Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 17/04/2008
Vraag om uitleg van mevrouw Annick De Ridder tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de mate waarin de VDAB oudere werkzoekenden bereikt
De voorzitter: Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw Annick De Ridder: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik dank u dat ik de kans krijg een vraag over de VDAB te stellen, wat echter niet wegneemt dat we in de toekomst over dit onderwerp nog een bredere gedachtewisseling zouden kunnen organiseren.
Onlangs heeft de VDAB een voorstel gedaan over het bereik van vijftigplussers onder de werkzoekenden. Die doelgroep blijft ondervertegenwoordigd in de trajectwerking, maar ook in het aantal afgewerkte trajecten scoort ze slecht. Verder is er een probleem met de doorstroming van de oudere werkzoekenden naar de vijftigplusclubs die in augustus 2006 zijn opgericht. De oudere werknemers worden verplicht een informatiesessie van de VDAB of de vakbond bij te wonen. Nadien worden ze, als ze dat zelf willen, doorgestuurd naar een vijftigplusclub voor een trajectbegeleiding.
De cijfers over de doorstroming die van de VDAB en van de vakbonden komen, verschillen erg. De VDAB heeft het over een doorstroming van 20 percent; de vakbonden hebben het over een schamele 3 percent. Er zijn daartoe ongetwijfeld verschillende verklaringen aan te voeren. In de beheersovereenkomst met de VDAB ontbreekt een expliciete norm. De federale activeringspolitiek was in het verleden niet van toepassing op werkzoekende vijftigplussers. Volgens de vakbonden staan de werkgevers nog steeds weigerachtig tegenover de aanwerving van vijftigplussers. Ik moet er wel bijzeggen dat deze uitleg niet kan verklaren waarom er een dergelijk verschil - 20 percent enerzijds en 3 percent anderzijds - is tussen de doorstroming bij de VDAB en de vakbonden.
We merken ook dat u in het verleden nog niet echt hebt gekozen voor een becijferd criterium voor die vijftigplussers. Voor arbeidsgehandicapten of allochtonen bestaat dat criterium wel. Het besluit van mijn fractie is dat uit de praktijk misschien wel blijkt dat er een te grote vrijblijvendheid is bij de begeleiding, herscholing en activering van vijftigplussers.
Het volgende deel van mijn vraag om uitleg is achterhaald. Zoals u weet, zal de federale overheid het activeringsbeleid opentrekken en nagaan hoe vijftigplussers echt actief begeleid kunnen worden naar een job. Het is belangrijk dat die mensen voelen dat ze op 50 jaar niet afgeschreven zijn, maar dat ze nog actief kunnen zijn op de arbeidsmarkt.
Mijnheer de minister, hoe evalueert u de resultaten betreffende het bereik van oudere werkzoekenden zoals die werden voorgelegd op de raad van bestuur van de VDAB op 6 februari 2008? Vindt u dat de activering van vijftigplussers op een iets minder vrijblijvende manier moet gebeuren om meer vijftigplussers te betrekken bij de arbeidsmarkt? Hebt u al overleg gepleegd met de vakbonden om te zien wat de mogelijke verklaring zou kunnen zijn? We merken toch wel dat er een groot verschil is tussen de resultaten van de VDAB en die van de vakbonden. Indien ja, zult u dan naar aanleiding van dat overleg bij de vakbonden aandringen op een andere aanpak? Waarom zouden de vakbonden niet dezelfde resultaten kunnen voorleggen als de VDAB?
Indien zou blijken dat, ondanks de federale en Vlaamse maatregelen, de werkgevers nog steeds weigerachtig staan ten aanzien van het aanwerven van vijftigplussers, zult u er dan de werkgevers nogmaals op wijzen dat die mensen wel degelijk valabele krachten zijn? Ik kan me voorstellen dat het probleem voor een deel zal worden opgelost door de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Dat betekent echter niet dat we op onze lauweren mogen rusten. Bent u bereid te streven naar een numerieke doelstelling voor het bereik van ouderen door de VDAB, zoals die al bestaan voor allochtonen en arbeidsgehandicapten?
