Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme Vergadering van 11/03/2008
Interpellatie van de heer Jan Roegiers tot de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de herziening van het Beneluxverdrag en de betrokkenheid van Vlaanderen hierbij
De voorzitter: De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, een paar weken geleden ontvingen we het boekje?Benelux, Actief en Actueel´ van Nick Van Haver en Bj?rn Boon. Ze geven hierin een mooi overzicht van de Benelux vandaag.
De aanleiding voor mijn interpellatie was dat boekje, maar ook de herziening van het Beneluxverdrag. Zowel de EU als de Benelux werden gesticht in 1958. De eerste groeide uit tot een wereldspeler, de Benelux raakte intussen bijna vergeten. Het Beneluxverdrag loopt over twee jaar af. Heeft het zin om het voort te zetten? Heeft de Benelux?berhaupt nog zin? Zo ja, wat moet in het nieuwe verdrag staan en hoe moet dat worden onderhandeld?
De regering en de minister hebben veel aandacht besteed aan de herziening van dat verdrag. In het regeerakkoord staat dat:? (?) naar aanleiding van het aflopen van het Beneluxverdrag in 2010, Vlaanderen streeft naar een grotere regionale betrokkenheid bij de verderzetting van deze samenwerking.?
Ook in uw beleidsnota 2004-2009, mijnheer de minister, hebt u aandacht voor de hernieuwing van het verdrag.?Het Verdrag van de Benelux Economische Unie, dat in 1958 werd ondertekend, loopt af in 2010. Anticiperend op deze gebeurtenis onderzoekt Vlaanderen hoe de Benelux als instrument en als bondgenootschap binnen de verruimde Europese Unie optimaal kan worden ingezet voor de domeinen waarvoor de deelstaten bevoegd zijn. Dit zal het onderwerp uitmaken van een wetenschappelijke studie. Er zal met name onderzocht worden of, en zo ja op welke manier, een vernieuwd Beneluxverdrag een meerwaarde kan bieden voor Vlaanderen ten aanzien van reeds bestaande bilaterale samenwerkingsverbanden. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal de Vlaamse Regering een standpunt innemen over de verdere toekomst van Benelux Economische Unie.?
Mijnheer de minister, Vlaanderen zou zijn houding bepalen op basis van de uitslag van dit wetenschappelijk onderzoek, dat liep van 1 januari 2005 tot 31 juli 2006. In antwoord op schriftelijke vraag nummer 109 van 2 juni 2006 stelde u dat de studie na de oplevering zou worden toegelicht aan de Vlaamse Regering. Ondertussen is er tot tweemaal toe een nota aan de Vlaamse Regering bezorgd waarin de actualisatie van de oriëntaties in de Vlaamse standpuntbepaling zijn goedgekeurd.
Uit de tweede nota haal ik de voornaamste punten aan. Ik citeer:?Op grond van wat voorafgaat in deze nota wordt voorgesteld dat de oriëntaties in het eerste regeringsstandpunt over de toekomst van de Benelux als volgt worden verfijnd en geactualiseerd. Eén, beleidsvelden die niet opgenomen zijn in het protocol, kunnen worden opgenomen in een politieke verklaring die samen met het protocol zou worden ondertekend. Twee, de geco?rdineerde verdragstekst, gewijzigd bij middel van het nieuwe protocol, kunnen we laten fungeren als een kaderverdrag dat periodiek ingevuld wordt met concrete werkprogramma´s. Drie, we kunnen hierbij prioriteit toekennen aan de gewestmateries, aangevuld met jeugd. Vier, het belang van de politieke samenwerking in de EU kunnen we laten opnemen in een verklaring bij de ondertekening van het wijzigende protocol. Vijf, we kunnen de internationale rechtspersoonlijkheid van de Benelux toekennen op een functionele matnier. Dat wil zeggen: haar creëren voor zover ze noodzakelijk is om de beleidsdoelstellingen te bereiken, bijvoorbeeld via verdragen met euroregio´s. Zes, we kunnen een intra-Belgisch samenwerkingsakkoord Benelux afsluiten dat de principes voor de vertegenwoordiging en de afstemming van het standpunt bepaalt. We pleiten hierbij voor een rechtstreekse vertegenwoordiging van Vlaanderen in het ministercomité en in de samenstelling ervan op het niveau van regeringsleiders.?
Wat dat laatste betreft, staat in de nota aan de Vlaamse Regering wel degelijk dat dit voorlopig - en dat is een van mijn vragen - nog niet geregeld is. Ik citeer opnieuw uit de nota:?Tot slot is de deelneming van de Vlaamse minister-president aan politiek overleg in de Benelux niet voorzien, hoewel niet uitgesloten. De Vlaamse Regering vond dit in haar eerste standpunt nochtans belangrijk.?
De Benelux heeft intussen haar vijftigste verjaardag gevierd. In de pers van de drie lidstaten verschenen artikels en interviews, onder meer met de Nederlandse secretaris-generaal, de heer Van Laarhoven en met de adjunct-secretaris-generaal, de heer Baldewijns. Wie bekend is met de Benelux, weet dat de secretaris-generaal altijd een Nederlander is. In een interview in Elsevier verklaarde de heer Van Laarhoven dat het comité van ministers van de Benelux al sinds 1996 niet meer bijeen is geweest. Toch wordt nu de laatste hand gelegd aan de vernieuwing van het huidige, van 3 februari 1958 daterende, Beneluxverdrag. Deze zomer hopen de onderhandelaars klaar te zijn, zodat het vernieuwde verdrag in 2010 het huidige kan vervangen.
