ik ben blij te kunnen meedelen wat er wel en wat er niet in staat. De kogge is in 2000 boven water gehaald. Zelf ben ik met dit bevoegdheidsdomein bezig vanaf 2005 en altijd bereid om mijn politieke verantwoordelijkheid te nemen, maar niet voor de zaken waarvoor ik geen verantwoordelijkheid draag.
Het zou goed zijn te beginnen met de huidige reglementering. Wat de vroegere liberale ministers betreft, mijnheer Sauwens, prijs ik mezelf gelukkig dat de meerderheid heeft aanvaard dat we naar een aanzienlijke uitbreiding van de bescherming gaan. Ik stel immers vast op het terrein dat de inventaris ´Bouwen door de Eeuwen heen´ een prachtig boek is, maar dat het daarbij blijft. Met dit decreet proberen wij heel die inventaris te valoriseren en daar voel ik me als liberaal minister kiplekker bij.
Het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening regelt de adviesverlening over vergunningen in artikel 111. Het gaat dan over zowel stedenbouwkundige vergunningen als verkavelingsvergunningen. Paragraaf 1 en 2 regelen de mogelijkheid om advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (GECORO) in te winnen. Paragraaf 3 regelt dat ook in ontvoogde gemeenten het college vrijwillig het advies van de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar kan inwinnen. In ontvoogde gemeenten stellen we soms een inflatie aan beroepen vast. Misschien moeten we die gemeenten attent maken op paragraaf 3 van artikel 11 van het decreet.
Verderop volgen paragrafen 4 en 5. Ik citeer paragraaf 4:?De Vlaamse Regering kan bepalen aan welke instanties de aanvraag voor advies moet worden voorgelegd. Het advies dient steeds binnen dertig dagen na ontvangst van de adviesvraag verstuurd te zijn naar het college van burgemeester en schepenen. Wanneer geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan.?
Ik citeer paragraaf 5:?Voor de volgende aanvragen worden steeds adviezen ingewonnen, die bindend zijn, voor zover ze negatief zijn of voorwaarden opleggen: aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn op minder dan 30 meter van het domein van autosnelwegen, hoofdwegen en primaire wegen I of langs gewest- of provinciewegen worden voor advies voorgelegd aan de wegbeheerder; aanvragen met betrekking tot voorlopig of definitief beschermde monumenten of archeologische monumenten en met betrekking tot percelen die gelegen zijn in voorlopig of definitief beschermde stads- en dorpsgezichten, landschappen, ankerplaatsen of archeologische zones worden voor advies voorgelegd aan de entiteit die door de Vlaamse Regering belast wordt met taken van beleidsuitvoering inzake onroerend erfgoed.
Deze adviezen dienen steeds binnen dertig dagen na ontvangst van de adviesvraag verstuurd te zijn naar het college van burgemeester en schepenen. Wanneer geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan.
De verplicht in te winnen niet-bindende adviezen zijn vastgelegd in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000. U merkt dat bindende adviezen de uitzondering zijn, en niet-bindende adviezen de regel. Onroerend Erfgoed en het Agentschap van de Wegen hebben dus tot nu toe een vrij uitzonderlijke positie bekleed. Toen men dit in het decreet van 1999 inschreef, had men daar geen bijzondere bedoelingen mee. Het was immers gewoon de bevestiging van een historisch gegroeide situatie. Ook in de voorheen geldende Stedenbouwwet van 1962 was dit immers zo.
De aanleiding tot de wijziging van het decreet Ruimtelijke Ordening is, zoals ook vooropgesteld in het regeerakkoord, de nood aan een actualisatie van het bestaande decreet, de uitvoering van het regeerakkoord en van de beleidsnota´s. Bij deze decreetswijziging wil de Vlaamse Regering een aantal uitgangspunten hanteren. Ruimtelijke Ordening heeft een integrerende rol te vervullen waarbij de verschillende belangen afgewogen moeten worden en de politieke overheid verantwoordelijk is voor het nemen van beleidsbeslissingen. Dit noemt men ook het zogenaamde primaat van de politiek.
In het regeerakkoord 2004-2009 staat in het hoofdstuk over een rechtszekere ruimtelijke ordening te lezen:?De ruimtelijke ordening, waarbij de diverse maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar worden afgewogen, behoudt een integrerende en co?rdinerende rol ten opzichte van de diverse sectorale aanspraken. Conflicterende regelgeving of grafische overlappingen worden maximaal weggewerkt.?
