Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 17/04/2008
Vraag om uitleg van de heer Ludo Sannen tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de inplanting van windturbines in het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA)
De voorzitter: De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de Vlaamse Regering heeft reeds op 23 april 2004 beslist tot ontwikkeling van het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA), waardoor de industrie optimaal langs spoor- en waterwegen kan worden ingeplant, met name langs het Albertkanaal en de E313. Momenteel wordt een milieueffectenrapport (MER) opgesteld, dat aanleiding zal geven tot mogelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP's) voor de verschillende terreinen die in het kader van het ENA ontwikkeld worden.
Mijn vraag heeft betrekking op het plaatsen van windturbines in het ENA. Zoals bekend hebben Vlaanderen en België zich geëngageerd om de Kyotodoelstellingen te halen. De stimulering van windenergie kan daartoe zeker bijdragen. De productie van windenergie is wereldwijd gestegen en wordt steeds meer een commercieel succes.
Mijn vraag is een pleidooi voor windturbines in het kader van het ENA en de ontwikkeling van terreinen binnen het ENA. Waarom moet dat gerealiseerd worden? Vlaanderen heeft een windplan. In het windplan, dat geoptimaliseerd en geactualiseerd is in 2006, is duidelijk weergegeven dat het Albertkanaal een potentieel interessante strook is in Vlaanderen voor het winnen van windenergie. Binnen het windplan wordt expliciet voorzien in de inplanting van windturbines op bedrijventerreinen. Ik citeer: "Windturbines op of langs bedrijventerreinen behoren tot de mogelijkheden. (...) Het is van belang om de omliggende bedrijven en de bedrijventerreinbeheerder bij de planning te betrekken. De realisatie van een windturbinepark gebeurt bij voorkeur aan de rand van deze gebieden of langs bovengrondse lijninfrastructuren aldaar. (…) Het Vlaamse Gewest of de provincie kan in het kader van ruimtelijke uitvoeringsplannen overgaan tot onteigening van gronden met het oog op een optimale inplanting van de geplande windparken. (...) De verworven gronden kunnen in concessie gegeven worden aan geïnteresseerde initiatiefnemers. (...) Voor de ontwikkeling van een grootschalig bedrijventerrein kan in de ontwerpfase reeds rekening worden gehouden met de eventuele inplanting van windturbines, op die manier kan de inrichting van het terrein hierop inspelen en kan er gestreefd worden naar een optimaal verweven ruimtegebruik met respect voor de aanwezige of toekomstige hoofdfunctie."
Al deze citaten zijn van toepassing binnen het ENA. Enerzijds heb je in het ENA een aantal bestaande industrieterreinen. Een aantal is al ontwikkeld. Daar kan misschien worden overwogen om plaatsen te creëren voor dergelijke windturbines. Anderzijds is het de bedoeling om in het kader van het ENA een hele reeks nieuwe industrieterreinen bijkomend te ontwikkelen, klaar te maken en zelfs bijkomend in te kleuren via nieuwe RUP's. Als we dit doen, is het belangrijk dat we de kansen die het ENA biedt om windenergie te realiseren, optimaal benutten en daar reeds rekening mee houden tijdens de inkleuring van de uitvoeringsplannen, zodat de verweving gerealiseerd wordt. We moeten niet wachten tot elke privéondernemer die zich vestigt in het ENA en zelf het initiatief neemt om een deel van zijn terrein te gebruiken voor het plaatsen van windturbines. Het ideale voorbeeld is Nike. Ik zie dat van mijn voordeur. Het is verrassend wat de elektriciteitsproductie van die windturbines is. Dat ligt duidelijk langs het kanaal, volgens het windplan de ideale zone.
Mijnheer de minister, we hebben de bedoeling om nog meer industrieruimte te ontwikkelen en klaar te maken. Zouden we niet best daar nu al rekening mee houden en in ruimte voorzien zodat de verweving daadwerkelijk kan worden gerealiseerd? Wordt bij de ontwikkeling van het ENA rekening gehouden met de inplanting van windturbines? Wat is de rol van de windwerkgroep in deze? Is die betrokken bij de ontwikkeling van het ENA? Welk initiatief neemt de Vlaamse overheid om ervoor te zorgen dat maximaal windenergie wordt gebruikt in het ENA?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, collega's, ik wil er eerst de nadruk op vestigen dat de inplanting van windturbines perfect mogelijk is op als bedrijventerrein bestemde zones. U kent de rondzendbrief die het beleidskader voor windmolens vormt, en die de nadruk legt op de inplanting van turbines in aansluiting bij de stedelijke gebieden, havengebieden en belangrijke lijninfrastructuren, en in combinatie met bedrijventerreinen, zoals het ENA. Aanvragen voor projecten die in overeenstemming zijn met deze rondzendbrief kunnen worden vergund zonder veel problemen. Deze rondzendbrief geldt in het gehele Vlaamse grondgebied, en dus ook in het ENA.