Om al deze redenen zou ik u om een stand van zaken willen vragen, mijnheer de minister. Wat is het standpunt van de Vlaamse Regering over de toekomst van de Benelux en meer bepaald met betrekking tot de vernieuwing van het Beneluxverdrag? Werd het hogervermelde onderzoek aan de regering voorgelegd? Is dat onderzoek ondertussen openbaar gemaakt? Zo ja, wat zijn de resultaten en bevindingen?
In welke mate houdt de Benelux rekening met de - niet weinig - gewijzigde Belgische staatsstructuren in een eventueel nieuw verdrag? In welke mate zijn de deelstaten betrokken bij de onderhandelingen voor een nieuw verdrag? Wat zijn de krachtlijnen en de thema´s waar Vlaanderen op inzet? Klopt het dat de onderhandelaars tegen de zomer hopen klaar te zijn? Zal die deadline volgens uw informatie gehaald worden? Zo neen, welke knelpunten resten er nog?
De voorzitter: De heer Loones heeft het woord.
De heer Jan Loones: Mijnheer de voorzitter, ik wil de mening verklanken van de gewone Vlaming die zich interesseert in dergelijke zaken. Ik voel enige sympathie voor de Benelux. Het lijkt wel een instituut uit vervlogen tijden. Dat vertedert mij enigszins. Het is een kleine instelling, ze is bereikbaar, en we hebben er inspraak. Dat is de basis.
Uiteraard is de Benelux een versterking, een luidspreker voor onze eigen stem. Moet de Benelux niet aangepast worden aan de vernieuwde Belgische situatie? Moeten we geen?Vlawanelux´ oprichten? Ik vind de vraag prachtig. De regio´s hebben de macht. Dat kunnen we vandaag trouwens nog eens vaststellen bij de nieuwe promotiecampagne van België.
De grootste as van de Benelux moet Vlaanderen-Nederland worden. We hebben daar nu de kans toe. We hebben voor het eerst echt sterke contacten met Nederland. Het is hoog tijd om via de betrekkingen met Nederland na te gaan hoe we onze positie kunnen versterken. Het is natuurlijk de bedoeling om daar een operationeel element van te maken, maar vooral om onze stem - als kleine lidstaten - in de EU luider te laten klinken.
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Mijnheer de minister, tijdens de begrotingsbespreking kwam dit onderwerp ook al aan bod. CD&V heeft toen gevraagd hoe de Benelux vereenvoudigd kan worden. Een van de doelstellingen is flexibeler inspelen op de actualiteit.
Hebben de federale overheid en de andere gewesten dezelfde visie als Vlaanderen op de toekomst van het verdrag? Wil Wallonië actief deelnemen? Kunt u iets zeggen over de timing? Ik verwijs nog naar de begrotingsbespreking 2008 en de interventies van de heer Van den Brande en mevrouw Smet.
De voorzitter: De heer Verougstraete heeft het woord.
De heer Christian Verougstraete: Mijnheer de voorzitter, ik ben in 1996 min of meer toevallig lid geworden van de Interparlementaire Beneluxraad, beter gekend als het Beneluxparlement. Dat was en is een positieve ervaring omdat ik daar als Vlaming met Nederlanders, Luxemburgers, Walen en Brusselaars kan discussiëren over de problemen waar de unie mee wordt geconfronteerd.
De Benelux heeft als voorbeeld gediend voor de oprichting van andere unies zoals de Nordic Council die de noordelijke staten verbindt en de Baltic Assembly die de drie Baltische staten verenigt. Net zoals de Benelux worden zij geconfronteerd met grensoverschrijdende situaties met betrekking tot politie- en brandweeractie, gezondheidszorg en dergelijke meer. Die kleine statenverbanden zijn van groot belang. Benelux stond tevens voorbeeld voor de EU. De kleinschalige unies moeten, spijts het onmiskenbare succes van de EU, echter blijven bestaan omdat grensoverschrijdende problemen het best op dat niveau worden opgelost.
Vorige week vond de jaarlijkse bijeenkomst plaats van het Beneluxparlement in Luxemburg. Diverse sprekers vroegen om verbreding van de unie met enkele omliggende entiteiten. Het gaat om de buurregio´s Nord-Pas-de-Calais voor Vlaanderen, Saarland voor Luxemburg en Rijnland-Palts voor Nederland. Misschien moet de unie niet uitbreiden, maar dan toch associatieakkoorden sluiten met die deelstaten. Volgens mij kan de Benelux heel veel grensproblemen op een degelijke manier oplossen.
De voorzitter: De heer Caluwé heeft het woord.
De heer Ludwig Caluwé: Ook ik ben - sinds vorige vrijdag - lid van het Beneluxparlement. Lang geleden was ik er overigens ook al eens een tijdje lid van.