Ruimtelijke ordening kan deze integrerende en co?rdinerende rol maar opnemen als ze op basis van de verschillende adviezen een afweging kan maken. De bepaling dat enkele adviezen een bindend karakter hebben, maakt dat de afweging niet ten volle kan gebeuren.
In het voorontwerp van geactualiseerd decreet dat voorligt voor advies, wordt voorgesteld dat niet alleen het bindend karakter van het advies van onroerend erfgoed wordt gewijzigd, maar dat ook het bindend karakter van het advies van het Agentschap van de Wegen wordt aangepast. Pas daarna zijn alle adviezen van een gelijk niveau en kan ruimtelijke ordening ten volle zijn integrerende en co?rdinerende rol uitoefenen. Ik pleit voor een geïntegreerde besluitvorming van de ruimtelijke ordening en het onroerend erfgoed. Er is lang gepleit voor een scheiding. Hier zijn ze geïntegreerd. De reflex van ons erfgoed moet bijna een basisreflex zijn vooraleer wordt geoordeeld over stedenbouwkundige aanvragen. Iedereen die met ruimtelijke ordening begaan is, moet een onroerenderfgoedreflex hebben. Als ze die niet hebben, zullen we het moeten aanleren. Ze moeten ervoor openstaan, er begrip en oog voor hebben. Het is niet voor niets dat ik al jaren pleit voor zes miljoen monumentenwachters in Vlaanderen en niet voor de enkele die we vandaag hebben.
We moeten de adviezen nu afwachten. Het gaat intussen over twee decreetteksten. Er is de wijziging van het bestaande decreet waar we het hoofdstuk grond- en pandenbeleid hebben uit gelicht. Dat is verwerkt in een compleet nieuw decreet. Daarin hebben we ook andere decreten ondergebracht om co?rdinatie te hebben. Op deze manier hebben we twee vrij transparante decreten. Wat hier ter discussie ligt, is de wijziging van het decreet Ruimtelijke Ordening. De heer Sauwens stelt terecht de vraag of we nu de discussie zullen aangaan over iets wat in het ontwerp van decreet staat.
We voorzien in het gewijzigde decreet niet meer in bindende adviezen, zowel op het vlak van wegen als onroerend erfgoed. De vraag die zich stelt, is of de rol van de wegen en van het onroerend erfgoed daardoor wordt afgezwakt. Heiligt het doel de middelen? Ja of neen? Ik wil daar duidelijk op antwoorden dat dit volgens mij niet het geval is. Dat is zeker niet mijn bedoeling. Als minister bevoegd voor het onroerend erfgoed sta ik voor 100 percent achter het belang van deze sector in onze samenleving. Ik heb dat daarnet met betrekking tot de uitvoering van BBB ook duidelijk willen maken.
Wie stelt dat de adviezen plots vrijblijvend worden of volledig aan relatieve willekeur onderhevig zijn, wenst het nieuwe systeem geen kans te geven. We hebben in de decreetswijziging immers de volgende artikelen voorzien - ondertussen zijn de teksten ook neergelegd in het Vlaams Parlement - ik citeer: artikel 99.2:?Indien uit de verplicht in te winnen adviezen blijkt dat het aangevraagde strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening, of indien dergelijke strijdigheid manifest reeds uit het aanvraagdossier blijkt, wordt de vergunning geweigerd of worden in de aan de vergunning verbonden voorwaarden waarborgen opgenomen met betrekking tot de naleving van de sectorale regelgeving. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ´direct werkende normen´ verstaan: supranationale, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die op zichzelf volstaan om toepasbaar te zijn, zonder dat verdere reglementering met het oog op precisering of vervollediging noodzakelijk is.? Dit is een voldoende reden om de stedenbouwkundige vergunning te weigeren.
Ik citeer verder artikel 99.3:?Een vergunning kan worden geweigerd indien uit een verplicht in te winnen advies blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ´doelstellingen of zorgplichten´ verstaan: internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de overheid bij de uitvoering of de interpretatie van de regelgeving of het voeren van een beleid verplichten tot de inachtneming van een bepaalde doelstelling of van bepaalde voorzorgen, zonder dat deze op zichzelf beschouwd voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd.? Dit is het principe van de zorgplicht dat we niet alleen in het onroerend erfgoed willen implementeren, maar ook in alle adviezen die worden verstrekt in het kader van een stedenbouwkundige vergunning.