De voorzitter: De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem: Mijnheer de voorzitter, de vraag van mevrouw De Ridder bewijst nog maar eens dat voor de VDAB de ene doelgroep niet de andere is.
Wat wel heel opvallend is, is dat de efficiëntie van de vakbonden in twijfel kan worden getrokken. Als we de resultaten tussen de informatiesessies bij de VDAB en de vakbonden vergelijken, dan vraag ik me af hoeveel informatie de vakbonden eigenlijk geven.
Mijnheer de minister, voor de informatiesessies zetten de vakbonden personeel in. Krijgen die mensen een vergoeding van de Vlaamse overheid? Indien ja, hoeveel krijgen ze en hoe wordt dat bedrag berekend? Moeten we in dat geval niet streven naar een vorm van vergoeding, waarbij niet zozeer het aantal mensen dat naar de informatiesessie komt als basis wordt gebruikt, maar wel het resultaat? Ik verwijs naar de maatregel die u wilt nemen voor de scholen. Daar zou het aantal afgeleverde diploma's in rekening worden gebracht.
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mijnheer de voorzitter, ik sluit me graag aan bij de vraag van mevrouw De Ridder. Ik heb nog twee bijkomende bedenkingen. Mevrouw De Ridder heeft een aantal terechte bedenkingen gemaakt. De wetgeving is aangepast en vijftigplussers moeten opnieuw beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Ongeveer twee weken geleden hebben we de nieuwe statistieken gezien, waar voor de eerste keer het aantal oudere werklozen die beschikbaar moeten zijn op de arbeidsmarkt groter is dan het aantal oudere werkzoekenden die niet meer beschikbaar moeten zijn. In de toekomst zal de ene groep verdwijnen en de andere toenemen. Als de wetgeving klaar is, is het absoluut noodzakelijk dat gezorgd wordt voor een goed opleidings- en bemiddelingsbeleid. Anders blijven die wetgevende aanpassingen dode letter.
Een goed bemiddelingsbeleid van de VDAB of de vakbonden is maar één aspect. Er zijn natuurlijk heel wat andere elementen die meespelen. Ook bij de werkgevers is een mentaliteitswijziging nodig. Ze moeten aanvaarden dat vijftigplussers volwaardige arbeidskrachten zijn.
Mijnheer de minister, de Vlaamse Regering geeft een tewerkstellingspremie. Kunt u daarover de laatste stand van zaken geven? Die regeling is wat aarzelend op gang gekomen. In welke mate is er de afgelopen maanden al dan niet een versnelling opgetreden?
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik sluit me ook aan bij de analyse van mevrouw De Ridder. Ik verwijs naar de actuele vraag die ik in februari heb gesteld over een aantal uitspraken van de federale minister van Werk Piette over de activering van vijftigplussers.
Het is interessant en nodig om bij de vijftigplussers de bereidheid te creëren om zich beschikbaar te stellen. Maar een sluitende aanpak is er nog steeds niet. Wat is de stand van zaken? Leggen we niet beter de focus bij die doelgroep om hen verplicht een trajectbegeleiding te laten volgen?
De voorzitter: De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys: Mijnheer de minister, mijnheer de voorzitter, geachte collega's, de discussie over de activering van de vijftigplussers is heel ideologisch aan het worden. De argumenten zijn gekend. Werkgevers zouden onder meer geen vijftigplussers meer willen aannemen, maar vijftigplussers zouden ook niet meer willen werken. De vakbonden zeggen dat het de moeilijkste doelgroep is. Dit is niet de plaats waar we dat moeten uitklaren.
De doelgroep van de vijftigplussers is heel ruim. Er zijn mensen van 50 bij die een paar maanden geleden hun werk hebben verloren maar ook mensen van 58 die zeven jaar geleden door een herstructurering werden getroffen en die intussen wat gefrustreerd zijn geraakt en niet meer geïnteresseerd zijn in een normale economische activiteit. Vijftigplussers als één doelgroep beschouwen is misschien wat kort door de bocht.