Er wordt ten onrechte soms wat meewarig gedaan over de Benelux. Daar wordt echter hard gewerkt en het gaat er zelfs vrij levendig aan toe. De sfeer is zelfs bepaald?fris´ te noemen. Er wordt gediscussieerd. Men tracht voortgang te boeken inzake aangelegenheden die dicht bij de mensen staan, coffeeshops of het wereldkampioenschap voetbal bijvoorbeeld.
We hebben - volkomen terecht overigens - een grote Europese Unie gecreëerd. Veel voormalige Oostbloklanden hebben het politieke en mentale juk van het IJzeren Gordijn afgeworpen en zijn toegetreden tot de EU. We moesten hen opnemen, dat was onze plicht. Door die grote unie ontstond en groeide de intentie om meer samen te werken met onze onmiddellijke buurlanden. De Benelux herleeft. We moeten daar soepel in zijn en de buurregio´s erbij betrekken en laten participeren. We merken hetzelfde in de rest van Europa met de Nordic Council en bij de Baltische staten. Onze Benelux vormt een voorbeeld. Als kleine landen samenwerken, krijgen ze meer betekenis en kunnen ze een stuwende rol spelen binnen grotere gehelen.
De heer Karim Van Overmeire: Dames en heren, als er ergens enige emotie bestaat tegenover de Benelux, dan is het wel in Vlaanderen. De heer Loones had het over sympathie. Dat heeft historische oorzaken. In Vlaanderen roept de unie associaties op met de zeventien provincies, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van Willem I. Het was een periode waarin de lage landen meer meetelden dan nu, en de Vlamingen telden mee binnen de staat waarin ze leefden. De Belgische situatie staat daar lijnrecht tegenover. België en Vlaanderen zijn kleine entiteiten, maar samen genomen vormt de Benelux de vierde economische macht in Europa, en de tiende in de wereld. Daarom hopen we ook dat die Benelux ooit een hecht geheel zou worden of de Lage Landen bij de zee zich opnieuw zouden verenigen.
Iedereen is het erover eens dat de Benelux in de beginjaren een succes was. Dat was echter voor de groei van de Europese samenwerking. Toen was er immers niets, en elke stap was een stap voorwaarts. Sindsdien is de Benelux echter wat ter plaatse blijven trappelen. Dat heeft diverse redenen. Het is goed dat we ons bewust zijn van die redenen. Helaas ziet Nederland zich al te vaak als het kleinste van de grote landen, terwijl zo ongeveer iedereen buiten Nederland weet dat het eigenlijk het grootste van de kleine landen is. De Nederlanders hebben echter de illusie dat ze ook zonder structurele allianties, zonder bondgenootschap, nog een rol kunnen spelen. Daarnaast is er de klassieke tegenstelling tussen Nederland, dat veel meer Atlantisch, Brits-Amerikaans georiënteerd is, en België, dat veel meer continentaal, Europees-Frans georiënteerd is. Ook de Waalse vrees in de minderheid te worden gesteld, speelt een rol. Mocht ik een Waal zijn, dan zou ik dat volledig begrijpen. De hele Benelux telt immers 84 percent Nederlandstaligen en 16 percent Franstaligen. Waarom zouden ze dan hun bevoorrechte positie in België, waar ze als minderheid 50 percent van de macht en een absolute blokkeringspositie hebben, opgeven voor een geheel waar ze uiteindelijk absoluut in de minderheid zijn?
Lange tijd heeft het ernaar uitgezien dat de Benelux uiteindelijk zou wegkwijnen of verdampen. Nu lijkt het erop dat die Benelux een heel klein beetje een tweede adem heeft gevonden. Mijnheer de minister, als ik me niet vergis, wordt de Benelux zelfs uitdrukkelijk vermeld in het Hervormingsverdrag van Lissabon, als een organisatie die toelaat dat de Beneluxlanden samen meer doen dan de andere Europese landen. Zoals al gezegd, is er sprake van samenwerking met nieuwe regio´s, zoals Noord-Rijnland-Westfalen.
Warme gevoelens in Vlaanderen en hoop zijn één zaak, de feiten zijn echter een heel andere zaak. De feiten zijn natuurlijk dat voor Vlaanderen en de Vlamingen Nederland een prioritaire partner is, maar dat voor de Belgische politiek Nederland een buurland als een ander is, en dat voor Nederland België een relatief kleine, onbelangrijke buur is. Zelfs in Nederland heeft men nog altijd moeite om zich te herinneren wat Vlaanderen nu precies is en wat de bevoegdheden van Vlaanderen zijn. CDA-Kamerlid Jan Schinkelshoek, die ik ken van de Nederlandse Taalunie, heeft het vorige zomer heel goed samengevat in De Volkskrant:?Nederland voelt zich gauw veel te groot. Wallonië voelt zich snel bedreigd. Luxemburg moet te veel genadebrood eten en het te lang miskende Vlaanderen krijgt het steeds meer op de heupen.? Dat lijkt me een heel goede samenvatting van het dominante gevoel dat heerst bij de publieke opinie in de diverse gebieden.
Gevoelsmatig zou ik zeggen dat Vlaanderen vooral moet inzetten op Vlaams-Nederlandse samenwerking. De praktijk is natuurlijk dat heel vaak grensoverschrijdende problemen nog altijd federale bevoegdheden betreffen en dat we helaas dan ook niet zo ver komen met die Vlaams-Nederlandse samenwerking. Er zijn dus argumenten om de Benelux voort te zetten, maar dan wel met de maximale inbreng van Vlaanderen. Mijnheer de minister, daarom is het heel goed dat deze interpellatie er gekomen is en dat dit debat in de commissie heeft kunnen plaatsvinden. Net als de andere leden ben ik heel benieuwd naar uw antwoorden op de vragen.