Verschillende aanvragers hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Langs het Albertkanaal werden zo zes turbines gerealiseerd in Meerhout en vier in Lanaken. Zeer binnenkort worden ook in Genk-Zuid bij de Fordfabrieken twee turbines opgericht.
Bijzonder aan het ENA is uiteraard dat hier tal van initiatieven genomen worden om het areaal aan bestaande bedrijventerreinen aan te vullen. Dit gebeurt enerzijds door het voorzien van nieuwe bedrijventerreinen, anderzijds door een fundamentele herstructurering van sommige bedrijventerreinen die efficiënter benut kunnen worden. Intussen zijn er al heel wat resultaten zichtbaar. De impuls voor dit grootschalige initiatief komt vanuit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Hierin wordt de rol die een economisch netwerk langsheen het Albertkanaal kan vervullen, omstandig uiteengezet. Het Vlaamse Gewest wordt in het RSV aangeduid als initiatiefnemer voor de nadere uitwerking van het ENA.
Om te bepalen hoe het Vlaamse Gewest deze opdracht best kan uitvoeren, liep van september 2001 tot september 2003 een grondig plannings- en overlegproces dat resulteerde in een eindrapport. Dit eindrapport bevat een actieprogramma, waarin onder meer de opmaak van een aantal gewestelijke RUP's voor bedrijventerreinen en de lijninfrastructuur worden vooropgesteld. De Vlaamse Regering heeft dit actieprogramma uiteindelijk op 23 april 2004 bij besluit goedgekeurd. Punt 8 van dit besluit stelt dat ook de problematiek van de inplanting van windmolens hierbij bekeken moet worden. In januari 2005 werd een coördinatieplatform opgericht om de uitvoering en opvolging van het actieprogramma te begeleiden. Dit platform heeft de kwestie van de windturbines voorgelegd aan de Interdepartementale Werkgroep Windenergie. Deze windwerkgroep heeft de zaak besproken op 18 april 2005 en kort daarna een antwoord geformuleerd aan het ENA-coördinatieplatform.
Hierin bespreekt de windwerkgroep de voor het ENA relevante uitgangspunten die voortvloeien uit de omzendbrief betreffende inplanting van windturbines. De windwerkgroep heeft ook aanbevelingen geformuleerd voor zowel de bestaande bedrijventerreinen als voor de bijkomende bedrijventerreinen. De Interdepartementale Werkgroep Windenergie heeft geen uitvoerige analyse gemaakt van windturbines in relatie tot de op te maken RUP's. De RUP's die in het kader van het ENA worden opgemaakt, hebben hoofdzakelijk betrekking op bijkomende bedrijventerreinen. In het kader van deze RUP's is rekening gehouden met de globale aanbevelingen van de werkgroep. Voor de terreinen waarvoor al een RUP definitief werd goedgekeurd, hebben we de inplanting van windturbines steeds in overweging genomen, los van de al bestaande mogelijkheden om rechtstreeks te vergunnen. Voor de lopende of in voorbereiding zijnde RUP's wordt in de toelichtingsnota's steeds verwezen naar het aspect windturbines. Deze generatie RUP's hanteert bovendien de typevoorschriften voor regionale bedrijventerreinen, waarin de mogelijkheid tot inplanting van windturbines sowieso is ingeschreven.
Dit betekent dat het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning voor de inplanting van turbines in principe mogelijk is in deze gebieden, tenzij er geldige redenen zijn om de inplanting van turbines op het terrein te vermijden. Een voorbeeld van een geldige reden is een negatief advies van de Interdepartementale Werkgroep Windenergie, zoals dat het geval was voor de terreinen Genk-Zuid-West en Genk-Zuid-Oost.
Ten slotte wil ik erop wijzen dat de typevoorschriften op 11 april 2008 door de Vlaamse Regering werden goedgekeurd. We hebben er, zoals u weet, jaren aan gewerkt. De voorbereiding was tijdens de vorige legislatuur al van start gegaan. In het verslag aan de Vlaamse Regering bij deze beslissing wordt bevestigd dat het wenselijk is dat op bedrijventerreinen installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie en vormen van energierecuperatie geplaatst kunnen worden. In het typevoorschrift voor gemengde regionale bedrijventerreinen wordt de productie van energie standaard toegelaten als hoofdactiviteit. In de toelichtende kolom bij dit voorschrift wordt expliciet gerefereerd aan windturbines.