Toevallig kreeg ik gisteren een mail van oud-collega Riet Van Cleuvenbergen, die nog altijd zeer actief is in het vrijwilligerswerk. Veel vijftigplussers - ze spreekt over mensen van 56 of 57 jaar die al enkele jaren werkloos zijn - die in de socialprofitsector aan het werk zijn, worden nu geconfronteerd met een actieve rekrutering van de VDAB, nog niet van de RVA. Ze vraagt zich af of het niet mogelijk is om de doelgroep op te splitsen en ze doet een heel concreet voorstel. Zou het niet kunnen dat vijftigplussers die vijf jaar geleden hun werk hebben verloren en die zich een minimaal aantal uren engageren in het erkende vrijwilligerswerk, daarvoor erkend worden en dus niet meer beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt? Ik stel de vraag gewoon. Ze is gesteld door een ervaringsdeskundige die zeker niet tegen de activering van de vijftigplussers is. Integendeel, want ze pleit voor een activering via het vrijwilligerswerk waardoor een onderscheid wordt gemaakt in de zeer ruime groep van vijftigplussers.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Daarmee zijn de vijftigplussers actief betrokken in het debat.
Ik wil me aansluiten bij uw oproep om het debat niet te voeren op basis van symbolen en ideologieën, waarbij de enen willen bewijzen dat ze heel hard achter de vijftigplussers aan zitten en de anderen willen bewijzen dat ze zachtzinnig zijn door te zeggen dat de mensen geen inspanning moeten doen. Ik behoor tot geen van beide scholen. Ik probeer kansen te scheppen voor mensen en waar nodig inspanningen te vragen.
Ik wil eerst iets zeggen over de cijfermatige doelstellingen. Eigenlijk klopt het wel dat de VDAB met betrekking tot vijftigplussers niet heeft gekozen voor een cijfermatige doelstelling in de vorm van een oververtegenwoordigingscriterium zoals we dat wel doen voor personen met een handicap of allochtonen of kortgeschoolde mensen. Deze groepen moeten in acties meer aanwezig zijn dan andere omdat ze meer vertegenwoordigd zijn in de werkloosheid.
We hebben het niet becijferd voor ouderen omdat het nogal onbekend terrein is. We hebben gezegd dat er een groeiende vertegenwoordiging moet zijn. Het klopt niet dat daaruit mag worden afgeleid - wat u doet - dat er geen duidelijk becijferde doelstellingen met de VDAB zouden zijn afgesproken. In een addendum aan de beheersovereenkomst werd immers duidelijk gesteld dat de VDAB en zijn partners in de loop van 2007, 5000 werkzoekenden meer dienden te bereiken dan in 2005, toen Actief 50+ nog niet operationeel was. In 2005 werden er 6172 vijftigplussers bereikt in de trajectwerking, in 2006 waren er dat 6504 en in 2007 werden er 10.215 bereikt, of 91,43 percent van het vooropgestelde objectief. Ik kan u dus rekenschap afleggen over cijfers. De relatieve vertegenwoordiging van deze groep in de algemene trajectwerking is gestegen van 3,1 percent in 2005 naar 5,4 percent in 2007. Dat is een stijging, maar het blijven zeer bescheiden cijfers.
Dat wil niet zeggen dat ik deze resultaten als voldoende beschouw, integendeel. De vertegenwoordiging van ouderen in het cumulatief aantal werkzoekenden op jaarbasis is gestegen van 11 percent naar 15,2 percent, wat de noodzaak van meer acties onderstreept. Daarom heb ik een heel grondige evaluatie gevraagd aan het expertisecentrum Leeftijd en Werk dat ik heb opgericht in de Vlaamse administratie. Zowel de cijfergegevens als het kwalitatieve aspect worden grondig bekeken. Aan de hand van de resultaten van deze evaluatie zal ik voorstellen formuleren om de impact van de vijftigpluswerking te verbeteren.