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Mijnheer de voorzitter, ik dank de leden voor hun interesse in deze problematiek. We kunnen vaststellen dat op alle banken de wil bestaat om te proberen van de Benelux opnieuw iets te maken.
Mijnheer Roegiers, u hebt erop gewezen dat de aandacht voor de Benelux op diverse ogenblikken terugkeert. Er is de heel korte verwijzing naar de focus op de regionale betrokkenheid in het regeerakkoord. Er is mijn beleidsnota. Er zijn de beleidsbrieven. De heer Verstreken heeft er terecht op gewezen dat we hier zeker bij de jongste begroting, maar ook al daarvoor, hebben gediscussieerd over deze problematiek. Ik heb dus al een paar keer de kans gehad om het standpunt van de regering ter zake uiteen te zetten.
Ik heb inderdaad, zoals aangekondigd in mijn beleidsnota, een wetenschappelijke studie laten maken door de Katholieke Universiteit Leuven en United Nations University-Comparative Regional Integrations Studies, afgekort UNU-CRIS. Die studie is opgeleverd en is eigenlijk de basis geworden van de standpuntbepaling van de Vlaamse Regering. De hoofdauteurs ervan zijn Jan Wouters en Maarten Vidal. Mijnheer Roegiers, het onderzoek is inderdaad voorgelegd aan de regering en besproken door de regering, naar aanleiding van onze eerste standpuntbepaling, al in oktober 2006. Het onderzoek is ook openbaar. Ik heb een exemplaar bij me. Het is ondertussen uitgegeven in boekvorm, bij Intersentia, onder de titel?De Benelux: tijd voor een wedergeboorte?´. De inhoud van het boek stemt overigens niet meer voor de volle 100 percent overeen met het initiële onderzoeksrapport zoals ik dat hier bij me heb: een aantal zaken zijn toegevoegd en aangepast. Dit is een openbaar document. Volgens mijn informatie is het ook beschikbaar in de bibliotheek van het Vlaams Parlement.
Ik ben blij dat ik de opdracht heb gegeven om die studie te laten maken. Voor ons gaf het een basis met betrekking tot de vragen wat de Benelux is; wat er nog zinvol aan is, in welke mate we ermee moeten doorgaan, of we nieuwe horizonten kunnen exploreren. Theoretisch konden we tot vier mogelijke standpunten komen. Een eerste was dat dit stilzwijgend moest worden beëindigd, na vijftig jaar. Een tweede was dat het zonder meer moest worden verlengd. Een derde was dat er een volledige heronderhandeling zou moeten komen. Een vierde was dat er zou moeten worden overgegaan tot een?lichte´ heronderhandeling, de zogenaamde?heronderhandeling light´. We hebben uiteindelijk gekozen voor dat laatste, omdat dat de meest werkbare formule is.
Wij willen om een aantal redenen doorgaan met de Benelux. De Vlaamse Regering vindt het zinvol dat samenwerkingsverband in stand te houden. Dan moeten we natuurlijk tot een nieuwe inhoud komen. Een aantal leden hadden bedenkingen over de tanende dynamiek. Niemand heeft het zo uitgedrukt, maar ik mag het misschien zo omschrijven, hoewel ik van de leden van het Beneluxparlement hoor dat er een goede sfeer is en een wil tot samenwerken. Er wordt gesproken over een aantal thema´s. De tanende dynamiek heeft onvermijdelijk te maken met het feit dat het grootste deel van de aanvankelijke doelstellingen van de Benelux ondertussen door de Europese Unie, door Schengen en dergelijke, zijn overgenomen. Er moet dus een nieuwe inhoud komen, of we blijven zitten met een verdrag dat weinig dynamiek toelaat, dat met andere woorden het verkennen van nieuwe horizonten niet echt toelaat.
Ons standpunt is dat het verdrag beperkt moet worden herzien, door middel van een protocol. Dat standpunt is eigenlijk overgenomen door de Belgische entiteiten, en het is eveneens het standpunt dat nu onder het Nederlandse voorzitterschap tot stand is gekomen. Ik heb de gelegenheid gehad om het standpunt te toetsen in bilaterale contacten met Nederland en Luxemburg. Dat heb ik hier trouwens al meegedeeld. Er moet ook voor worden gezorgd dat dit een institutioneel kader is, waarin Vlaanderen ten volle mee aan bod komt. Er moet worden gewerkt met werkprogramma´s, meerjarenprogramma´s die kunnen worden aangepast, zodat niet telkens die hele procedure van de herziening van het verdrag moet worden doorlopen. Dat is immers een procedure die jaren vergt. In dat laatste geval is er natuurlijk sprake van een gebrek aan flexibiliteit. Met een goed institutioneel kader gekoppeld aan flexibele werkprogramma´s kunnen we, in de loop van de jaren, echter wel degelijk om dat probleem heen. Dat is het stramien dat nu in grote mate aanvaard is. In die richting werken we. We zouden ook evolueren naar een nieuw verdrag van onbepaalde duur, dat vanaf het tiende jaar met een vooropzegtermijn van twee jaar zou kunnen worden opgezegd. De wil om door te gaan, is er echter. Er moet een moderner en beter institutioneel kader komen, met flexibiliteit inzake de werkprogramma´s. Het zal natuurlijk een grote uitdaging zijn om die werkprogramma´s degelijk in te vullen. Daarover moet nog worden gepraat. Ik vind deze piste bijzonder zinvol.