Ik vat dit nog even samen in mensentaal. Een vergunning moet worden geweigerd als ze strijdig is met direct werkende sectorale normen of er dienen voorwaarden te worden opgenomen die strekken tot een adequate invulling van de sectorale wetgeving. Een vergunning kan worden geweigerd als ze strijdig is met niet direct werkende sectorale regels, zoals zorgplichten. Dat is een appreciatie die op dat ogenblik moet gebeuren.
Zoals u weet, zijn in recentere beschermingsbesluiten heel stringente regels vastgelegd. Deze kunnen dus beschouwd worden als direct werkende normen. In de verschillende onroerend-erfgoeddecreten staat de zorgplicht bovendien generiek ingeschreven. Er kan wat dat betreft ook geen discussie zijn.
Bovendien voert het ontwerp ook een wijziging door van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten. Aan artikel 11, paragraaf 4 van het decreet wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt:?Stedenbouwkundige vergunningen gelden als machtiging indien de vergunning het advies van het agentschap integraal overneemt.? We willen op die manier komen tot een administratieve lastenverlaging, weliswaar op voorwaarde dat het geldt op de voorwaarden die het agentschap oplegt.
U weet dat momenteel het gebruik dat de stedenbouwkundige vergunning tevens - in het kader van Onroerend Erfgoed - geldt als machtiging om werken uit te voeren aan een beschermd monument of stads- of dorpsgezicht van elkaar onderscheiden is. Door het schrappen van het bindende karakter van het advies bestaat de mogelijkheid dat een eigenaar van een monument een stedenbouwkundige vergunning krijgt en deze vervolgens naar eigen goeddunken uitvoert middels onwenselijke technieken. Een en ander is nu zo vanwege het feit dat de stedenbouwkundige vergunning niet zo in detail gaat als noodzakelijk is voor bepaalde restauratiedossiers. Daarom wordt voorgesteld dat de stedenbouwkundige vergunning expliciet geldt als machtiging op voorwaarde dat het advies is opgenomen. We gaan hier naar een versterking van de regelgeving.
Voor de percelen gelegen binnen beschermd landschap is deze uitzonderingsregel niet voorzien en is er ook geen aparte machtiging meer nodig als de werken vergunningsplichtig zijn. Voor percelen gelegen binnen een beschermd archeologisch monument of zone blijft het advies bindend, conform het Archeologiedecreet, voor zover het advies voorwaarden oplegt. Daar volgen we dus dezelfde logica als deze die ik zojuist naar voren heb geschoven.
Dit impliceert dat een stedenbouwkundige vergunning die wordt gegeven zonder rekening te houden met het advies van onroerend erfgoed voor wat betreft monumenten en stads- en dorpsgezichten de facto gewoon onuitvoerbaar is zolang de aanvrager geen aparte machtiging van de administratie Onroerend Erfgoed heeft verkregen. Een college dat een vergunning geeft afwijkend van een ongunstig advies van Onroerend Erfgoed voor wat betreft monumenten en stads- en dorpsgezichten geeft aan de aanvrager de illusie dat hij zijn slag heeft thuisgehaald, terwijl hij nog steeds die machtiging zal moeten krijgen. De machtiging wordt immers opgelegd voor wat monumenten en stads- of dorpsgezichten betreft. In de praktijk zal het advies van Onroerend Erfgoed dus steeds gevolgd worden om uiteindelijk de vergunning ook uitvoerbaar te maken.
Ik moet er ten slotte ook op wijzen dat de Formele Motiveringswet van kracht blijft en, conform deze wetgeving, elke beleidsbeslissing zich moet baseren op de adviezen en dat er alleen van een advies kan worden afgeweken op basis van veruitwendigde en daadkrachtige motieven, conform deze Motiveringswet. Dit betekent dat het verplichte advies over onroerend erfgoed volwaardig moet worden meegenomen in de afweging bij beslissingen inzake stedenbouwkundige vergunningen en dat er slechts sterk gemotiveerd van kan worden afgeweken. Trouwens, de Formele Motiveringswet geldt voor alle uitgebrachte adviezen, dus ook van alle andere beleidsdomeinen die een advies uitbrengen en waarvan een vergunningverlenende overheid zou willen afwijken.