Voor specifieke regionale bedrijventerreinen met watergebonden karakter en voor bedrijventerreinen voor transport, distributie en logistiek moet gebiedsspecifiek worden afgewogen of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie of energierecuperatie als hoofdactiviteit kunnen worden toegelaten. Zoals ik zonet al heb aangegeven, kunnen er immers - zij het uitzonderlijk - geldige redenen zijn om de inplanting van windturbines op een terrein te vermijden.
De uitvoering van het actieprogramma voor het ENA kunt u volgen op de website www.vlaanderen.be/ena. U kunt hier ook alle goedgekeurde stukken raadplegen van de RUP's die in uitvoering van dit actieprogramma worden opgemaakt.
Met dit antwoord heb ik vooral willen ingaan op de mogelijkheden die ik vanuit mijn bevoegdheidsdomein Ruimtelijke Ordening kan inbrengen om uitvoering te geven aan het beleid van de Vlaamse Regering inzake de inplanting van windturbines. Het is stilaan op volle snelheid aan het komen. Er is ook een 'good practice' aan te pas gekomen.
U verwijst naar Nike. Het is een project waarvoor ik zelf ben tussengekomen om er de windturbines te kunnen realiseren. Het dossier werd door de administratie tweemaal verschillend behandeld. We hebben dat bijgestuurd en willen dat ook uitdrukkelijk. Recent stond er nog een artikel in de Gazet van Antwerpen met betrekking tot BASF, dat meldde dat ze tweemaal zoveel windturbines op hun grondgebied zouden willen. Maar u weet dat er een negatief advies is verleend vanuit Leefmilieu met betrekking tot de Vogelrichtlijn. Het aantal turbines is dan ook beperkt. Ook hier speelt de interferentie met andere regelgeving een rol.
Toch wil ik ook verwijzen naar een vrij recent besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2007 houdende subsidiëring van bedrijventerreinen. Het besluit verplicht ontwikkelaars die een subsidie willen ontvangen voor de aanleg van de infrastructuur op hun bedrijventerrein om naast het inrichtingsplan, terreinbeheersplan en uitgifteplan, ook een CO2-neutraliteitsplan in te dienen bij het Agentschap Economie. CO2-neutraliteit wordt in het kader van dit besluit gedefinieerd als "het CO2-neutrale elektriciteitsverbruik van de bedrijven op het bedrijventerrein of de compensatie van hun CO2-emissies ten gevolge van hun elektriciteitsverbruik".
Het besluit vormt dus een belangrijke stimulans om ontwikkelaars van bedrijventerreinen al in een vroeg stadium van aanleg van het bedrijventerrein te laten nadenken over het gebruik van groene stroom op hun bedrijventerrein. Dit is uiteraard ruimer dan windmolens, maar windmolens kunnen vanzelfsprekend deel uitmaken van dit CO2-neutraliteitsplan. De CO2-neutraliteit is dus op zichzelf niet subsidiabel, maar wel een voorwaarde om subsidies te krijgen bij de aanleg van het bedrijventerrein. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de ontwikkelaar via contractbepalingen die verplichting deelt met de bedrijven die zich vestigen op het terrein. Het zijn eigenlijk de bedrijven die uiteindelijk zullen moeten voldoen aan de verplichting. De resultaten hiervan zullen stilaan zichtbaar worden in het Vlaamse landschap, en dit tot ieders tevredenheid.
De voorzitter: De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik apprecieer de inspanningen die u doet vanuit Ruimtelijke Ordening om deze zaak mogelijk te maken. Mijn vraag gaat echter nog iets verder. De bedrijven maken van de mogelijkheden gebruik om de bestaande opportuniteit aan te wenden om een windturbine te installeren en energie op te wekken. Ik kan me echter voorstellen dat in het kader van de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen niet elke nieuwe industriële vestiging dadelijk die opportuniteit zelf kan en wil realiseren. Bij het uittekenen van het ruimtelijk uitvoeringsplan en in het kader van de ontwikkeling van de nieuwe bedrijventerreinen zou de Vlaamse overheid nog meer kunnen sturen zodat die ontwikkelaar ook onmiddellijk voorziet in ruimte voor energieproducenten.
Voor SPE bijvoorbeeld is het interessant om weten dat ze bij de ontwikkeling van een groot nieuw bedrijventerrein langs het Albertkanaal, een lijnvormige structuur kunnen realiseren van windturbines. Dat lukt niet wanneer met elke ondernemer van dat bedrijventerrein afzonderlijk moet worden onderhandeld. Het is juist omdat Nike al die inspanningen heeft gedaan en is blijven volhouden, en ook dankzij uw ingrijpen, dat dit er uiteindelijk gekomen is.