De voorzitter heeft er al op gewezen: binnen de EU is de Benelux erkend als verdragsrechtelijk samenwerkingsverband dat verder mag gaan dan de Unie. Wij kunnen met akkoord van de EU en zonder enig probleem grotere verdergaande samenwerkingsverbanden sluiten dan de EU. Men kan ons daarvoor niet beschuldigen van deloyauteit. Dat staat in het huidige artikel 306 van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Het artikel is overgenomen in het hernieuwde verdrag, maar ik ken de nieuwe nummering nog niet. De EU-partners kunnen daar niet tegen ingaan, ze kunnen de schending van het gelijkheidsbeginsel niet inroepen. Het zit ingebakken in het EU-verdrag. Wij vonden het cruciaal dat dit artikel bleef bestaan.
We hebben nog een punt aangekaart, en dat is de mogelijke samenwerking met de ons omringende deelstaten om tot een groter kerngebied binnen de EU te komen. Daar bestaat belangstelling voor. Dat is herhaaldelijk besproken en afgetoetst met Nordrhein-Westfalen, Saarland en Nord-Pas-de-Calais. Er zijn nog geen beslissingen gevallen. Deze optie wordt overgenomen in het nieuwe verdrag. Zowel Nederland als Luxemburg zijn enthousiast. In het verdrag zou in de mogelijkheid worden voorzien zonder dat die akkoorden ook onmiddellijk worden gesloten. Ik moet erop wijzen dat deze regio´s geen institutionele verdragsbevoegdheid hebben om toe te treden tot de Benelux. Ook het EU-verdrag weerhoudt hen daarvan. De Benelux wordt door het EU-verdrag erkend als unie van drie welbepaalde landen. Daarom denkt men eerder aan een vorm van associatie. Een groter kerngebied kan leiden tot interessante afspraken en regelingen voor zaken die ons allemaal bezighouden. Ik denk aan de zware logistieke problemen in heel dat kerngebied.
De nieuwe taken en samenwerkingsdomeinen zullen in het protocol niet gedetailleerd worden opgenomen om toe te laten dat we dat in de werkprogramma´s regelen. Zo kunnen we sneller op de reële noden inspelen en flexibeler reageren. Het zal over de verdieping van de gezamenlijke markt gaan, over themata als duurzaamheid en veiligheid. Dat ligt nogal voor de hand. Maar dat hoeft niet te worden vastgespijkerd.
Het hernieuwde Beneluxverdrag moet rekening houden met de nieuwe institutionele situatie van België. België was in 1958 een unitaire staat. Intussen hebben de deelstaten verdragsbevoegdheid en moeten zij betrokken zijn in dat kader. Ik heb dat met Luxemburg en Nederland afgetoetst. Zij hadden daar volle begrip voor, er was geen tegenstand. Het is de bedoeling om dat zo in het verdrag op te nemen.
Er blijft nog een punt van discussie over, en dat is de interministeriële conferentie waarvan de heer Roegiers zei dat ze een amechtig bestaan leidt. Niettemin is het voor Vlaanderen belangrijk dat ook de minister-president betrokken is bij de officiële contacten. Er zal binnen België ook een samenwerkingsakkoord moeten komen voor de deelname van de ministers. Ik pleit daar mutatis mutandis voor het systeem dat we hanteren voor de Europese ministerraden. Met de voorlopige regering die we momenteel hebben op federaal vlak is daar vooralsnog nog niets van in huis gekomen. Als het om gewest- of gemeenschapsbevoegdheden gaat, moet de deelstaatminister deelnemen en niet de federale. We zouden de toerbeurtregeling moeten hanteren zoals we op Europees vlak doen. De Belgische regering gaat hier principieel mee akkoord, het wordt echter wachten op de definitieve regering. Een en ander moet immers worden vastgelegd.
Om nu uw concrete vragen te beantwoorden: ja, ik heb die studie besteld en ze vormt de basis van het regeringsstandpunt. De Vlaamse Regering heeft na de oplevering van de studie de hoofdlijnen van haar standpunt vastgelegd op 27 oktober 2006 en deze verder verfijnd op 21 september 2007. Dit standpunt bevat een visie op de bestaansreden, de besluitvorming en de organisatie van de Benelux. Voor de regering zou de Benelux op de eerste plaats moeten functioneren als een ondersteunend forum en centrum van expertise, advies en bemiddeling. Om deze missie adequaat te kunnen vervullen, dient de Benelux zich toe te spitsen op een aantal beleidsvelden. In dat werkveld moet de Benelux een meerwaarde kunnen betekenen. Sommige van haar opdrachten kunnen bijvoorbeeld bijdragen tot de voortrekkersrol van de Benelux in de EU. Die rol kan potentieel aan belang inwinnen naarmate de Unie groter wordt. Een belangrijke parenthesis hierbij is dat het de laatste jaren niet gemakkelijk is om te komen tot een standpuntafstemming tussen Nederland en België. De Nederlanders hebben een meer Angelsaksische visie. Dat is een heel specifiek probleem.