Om een voorbeeld te geven: indien er van een advies waarin archeologische voorwaarden worden aangegeven, wordt afgeweken, moet de vergunningverlener zich bewust zijn dat dit vertragende factoren met zich kan meebrengen in de uitvoering van de stedenbouwkundige vergunning. Wij zullen dan ook de nodige maatregelen nemen om in de vergunning te stellen dat men afwijkt en dat daardoor een afzonderlijke aanvraag voor machtiging moet worden verkregen, zodanig dat wat dat betreft zowel met betrekking tot het verlenen van de vergunning en de implicaties ervan enerzijds als met betrekking tot de gevolgen voor de handhaving anderzijds er geen enkele onduidelijkheid kan bestaan.
Mijnheer Caron, ik heb uw suggestie met betrekking tot stedenbouwkundige vergunningen voor beschermde monumenten begrepen. Ik heb daar akte van genomen. We kunnen een discussie voeren over de pro´s en de contra´s. Ik stel voor, zoals de heer Sauwens terecht zegt, dat we dit debat voeren bij het decreet zelf. Wij moeten de vraag stellen of het, indien het werkbaar is, aangewezen is. Ik kom in mijn antwoord nog op andere garanties, die misschien op een eenvoudigere manier uiteindelijk hetzelfde beogen.
Er is nog een andere reden waarom uw voorstel misschien niet nodig is. We zullen dat te gepasten tijde beslissen. Binnen het beleidsveld Ruimtelijke Ordening wordt met het voorstel tot geactualiseerd decreet betreffende Ruimtelijke Ordening gestreefd naar een gelijke behandeling van adviezen. Dat was de bottomline, en zo stond het ook in het regeerakkoord. Daarom zou ik daarvan liever niet afwijken. Er moeten natuurlijk wel voldoende garanties zijn. In het decreet zijn nog bijkomende garanties voorzien om een en ander mogelijk te maken.
Men mag trouwens ook niet vergeten dat het nieuwe decreet bijkomende garanties inhoudt op aandacht voor de adviserende instanties. Hun advies mag dan wel niet bindend zijn, maar er wordt voorzien dat beslissingen naar deze adviserende instanties moeten worden gestuurd - en het is belangrijk, mijnheer Sauwens, dat we dit in het achterhoofd houden. Onroerend Erfgoed geeft een niet-bindend advies, een gemeente beslist een stedenbouwkundige vergunning af te leveren waarbij zij voorbijgaat aan dit advies. Zij moet dit minstens zeer sterk motiveren. Maar op dat moment bestaat de mogelijkheid dat deze adviesverlenende instantie een beroepsrecht krijgt bij de deputatie. Het mechanisme is: wij beslissen wie advies moet geven, de adviezen worden gelijkwaardig behandeld - dus niet het een bindend en het andere niet-bindend -, wij zeggen dat de wetgeving op de Formele Motiveringsplicht is van toepassing, wij maken de koppeling tussen de stedenbouwkundige vergunning en de machtiging, namelijk administratieve vereenvoudiging of net niet, en wij zeggen dat de stedenbouwkundige vergunning ter kennis moet worden gegeven aan degene die advies heeft verleend, zodanig dat degene die advies heeft verleend afwijkend van de motivatie op die manier de adviesverlener in kennis stelt dat hij gebruik kan maken van zijn beroepsmogelijkheid bij de deputatie.
Ik denk dat we zo een transparant mechanisme hebben dat geldt voor alle adviezen die worden ingediend - of het nu gaat om wegen, onroerend erfgoed, milieu - om uiteindelijk de verantwoordelijkheid te nemen. Ik sluit niet uit dat dit een bijzondere waakzaamheid vraagt van het agentschap om dit te volgen. In het besluit over de adviesverlening en de vergunningen moeten we duidelijke afspraken maken dat, wanneer men afwijkt van een advies, de vergunningverlenende overheid zeer duidelijk moet zeggen waarom ze het advies volgt of niet volgt.
Laat ons het decreet op zijn merites beoordelen. Ik wacht de adviezen af van alle betrokken partijen. Maar ik denk dat we op deze manier enkele knelpunten billijk hebben behandeld.
Het Forum Vlaamse Archeologie, waarnaar de heer Jo Vermeulen verwijst, heeft net zoals elke middenveldorganisatie binnen mijn bevoegdheid een goed contact met mij en mijn kabinet. Op hun vragen om uitleg, verduidelijking of suggesties wordt telkens geantwoord. De vragen en bekommernissen uit de archeologische sector, zoals de integratie van de bepalingen van het Verdrag van Malta, zullen na een brede bevraging meegenomen worden in het voorstel van onroerenderfgoeddecreet. Ik wil nog even zeggen dat ik in sommige middenveldorganisaties bijzonder ontgoocheld ben. De Confederatie Bouw was lid van de klankbordwerkgroep. Ze kwam nooit maar schoot nadien wel de regeling af. Als men een mogelijkheid tot inspraak krijgt, moet men ze ook nemen. We hebben ontelbare vergaderingen gehad, voor mij is er inspraak genoeg geweest.
