Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 13/03/2008
Vraag om uitleg van de heer Dany Vandenbossche tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de inning door de overheid van 30 percent van de vergoeding van reproducties voor eigen gebruik conform artikel 58, paragraaf 2 van de Auteurswet
De heer Dany Vandenbossche: Mijnheer de minister, collega's, de auteurs, de uitvoerende kunstenaars en de producenten hebben volgens de Belgische Auteurswet recht op een vergoeding dat het inkomstenverlies moet compenseren dat ze lijden ten gevolge van de zogenaamde 'reproducties voor eigen gebruik' van hun geluids- en audiovisueel werk. De auteurs, uitvoerende kunstenaars en producenten hebben elk voor een derde recht op die vergoedingen, die worden geïnd door Auvibel.
Mijnheer de minister, artikel 58, paragraaf 2 van de Auteurswet stelt dat "de Gemeenschappen en de federale Staat kunnen beslissen 30 percent van de opbrengst van die vergoeding te gebruiken ter aanmoediging van de schepping van werken, en zulks door middel van een samenwerkingsakkoord met toepassing van artikel 92bis, paragraaf 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen." Zolang de overheid die 30 percent niet opeist, wordt de pot onder de rechthebbenden verdeeld.
Onderneemt men stappen opdat de overheden die 30 percent zouden innen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot een mogelijk samenwerkingsakkoord?
Minister Bert Anciaux: Mijnheer Vandenbossche, uw vraag is volkomen terecht. We zijn al enige tijd met deze kwestie bezig. Ik herinner mij levendig hoe wij op 1 juli 2002 ons akkoord hebben gegeven over de verdeelsleutel tussen de verschillende gemeenschappen.
We hebben de laatste jaren blijvende stappen genomen opdat deze middelen finaal vrij zouden komen voor ons cultuurbeleid. Bovendien was deze kwestie recent nog, namelijk op 5 maart, een van de agendapunten op het Overlegcomité. Ze staat overigens opnieuw geagendeerd op de agenda van volgende week.
Collega's, laat mij toe eerst de achtergrond te schetsen bij de stand van zaken. Tijdens de vergadering van 13 december 2002 heeft de Vlaamse Regering het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen betreffende de aanwending van 30 percent van de inkomsten uit de vergoeding van de reproductie voor eigen gebruik ter aanmoediging van de schepping van audiovisuele werken en geluidswerken goedgekeurd.
Met dit samenwerkingsakkoord werd een oplossing bereikt na een jaren durende discussie tussen de gemeenschappen met betrekking tot de aanwending van inkomsten uit de vergoedingen voor reproductie ter bevordering van de audiovisuele producties. De discussie spitste zich toe op de te hanteren verdeelsleutel. Door de Lambermontsleutel toe te passen werd een voor Vlaanderen positief akkoord verkregen.
Met de ondertekening van het akkoord was tevens een decretale goedkeuring vereist. De Raad van State gaf op 21 augustus 2003 een advies over het voorontwerp van decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen betreffende de aanwending van 30 percent van de inkomsten uit de vergoeding voor de reproductie voor eigen gebruik ter aanmoediging van de schepping van audiovisuele werken en geluidswerken. De Raad van State nam aanstoot aan de bepaling van het samenwerkingsakkoord waarin elke gemeenschap zich ertoe verbond een fonds op te richten, waarvan de verdeling of de herverdeling van het haar toegekomen deel van de vernoemde vergoeding werd toevertrouwd.
Concreet stelde de Raad van State voor om het samenwerkingsakkoord op twee punten te wijzigen. Ten eerste moest niet alleen de federale staat, maar ook de gemeenschappen een inbreng doen in de lasten van de samenwerking, die ook kan bestaan uit het ter beschikking stellen van personeel. Ten tweede moest er een gemeenschappelijke instelling worden opgericht, waarvan de leiding aldus geconcipieerd is dat zowel de gemeenschappen als de federale staat vertegenwoordigd zijn. Een gemeenschapsbevoegdheid werd op die manier voor een deel in het federale niveau verankerd.
Op basis van een voorstel van de gemeenschappen werd met de federale staat een nieuw ontwerp van samenwerkingsovereenkomst overeengekomen dat rekening hield met de opmerkingen van de Raad van State. Dit ontwerp werd ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering voorgelegd op 20 juli 2006.
Er wordt een gemeenschappelijke commissie opgericht ter aanmoediging van schepping van werken, zoals bedoeld in artikel 55, lid 1, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten in de vorm van een gemeenschappelijke instelling, zoals bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1989 tot herziening der instellingen.
Het ontwerp van samenwerkingsakkoord werd voorts nog op enkele punten aangepast. De aanwending van 30 percent van de inkomsten uit de vergoeding van het kopiëren voor eigen gebruik wordt uitgebreid ter aanmoediging van het geheel van de door de wet betreffende het auteursrecht beschermde werken, in toepassing van de nieuwe wet van 22 mei 2005, artikel 1. Het betreft dus niet alleen de audiovisuele wereld, maar bijvoorbeeld ook de letteren.
Wat het percentage betreft dat aan de federale staat is toegewezen, 3 percent, werd rekening gehouden met de federale bevoegdheden op het gebied van cultuur en met de realiteit van de uitoefening daarvan - met name artikel 4 van het samenwerkingsakkoord.
Als Vlaamse minister bevoegd voor de culturele aangelegenheden, werd ik gelast om het samenwerkingsakkoord in naam van de Vlaamse Regering te ondertekenen en in te dienen in het Vlaams Parlement. Ik heb me van die opdracht gekweten. De ondertekening door de gemeenschappen en de federale regering kan echter maar gebeuren na goedkeuring op de federale ministerraad. Na voortdurend aandringen werd deze agendering in het voorjaar van 2007 ettelijke keren aangekondigd, maar uiteindelijk gebeurde er niks. Vandaar mijn ultieme vraag aan de nieuwe minister, mevrouw Sabine Laruelle, in een schrijven van 6 februari jongstleden, om dit zo spoedig mogelijk te agenderen. Vandaar ook mijn aandringen om dit te agenderen op het recente Overlegcomité, wat dan ook gebeurde.
Op het Overlegcomité van 5 maart werd aangaande dit agendapunt het volgende beslist. Ik citeer: "1. Het Comité neemt akte van de nota van 5 maart 2008 van de Minister-President van de Vlaamse Regering en van de Vlaamse Minister van Cultuur.
2. De problematiek zal worden besproken in een interfederale werkgroep die zal vergaderen op initiatief van een vertegenwoordiger van de bevoegde federale Minister en bovendien samengesteld uit vertegenwoordigers van de bevoegde Gemeenschappen.
3. Het resultaat van de werkzaamheden van deze werkgroep zal voorgelegd worden aan het volgende Overlegcomité."
Het spreekt voor zich, collega's, dat we dit dossier op de voet blijven volgen in de hoop dat nog dit voorjaar een activering van het samenwerkingsakkoord kan gebeuren. Ik moet u zeggen dat tijdens de laatste bijeenkomst de vertegenwoordiger van de minister Laruelle zei dat zij hiermee geen enkel probleem had. Ik ben dus blij dat de ideologische problematiek overbrugd werd.
De heer Dany Vandenbossche: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
De voorzitter: Het incident is gesloten.