Volgens de Vlaamse Regering moet de functionele focus van de Benelux gericht zijn op de gewestelijke beleidsdomeinen. Daarnaast vraagt de regering aandacht voor de externe relaties van de Benelux, in het bijzonder voor een meer structurele samenwerking met buurregio´s. Dat heb ik hoger al beschreven.
Vlaanderen moet volwaardig kunnen deelnemen aan het functionele besluitvormingsproces in Beneluxverband. Dat is het logische gevolg van de evolutie van het Belgische staatsverband: Vlaanderen beschikt sinds 1993 over exclusieve bevoegdheden die zowel intern als internationaal kunnen worden uitgeoefend. De Vlaamse Regering pleit ook voor het bevestigen van de politieke samenwerking die op een informele manier vlot verloopt, vooral in het kader van de EU.
Dit betekent dat Vlaanderen moet kunnen vertegenwoordigd zijn in de beleidsinstellingen van de Benelux. De Vlaamse Regering vraagt tevens dat de ministers-presidenten van de drie lidstaten van de Benelux en van de Belgische deelstaten af en toe zouden samenkomen in de hoedanigheid van lid van het comité van ministers, bijvoorbeeld om de nodige strategische beslissingen te nemen. Hoe deze flexibele vertegenwoordiging wordt afgestemd met die van de federale overheid en de andere deelstaten in de Belgische federatie, zou met hun regeringen kunnen worden overeengekomen via een intrafederaal samenwerkingsakkoord dat specifiek voor de Benelux zou gelden.
De organisatie van de Benelux moet eenvoudig en soepel zijn. Hiermee bedoelt de Vlaamse Regering bijvoorbeeld dat de beleidsinstellingen en het secretariaat van de Benelux beslissingen moeten kunnen nemen over de werkwijze en de werkverdeling in de Benelux. De verdragsbepalingen moeten die ruimte laten. Tot slot dient het secretariaat een ondersteunende en uitvoerende rol te spelen. De regering wenst dat die rol op een proactieve manier wordt ingevuld, zonder dat dit een initiatiefrecht inhoudt. Dat secretariaat kan - en moet volgens ons - meer dynamiek krijgen.
De delegaties kwamen overeen dat er een verwijzing naar onze federale staatsstructuur opgenomen wordt in de preambule van het nieuwe verdrag. Wat de betrokkenheid van de Belgische deelstaten bij de besluitvorming betreft, zijn de delegaties tot een consensus gekomen om twee beleidsinstellingen, namelijk het comité van ministers en de ambtelijke raad, samen te stellen in functie van hun agenda, de federale of de gewestelijke, en van de bevoegdheidsverdeling bij elke verdragspartij. Dat principe is erkend en aanvaard door de andere partners. U kunt deze geplande werkwijze vergelijken met de raden van ministers van de EU. Ik zal erop toezien dat deze optie verworven blijft. Hoe dit concreet in zijn werk zal gaan, wordt uitgemaakt in een intrafederaal samenwerkingsakkoord dat specifiek voor de Benelux zou gelden. Principieel is dit overeengekomen met de federale overheid en met de andere deelstaten. De onderhandelingen over het concrete samenwerkingsakkoord moeten nog starten.
De Vlaamse Regering heeft de secretaris-generaal van het Departement internationaal Vlaanderen aangeduid als haar vertegenwoordiger. Deze leidend ambtenaar voert de intrafederale en de internationale onderhandelingen als lid van de Belgische delegatie voor de herziening van het Beneluxverdrag. De secretaris-generaal onderhandelt uiteraard binnen het kader van de genoemde regeringsbeslissingen. Op de vraag naar de krachtlijnen en de thema´s waarop Vlaanderen inzet, heb ik daarnet geantwoord.
De secretaris-generaal in kwestie, mevrouw Diane Verstraeten, is intussen met pensioen, maar we hebben beslist om haar opdracht verder te laten lopen omdat ze al die onderhandelingen gevoerd heeft. Ze kent alle betrokkenen en heeft de nodige contacten. Het zou heel moeilijk zijn om haar nu te vervangen. Dit zou onze positie zeker verzwakken.
De onderhandelaars hopen hun agenda af te werken in de loop van dit jaar. Ik wens er echter op te wijzen dat hun agenda niet alleen het opmaken bevat van een protocol tot wijziging van het Beneluxverdrag uit 1958, maar ook het ontwerpen van een plechtige beleidsverklaring die samen met het protocol zou worden ondertekend, het opzetten van het eerste werkprogramma als bijlage van het protocol en het schrijven van de geconsolideerde tekst die de gehandhaafde bepalingen van het oude verdrag en de nieuwe bepalingen van het protocol zou bevatten.
Aangezien de onderhandelingen over de beleidsverklaring en het werkprogramma nog moeten starten, vermoed ik dat de hele agenda veeleer eind dit jaar zal zijn afgewerkt.