Ik wil het even hebben over de ontwikkeling van de Zwartenhoek-Sluisstraat. Dat is een terrein dat nog groter is dan het terrein waarover Nike op dit moment beschikt. Dat terrein zal ontwikkeld worden in een RUP, en is toegewezen aan een consortium van scheepvaart, Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM) en de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij (POM). Het zou interessant zijn dat de Vlaamse overheid bij de afspraken met dat consortium over een mogelijke ontwikkeling, suggereert om de opportuniteit te benutten om bijkomende windturbines te plaatsen. In welke mate kan de Vlaamse Regering nog proactiever optreden?
Minister Dirk Van Mechelen: Ik denk dat we vanuit ruimtelijke ordening maximaal faciliteren. Ik ben ook heel blij met de goedkeuring van die typevoorschriften. Ik zal ze integraal bezorgen aan het commissiesecretariaat. De bedoeling is dat deze bundel kan worden aangevuld en bijgestuurd. We hebben binnen de regering afgesproken om dat zesmaandelijks te doen. Het is een bijlage bij het besluit. De typevoorschriften van de gewestplannen hebben ons nadien geblokkeerd ingevolge jurisprudentie bij de Raad van State.
Mijnheer Sannen, ik sta volledig open voor het debat dat u aantrekt. Daarbij moeten we wel opletten wie actor en wie facilitator is. Ik ben eigenlijk geen voorstander om op de gewestplannen exclusief te voorzien in zones voor windturbines omdat er nogal wat andere mogelijkheden zijn. Een heel mooi voorbeeld is de aanleg van het bedrijventerrein van INEOS in Zwijndrecht, waar men geïntegreerd werkt. Dat is een prachtig voorbeeld, maar als we dat op voorhand in ruimtelijke planning zouden hebben gestoken, zou dat nooit gelukt zijn.
We voorzien het als voorschrift op het geheel van het terrein, waardoor eigenlijk maatwerk mogelijk is. Maar u merkt dat vooral de minister van Economie betrokken is bij de aanleg van die bedrijventerreinen en het operationeel maken. Ik denk dat het goed is dat we vanuit ruimtelijke ordening nog eens de aandacht op deze mogelijkheid vestigen.
De voorzitter: De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen: Mijnheer de minister, ik heb hieruit geleerd dat ik ook de minister van Economie even zal moeten ondervragen, om van deze mogelijkheden gebruik te maken en wat sturend op te treden ten opzichte van mogelijke ontwikkelaars.
De voorzitter: Mijnheer De Klerck, op basis van het reglement kan ik u het woord niet geven, maar u krijgt het toch.
De heer Patrick De Klerck: Dank u wel, mijnheer de voorzitter.
Mijnheer Sannen, u spreekt over proactief handelen. Dit is een dossier waarbij men absoluut proactief heeft gewerkt op een aantal vlakken. Men heeft het voorgelegd aan de windwerkgroep Vlaanderen, die een screening heeft gedaan van een aantal zones in Vlaanderen waar windturbines gerealiseerd zouden kunnen worden. Dit was een van de aangeduide zones en daar was het dus zeker al proactief ingeschreven.
Nu al een aantal RUP's gerealiseerd zijn en er een aantal lopen, wordt het eigenlijk op verschillende manieren nog eens ingeschreven. In de algemene toelichting wordt de mogelijkheid van windturbines aangehaald, in de specifieke toelichting per stedenbouwkundig voorschrift wordt het nog eens aangehaald en in de stedenbouwkundige voorschriften nog eens. Ik denk dat vanuit ruimtelijke ordening zeer veel is gebeurd.
Wat wel gezegd moet worden, is dat het gebiedsgericht vertaald moet worden. Voor de realisatie van windmolens in functie van lijninfrastructuren, autosnelwegen of het Albertkanaal, moet men steeds gebiedsgericht kijken wat de mogelijkheden zijn. In een aantal van die zones zijn ook Sevesobedrijven mogelijk. Die zijn onderworpen aan ruimtelijke veiligheidsrapporten en er gelden afstandsregels. Dan zitten we inderdaad met problemen voor windturbines. Idem voor natuur- en woongebieden. Ik denk dat er algemeen stedenbouwkundig en ruimtelijk voldoende mogelijkheden ingebed zijn, maar die moeten dan nog ruimtelijk bekeken worden en economisch vertaald worden.
De voorzitter: Mijnheer De Klerck, ik zou kunnen vragen wat nu eigenlijk uw vraag aan de minister is. We gaan er dus geen gewoonte van maken om onderling in debat te gaan.
Het incident is gesloten.