De komende maanden zal ik met de sociale partners overleggen hoe het Vlaamse activeringsbeleid voor vijftigplussers performanter kan worden gemaakt. Dat zal bijkomende inspanningen vragen van oudere werkzoekenden maar ook engagementen van werkgevers. Daarbij baseren we ons op de evaluatie van het algemeen Vlaams beleid ten aanzien van de activering van vijftigplussers die momenteel wordt afgerond door het expertisecentrum, op de jaarlijks evaluatie van de bijblijfactie die door hetzelfde expertisecentrum wordt voorbereid en op de beleidsbeslissingen die zullen worden genomen op federaal niveau in het kader van de evaluatie van het algemene activeringsbeleid en de eventuele uitbreiding ervan naar vijftigplussers.
Alvorens in te gaan op uw derde vraag, wil ik wel enkele correcties aanbrengen bij de door u geciteerde cijfers. Aangezien er tussen de maand van het volgen van een informatiesessie en een eventuele doorstroming naar verdere acties vaak een periode gaat, is het best om telkens een aantal maanden later te gaan kijken dan dezelfde maand waarin een infosessie werd gevolgd.
Ik geef u een overzicht van de situatie eind januari 2008 van het aantal werkzoekenden dat sinds de start van de actie een infosessie volgde, zonder de vertekening van diegenen die de laatste twee maanden een infosessie hebben gevolgd en al dan niet zijn doorgestroomd. We nemen onze tijd om de resultaten te bekijken. Bij de VDAB hebben 8460 mensen Info 50+ gevolgd. Daarvan stroomt 59,5 percent niet door naar verdere acties. 24,1 percent stroomt door naar een vijftigplusclub en 40,4 percent stroomt door naar verdere acties binnen het traject. De cijfers met betrekking tot Info 50+ bij partnerorganisaties zijn als volgt: 5595 mensen hebben die gevolgd. 88,8 percent stroomt niet door naar verdere acties binnen het traject, 4,8 percent stroomt door naar een vijftigplusclub en 11,2 percent stroomt door naar verdere acties binnen het traject.
De vakbonden slagen er dus in om iets meer dan 11 percent te laten doorstromen naar verdere acties, waarvan 4,8 percent naar vijftigplusclubs. De VDAB slaagt erin om iets meer dan 40 percent te laten doorstromen, waarvan 24 percent naar vijftigplusclubs. Deze cijfers bevestigen de door u geschetste tendens: er is een groot verschil tussen vakbonden en VDAB en een groot deel van de werkzoekenden wordt niet geactiveerd tot bijkomende acties.
Al bij de evaluatie van de bijblijfactie in de loop van vorig jaar is de lage doorstroming naar de acties een belangrijk punt van overleg en discussie geweest met de vakbonden en de VDAB. Op basis daarvan hebben zowel de vakbonden als de VDAB aanpassingen gedaan aan hun aanpak tijdens de infosessies. Het gaat dan over meer werven, interactiviteit en getuigenissen van vijftigplussers die ondertussen begeleid werden in vijftigplusclubs. Sindsdien zijn de cijfers iets verbeterd. Eind augustus 2007 stroomde nog 61 percent van de betrokken werkzoekenden via de VDAB niet door. Nu is dit cijfer gedaald tot 59,5 percent. Ook bij de vakbonden zien we deze trend. Daar is dit percentage gedaald van 91,5 percent eind augustus 2007 naar 88,8 percent eind januari 2008.
Uiteraard heb ik al gepraat met de vakbonden over deze verschillen. In dat overleg werd het verschil tussen VDAB en vakbonden qua percentages grotendeels verklaard door een verschillend profiel van werkzoekenden qua subjectieve kans op werk. De nood bij werkzoekenden die opteren voor het volgen van de infosessie bij de vakbonden zou lager liggen dan bij hen die bij de VDAB de infosessie volgen. Het feit dat deze laatste werkzoekenden al een belangrijke drempel overwonnen hebben, namelijk in contact gekomen zijn met de vijftigplusconsulenten van de VDAB, zal ook wel een rol spelen. Voor verdere evaluaties verwijs ik naar het eerder reeds vernoemde evaluatieonderzoek van het expertisecentrum Leeftijd en Werk.