De voorzitter: De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers: Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik dank ook de collega´s voor het kamerbrede enthousiasme over de Benelux. Ook al heb ik deze interpellatie ingediend, ik ben zelf geen lid van de Beneluxraad. Ik was aangenaam verrast over de interesse in de werking van en de zorg om het voortbestaan van de Benelux.
Dat is een goede zaak. Dat brengt me op een idee. Kunnen we de adjunct-secretaris-generaal niet eens uitnodigen voor een gedachtewisseling over de toekomst van de Benelux?
De voorzitter: Een tweetal jaar geleden zijn we zelf op bezoek geweest op het Beneluxsecretariaat hier in Brussel. Toen reeds hebben we daarover diepgaand gepraat. Maar als er voldoende interesse leeft, kunnen we hier desgevallend opnieuw een gedachtewisseling organiseren.
De heer Jan Roegiers: Dat heb ik dan even gemist. Een nieuwe ontmoeting kan in dat geval misschien nog best even worden uitgesteld.
Er is gesproken over een uitbreiding, Benelux+ noemt men het, met Duitse deelstaten en Franse regio´s. Dat lijkt me een goede optie, al kunnen die buurregio´s niet formeel toetreden. Ze zouden een extra gewicht in de schaal kunnen leggen. De Benelux heeft in het verleden al een voortrekkersrol gespeeld bij het ontstaan van het Schengenverdrag. Nu is er EuroControl Route dat een geharmoniseerde controle op wegtransport beoogt en gestart is binnen de Benelux.
Ik ben blij dat de studie openbaar is, mijnheer de minister, want ik heb ze niet gevonden op de site van het Vlaams Parlement, terwijl er daar wel een uitgebreid infoblok over de Benelux te vinden is. Vermoedelijk heeft dit te maken met de omvang van de studie.
Dat brengt me bij de vertegenwoordiging van de deelstaatministers op interministeriële conferenties. Als het gaat over gewestelijke materies pleit u voor een beurtrol. Ik vraag me af of we daarin - zeker binnen Beneluxverband - niet meer ambitie mogen hebben, of we niet verder mogen gaan. Het gaat niet om een massa ministers. Inzake gewestmateries mogen we mijns inziens ijveren voor een rechtstreekse vertegenwoordiging van onze gewestminister in plaats van een beurtrol. Dat is een volwassen federaal systeem. Dat hoeft op geen enkele manier concurrentie in te houden. Ik zal een motie in die zin indienen.
De voorzitter: De heer Loones heeft het woord.
De heer Jan Loones: Mijnheer de voorzitter, u hebt mijn sympathie voor de Benelux goed geduid. Het gevoel vindt zijn oorsprong zowel vanuit een ideologisch als een historisch perspectief.
Ik ben het eens met de heer Roegiers, mijnheer de minister. Ik zie niet in waarom we een beurtrol zouden installeren onder onze landsdelen. Brussel zal daarbij natuurlijk een vraagteken worden. Krijgt het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dan ook rechtstreekse toegang met een minister? Dat zal dan wel tot discussies leiden.
Er zijn overigens kapers op de kust, mijnheer de minister. Ik denk aan de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (BLEU). De federatie van de jeugdherbergen heeft een kaartje Belgium/Luxembourg uitgegeven. Op internationaal niveau spreekt men steeds vaker over Belgium in plaats van België of Belgique. Welke rol speelt de BLEU daarin? Zijn onze geliefde Waalse landsgenoten spelbrekers omdat zij de BLEU prefereren? Hebben die twee iets met elkaar te maken? Ik weet dat dit een onverwachte vraag is.
Verder heb ik veel sympathie voor uw betrokkenheid, mijnheer de minister, en wens ik u alle succes.
De heer Karim Van Overmeire: Mijnheer de minister, is het inderdaad zo dat de Benelux uitdrukkelijk vermeld staat in het EU-verdrag? Klopt het dat de Baltische staten, de Visegrad-landen en de Noordse Raad niet als zodanig vermeld zijn? Dat laatste zou ik nog kunnen begrijpen, want Noorwegen is geen lid van de EU.
Ik sluit me verder aan bij de heren Roegiers en Loones. Het zou me teleurstellen als men van deze gelegenheid - na 50 jaar Benelux - geen gebruik zou maken om de Belgische entiteiten een aparte vertegenwoordiger te gunnen. Wat mij betreft, moet dat zeker voor de specifieke gemeenschaps- en gewestbevoegdheden kunnen. Dat men die toerbeurtregeling toepast op Europees vlak kan ik begrijpen. Er zijn 27 lidstaten, als allerlei regio´s en autonome gebieden ook nog een plaats gaan opeisen, dan zit men al snel met een parlement in plaats van een ministeriële conferentie. Op het niveau van de Lage Landen moet dat wel kunnen, het zou om maximaal vijf vertegenwoordigers in plaats van drie gaan. Het moet perfect mogelijk zijn dat Vlaanderen mee aanschuift aan de tafel. Ik kan me toch niet voorstellen dat er een interministeriële conferentie is waar Wallonië namens Vlaanderen gaat spreken nadat er eerst een?Belgische consensus´ tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel is bereikt. Dat lijkt me haaks te staan op de evolutie binnen België. Dat zijn toch een aantal kwesties waarover ik graag wat opheldering had gekregen, mijnheer de minister.