De conclusies van de zogenaamde ´Malta-werkgroep´, waaraan zowel archeologen als bouwheren deelnamen, zullen worden geïntegreerd in het ontwerp van Onroerend Erfgoeddecreet. Wat mij betreft, moet het er nu door. Het is de bedoeling om het in mei of in juni aan de Vlaamse Regering voor te leggen. We hebben eerst de twee andere decreten afgewerkt.
Ik kan wel zeggen dat er heel uitdrukkelijk gevolg zal worden gegeven aan de ´Malta-bepalingen´ met betrekking tot het archeologisch erfgoed, zowel voor het preventief archeologisch onderzoek en de archeologische opgravingen voorafgaand aan de uitvoering van werken, alsook voor de financiering ervan. U weet dat ik pleit voor solidarisering van de kosten. Ik heb de bouwsector in persoonlijke gesprekken proberen te overtuigen. In de petrochemische sector bestaat al zo´n systeem. Het komt niet van hen, dus zal het van ons naar hen moeten gaan. Ik had het liever anders gezien.
Ik wil tot slot besluiten met een andere vernieuwing die ook in het ontwerp van decreet Ruimtelijke Ordening wordt opgenomen waardoor de lat een stuk hoger wordt gelegd voor alle geïnventariseerde constructies. Het gaat over zeer veel geïnventariseerde stukken. Ik voeg een artikel toe aan het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten. Ik citeer:?Hoofdstuk IVbis. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Artikel 12bis. De Vlaamse Regering stelt een inventaris van het bouwkundig erfgoed vast onder de vorm van een systematische oplijsting per gemeente, waarbij per opgenomen constructie of gezicht een beknopte wetenschappelijke beschrijving wordt gevoegd. De inventaris wordt beschikbaar gesteld in boekvorm of in een beveiligd gedigitaliseerd bestand. Artikel 12ter. Een stedenbouwkundige vergunning voor het slopen van als bouwkundig erfgoed geïnventariseerde constructies kan slechts worden afgeleverd na een algemene onroerenderfgoedtoets, waarvoor de Vlaamse Regering de nadere regelen bepaalt.?
Ik heb meer dan een jaar geleden aan het Agentschap Ruimtelijke Ordening de opdracht gegeven om een werkbaar systeem uit te werken waarbij de softwareprogramma´s voor de vergunningenregisters worden aangepast. Per fiche in het vergunningenregister zullen we bijkomende aandacht besteden aan het feit of het is opgenomen in de inventaris en wat er is opgenomen. We zijn aan het uitwerken hoe we de interface tot stand kunnen brengen om te vermijden dat we alles moeten overtikken in het vergunningenregister. Er wordt in het nieuwe decreet wel degelijk beslist dat er een stedenbouwkundige vergunning zal nodig zijn voor het slopen van als bouwkundig erfgoed geïnventariseerde constructies.
In mijn gemeente stond een prachtig seinhuisje aan een overweg. De NMBS was haar terrein aan het opkuisen. ´s Morgens reed ik er voorbij en het stond er nog; ´s avonds was het verdwenen, zonder enige aanvraag van vergunning. Daarom pleit ik ook voor erfgoedroutes in gemeenten zodat iedereen zou weten wat er geïnventariseerd is.
De inventaris bevat meer dan 100.000 items die op deze manier een bijzondere aandacht krijgen via de erfgoedtoets. De erfgoedtoets zal zich inzonderheid uitspreken over het feit of het mag worden gesloopt of niet. De heer Sauwens gaf het voorbeeld van de hoeve. Als uit de erfgoedtoets blijkt dat de hoeve zeer waardevol is en ze is geïnventariseerd, dan heeft het gemeentebestuur een formeel document in handen.
Het ontwerp van decreet dat nu voor advies weg is, zal binnen de regering aan de adviezen worden aangepast. Het is de bedoeling dat we het alleszins nog voor het zomerreces naar de Raad van State sturen. Het zal van de adviesprocedure afhangen of we het nog van de Raad van State terugkrijgen voor de laatste ministerraad in juli. Zo ja, dan is het de bedoeling om het tijdens die ministerraad nog goed te keuren en het onmiddellijk in te dienen in het parlement, zodat de bespreking in september of uiterlijk in oktober, in alle sereniteit kan worden gevoerd.