Ik geloof dat ook de werkgevers een grote verantwoordelijkheid hebben, maar helaas inderdaad nog steeds zeer weigerachtig staan tegenover ouderen. Uit VDAB-cijfers in verband met het aantal plaatsingen blijkt dat als in 2007 een min-50-jarige werkzoekende gemiddeld bijna twee verwijzingen per maand ontvangt, dat voor een vijftigpluswerkzoekende gemiddeld nog niet een was. Veel zorgwekkender is nog dat als in 2007 een op drie min-50-jarige werkzoekenden per maand wordt geplaatst, dat bij vijftigpluswerkzoekenden slechts zes op honderd is. Uiteraard moeten we er rekening mee houden in welke mate de VDAB heeft kunnen nagaan dat de vacature door een verwezen werkzoekende werd ingevuld. In absolute cijfers betekent dit dat de 135.000 min-50-werkzoekenden in 2007 264.000 verwijzingen ontvingen, hiervan 44.000 werden geplaatst. Voor de 46.000 werkzoekenden boven 50 jaar ging het in 2007 om 38.000 verwijzingen en slechts 2600 met zekerheid gekende plaatsingen. Dat is natuurlijk een enorm verschil.
Ook Jobkanaal toont aan dat het voor vijftigplussers zeer moeilijk is om effectief aan werk te geraken. In 2007 konden de consulenten 7715 vacatures verzamelen voor 12.406 plaatsen. Hierop gebeurden 31.944 doorverwijzingen, wat resulteerde in 2981 plaatsingen. Bekijken we welke kansengroepen doorverwezen werden, dan was 45 percent allochtoon, 38 percent oudere en bijna 17 percent gehandicapt. Bij de werkelijke plaatsingen echter blijken de ouderen heel wat minder aan bod te komen: 56 percent is allochtoon, 18 percent gehandicapt en slechts 25,6 percent een oudere. Na de evaluatie zullen we met het expertisecentrum een nieuw addendum opstellen met concrete meetbare toekomstige objectieven voor de VDAB zoals dit nu het geval is.
Mijnheer Van den Heuvel, u had een vraag over de resultaten met betrekking tot de tewerkstellingspremie. Ik heb die niet bij me. Uit mijn hoofd denk ik te mogen zeggen dat het lichtjes verbetert met de aanpassingen die we hebben gedaan. Ik durf absoluut niet zeggen of dit nu een zeer hoge vlucht neemt.
De voorzitter: Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw Annick De Ridder: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreide rapportering en cijfermateriaal. Ik ben het volledig met u eens dat het debat rustig moet worden gevoerd. Ik denk niet dat mijn vraag op een of andere manier polariserend kan gelezen worden. De verantwoordelijkheid ligt bij beide kanten en de waarheid moet waarschijnlijk ergens tussenin gezocht worden.
Ik ben het niet eens met de stelling van de heer Laurys. Het standpunt van onze fractie is bekend, wij hebben al vaak gezegd dat vrijwilligerswerk zeer valabel is. We hebben ook graag meegewerkt aan het statuut daaromtrent. We hebben echter altijd herhaald dat dat niet kan betekenen dat men niet meer beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Daar zitten we op een andere lijn.
Mijnheer de minister, ik ben verheugd dat u in overleg treedt met de sociale partners en dat u naar beide zijden kijkt en dat er bijkomende inspanningen moeten komen van de vijftigplussers en van de werkgevers. U zegt dat dat in een nieuw addendum zal worden gegoten dat aan de beheersovereenkomst met de VDAB zal worden gehecht. Worden er ook andere documenten ondertekend? Ik neem aan dat dat wel zo zal zijn en dat men ook ten aanzien van de werkgevers bepaalde inspanningsverbintenissen zal vragen. Zo ja, kunnen dat addendum en die afspraken bezorgd worden aan de commissie van zodra die voorhanden zijn?