De voorzitter: De heer Verougstraete heeft het woord.
De heer Christian Verougstraete: De Vlaams Belangfractie zal eveneens een motie indienen.
De voorzitter: Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois: Geachte collega´s, ik wil u nogmaals bedanken voor de interesse en de steun voor het beleid.
De Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (BLEU) is een volledig aparte structuur die op geen enkele manier interfereert met de Benelux. Naar het buitenland toe, is dit gegeven vooral belangrijk voor de bescherming van internationale investeringen.
Bij mijn weten is het zo dat alleen de Benelux uitdrukkelijk de machtiging om verder te gaan krijgt in het Unieverdrag, niet de Visegrad-groep of de andere verbanden. De Benelux krijgt dus de machtiging, niet Vlaanderen, Wallonië, Nederland of België.
Een aantal collega´s zeggen dat Vlaanderen altijd aan tafel zou moeten zitten. Ik denk dat dat een bijzonder moeilijke aangelegenheid zal worden. We hebben Nederland en Luxemburg gewaarschuwd dat ze zullen worden geconfronteerd met de intern Belgische regeling en het wisselende deelnemersveld. Ik wil bereiken dat onze minister-president deel kan uitmaken van het comité van ministers, maar ook dat er kan worden gewisseld al naargelang de materie. Het kan echter verdragsrechtelijk niet dat Vlaanderen het woord zou voeren als het gaat over de federale materies, dat moet België doen. Maar als wij daar met meerdere ministers aanwezig zijn, zal dat ongetwijfeld moeilijk liggen voor Nederland en het Groothertogdom Luxemburg, die daar maar één minister hebben. Theoretisch zou dat kunnen, maar institutioneel en verdragsrechtelijk is dat mijns inziens een onhaalbare kaart.
De heer Karim Van Overmeire: Ik denk dat het laatste punt toch wel een punt van discussie blijft. De bestaansreden van de Benelux is in essentie immers gelegen in de aanpak van grensoverschrijdende problemen. De grens in kwestie is per definitie die tussen Vlaanderen en Nederland. Maar ingeval van een beurtrol-systeem zouden we in situaties verzeild geraken waar Vlaanderen niet eens aan tafel zou zitten, maar op voorhand met Brussel en Wallonië een consensusstandpunt heeft moeten ontwikkelen dat achteraf weer apart in de drie gewesten ten uitvoer moet worden gelegd. Als dit niet degelijk wordt geregeld bij de heropstarting van het verdrag, dan heeft men toch duidelijk een kans gemist.
De heer Jan Roegiers: Ik wil me daar bij aansluiten. Het Vlaams Parlement moet minstens proberen om de minister steun te geven. Misschien is er wel een positief antwoord van Nederland en het Groothertogdom Luxemburg.
Door de Herzieningsverdrag van Lissabon zullen niet alle lidstaten bovendien nog een EU-commissaris krijgen. Ik hoor dat een aantal samenwerkingsverbanden nu op zijn minst er naar zullen streven om telkens een EU-commissaris uit hun gelederen te hebben. Voor de Benelux betekent dit dat er bij elke beurtwisseling een EU-commissaris uit België, Nederland of het Groothertogdom Luxemburg zou zijn, net zoals bijvoorbeeld voor de Baltische staten.
De kern blijft dat wij u, mijnheer de minister, namens het Vlaams Parlement moeten aanmoedigen om zoveel mogelijk aan tafel te zitten binnen de Benelux.
Minister Geert Bourgeois: Dat laatste is uiteraard ook mijn streven. Maar nog eens, we zijn beperkt door een aantal institutionele elementen. Het is niet mijn bedoeling te gaan voor een Benelux die zich buigt over alle problemen die voor Vlaanderen en Nederland gemeenschappelijk zijn, integendeel. We moeten ook veel dingen bilateraal doen. Waarom zouden we problemen van ruimtelijke ordening tussen Vlaanderen en Nederland in Beneluxverband aankaarten als we het bilateraal kunnen? We moeten de Benelux gebruiken als forum daar waar zulks nuttig en nodig is, en we moeten dat op een selectieve manier doen.
We hebben een gemeenschappelijke grens met Nederland. Als het gaat over grenscriminaliteit, is Vlaanderen echter niet de bevoegde partner, België is exclusief bevoegd. In de besprekingen en de contacten die ik heb gehad, is het niet haalbaar te zorgen voor een systeem waarbij België altijd door die veelheid van ministers vertegenwoordigd wordt. Er gaan stemmen op om er één grote samenwerking van te maken tussen de deelstaten en de landen, maar dat is niet het voorwerp van het verdrag en niet hetgeen waartoe de EU ons in artikel 306 machtigt.
De heer Karim Van Overmeire: Mijnheer de minister, ik denk niet dat dat het punt is. Gegeven de omstandigheden kan iedereen er zich in vinden dat België daar zit als het over federale bevoegdheden gaat, maar als het over gewest- en gemeenschapsbevoegdheden gaat, moet Vlaanderen altijd mee aan de tafel zitten. In uw toerbeurtsysteem gaan we twee keer op drie niet aan de tafel zitten. Die specifieke bezorgdheid leeft in deze commissie.
Met redenen omklede moties
De voorzitter: Door de heer Roegiers en door de heer Verougstraete werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.