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Mijnheer Sauwens, uw opmerking over de behandeling van dit soort zaken op dit moment klopt, maar daar is een goede reden voor, want heel veel mensen die met monumentenzorg bezig zijn, zijn niet de mensen die bij de voorbereidende besprekingen van een decreet inzake ruimtelijke ordening betrokken zijn. Het gaat om mensen zoals ik, die een kanaal zoeken om hun bezorgdheid te uiten. Het is niet meer dan dat, maar die bezorgdheid kan legitiem zijn.
Mijnheer de minister, deze vraag om uitleg is niet meer zo recent, ik had trouwens een interpellatieverzoek ingediend, en ik weet niet wat er ondertussen met de teksten is gebeurd. Ik ga daar nu niet dieper op in, ik respecteer het verzoek om dat in een latere fase te doen. Ik wil ook het expertenonderzoek afwachten en nagaan hoe het middenveld erop reageert. We moeten het gesprek inderdaad voeren via de geijkte kanalen. Hetzelfde geldt voor de beroepsprocedure.
Ik wil alleen nog opmerken dat de aanvullingen inzake de sloopvergunningen en de koppeling ervan aan de inventaris bouwkundig erfgoed zeker een stap vooruit zijn. Nu we zien dat het seinhuisje waaraan u refereert zo makkelijk verdwijnt, moeten we ons afvragen of we voor een aantal markante, beeldbepalende elementen toch niet beter de beschermingsregeling zouden toepassen, want dan weet een eigenaar wel of zijn pandje al dan niet op een lijst staat. We moeten ons in elk geval blijven bekommeren om ons bouwkundig erfgoed.
De voorzitter: De heer Vermeulen heeft het woord.
De heer Jo Vermeulen: Ik dank de minister voor de antwoorden die hij gaf op al mijn vragen.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mevrouw de voorzitter, ik ben een politicus en ik meen dat we het politieke debat moeten voeren over hoofdlijnen. Dat was ook de bedoeling van mijn interpellatieverzoek.
Mijnheer de minister, u had perfect de vragen naar uw intenties onbeantwoord kunnen laten. Dat zou ik aanvaard hebben. Ik ken u voldoende om te weten dat u dat niet zou doen, maar ik zou het aanvaard hebben. Voor mij was het belangrijk om hier te laten horen dat de geruchten over dit ontwerp van decreet mijn bezorgdheid wegdragen. Het was politiek gezien belangrijk om dat op tafel te gooien.
We zullen de discussie nog wel voeren, want er zitten aspecten in uw antwoord waar ik wellicht op zal terugkomen. Ik moet het nog bestuderen. We zullen wel zien in oktober.
Met mijn interpellatie wou ik een politiek gebaar stellen en zeggen: dit is niet zo vanzelfsprekend als men laat uitschijnen.
De voorzitter: Mijnheer Stassen, wellicht werd uw interpellatie omgezet in een vraag om uitleg onder meer omdat het ontwerp van decreet hier nog behandeld moet worden. We zullen de discussie daarover nog voeren.
De heer Sauwens heeft het woord.
De heer Johan Sauwens: Wij willen als parlementsleden toch samen met u zoeken naar de beste oplossingen. We willen constructief en open met u samenwerken, zonder het hele ontwerp van decreet in vraag te stellen. Dat is een evenwichtsoefening.
Ik moet één zaak kwijt. De dossiers ter bescherming van monumenten zijn wetenschappelijke stukken. De kennis daarvoor werd hier in Vlaanderen opgebouwd door een kleine dienst van gemotiveerde mensen. Het is onmogelijk om in elke provincie of gemeente diezelfde kennis te ontwikkelen. Neem nu maar de orgelsector of specifieke onderdelen van interieurkunst. Die wegen mee op de beslissing om een gebouw al dan niet te beschermen.
Mijnheer de minister, u bent de beschermheer van het Vlaams erfgoed. We mogen de bescherming niet overlaten aan de ´kennis´ op lokaal vlak en in beroep op provinciaal vlak. Ik wil me voorzichtig uitdrukken, maar Vlaanderen moet het laatste woord hebben in beroep. We zullen deze discussie later voeren.
De voorzitter: Het incident is gesloten.