Wat betreft de evaluatie die bezig is door het expertisecentrum, zijn de cijfers die u aanhaalt, iets genuanceerder, maar ze bevestigen de trend van 40 percent doorstroming bij de VDAB, waar intern nog iets mee gebeurt, een doorstroom naar een vijftigplusclub of een andere actie, en 11 percent bij de vakbonden. Wanneer de cijfers voorhanden zijn, kunt u daar dan mee naar de commissie komen? Dat zou kunnen gebeuren in het kader van een brede gedachtewisseling. Het zal noodzakelijk zijn om ten aanzien van de vakbonden stappen te ondernemen. We moeten hen de cijfers geven die bevestigd zijn door het expertisecentrum, anders zal de doorverwijzing volledig door de VDAB gebeuren.
De nood om infosessies te geven, zou lager zijn bij mensen die zich bij de vakbonden aanmelden. Ik trek dat in twijfel. Ik denk niet dat dat mensen zijn die gemakkelijker bemiddelbaar zijn, ik denk dat ze veeleer moeilijk bemiddelbaar zijn. Dat is in tegenspraak met de realiteit: die nood is niet lager maar misschien nog hoger. Mijns inziens schort er iets aan de mentaliteit. U kunt die als minister wijzigen door overleg te plegen en afspraken te maken met de vakbonden, eventueel op papier.
Mijnheer de minister, ik denk dat we inhoudelijk op dezelfde lijn zitten. Ik wil u vragen met de resultaten van de besprekingen die bezig zijn, naar de commissie te komen, misschien in het kader van een ruimere gedachtewisseling over de activeringsproblematiek.
De voorzitter: Op 29 mei hebben we een discussie over de evaluatie van het meerbanenplan. Op 12 juni komt de VDAB naar de commissie in verband met de beheersovereenkomst. Dat is nog een hele tijd, de regering had tijd gevraagd om de zaak te bekijken. Daarom hebben we deze vraag nog geagendeerd.
De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem: Mijnheer de minister, ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag hoeveel de Vlaamse overheid betaalt aan de vakbonden om die infosessies te organiseren. Ik veronderstel dat we spreken over de drie erkende vakbonden: ACV, ABVV en ACLVB. Ik begrijp dat u die cijfers niet van buiten kent en zal dus een schriftelijke vraag indienen.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer Van Goethem, het is goed dat u die vraag schriftelijk stelt, want ik wil niet improviseren.
Wanneer ik overleg pleeg met de Vlaamse vakbonden en werkgevers, is dat met de bedoeling te komen tot een nieuwe aanpak met wederzijdse engagementen en afspraken. Wanneer ik zo ver ben, wil ik die heel graag voorleggen, want we zullen ongetwijfeld een politiek draagvlak moeten zoeken. Ik wil me alleen niet laten opjagen in de timing. Ik wil een grondig gesprek hebben met de vakbonden en de werknemers. Op het ogenblik dat we pleiten voor meer regionalisering in de werkgelegenheidsaanpak, dan moeten we bewijzen dat we dat doen in sociaal overleg. Daar bent u niet tegen. We moeten dat dan ernstig doen en we mogen ons niet laten opsluiten in een timing.
Hetzelfde geldt voor allerlei documentatie in verband daarmee, en de resultaten van het expertisecentrum. Ik wil dat dat nuttig is in het overleg en het niet te snel op de markt gooien. Ik speel graag resultaatvoetbal, geen spektakelvoetbal. U moet me wat tijd geven tot ik met een afgerond pakket kan komen. Als er vragen zijn, antwoord ik daar in de mate van het mogelijke op. Misschien is het goed dat u probeert te weten te komen wanneer ik min of meer op een concluderend punt ben gekomen in het overleg. Dan zijn vragen daarover opnieuw nuttig.
Mevrouw Annick De Ridder: Misschien is het ook nuttig dat u dat kan laten doorsijpelen op dat ogenblik. Voor mij is het moeilijk die timing te achterhalen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.