Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 14/02/2008
Vraag om uitleg van mevrouw An Michiels tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over maatregelen om meisjes te laten kiezen voor wiskunde, wetenschappen en techniek
De voorzitter: Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb me voor deze vraag vooral gebaseerd op krantenberichten. Vooral de titels waren frappant: ´Meisjes kiezen voor slechtbetaalde studierichtingen´. In het artikel zelf stond dan dat meisjes traditioneel kiezen voor meisjesrichtingen zoals verpleegster of kleuterjuf. In chemie bijvoorbeeld werken zeer weinig vrouwen, hoewel de lonen daar toch beduidend hoger liggen. Ik heb in veel kranten artikels in die richting kunnen lezen. Ik heb echter maar in enkele kranten teruggevonden dat een van de mogelijke oorzaken waarom meisjes voor meisjesrichtingen kiezen is dat de jobs gemakkelijker te combineren zijn met een gezinsleven. Ik trap een open deur in als ik zeg dat het nog heel vaak de vrouw is die de meeste zorgtaken op zich neemt. Ik werp dan zeker geen steen naar alle vaders in het gezelschap, want die doen ook al heel veel. Voor veel praktische zaken is het echter in de meeste gevallen nog altijd de vrouw die de taken op zich neemt.
Uit een vergelijking van de eerste jobs van mannen en vrouwen geboren in 1978 blijkt dat slechts 77 percent van de vrouwen voor een voltijdse betrekking kiest. Bij hun mannelijke leeftijdsgenoten daarentegen is dat 93 percent. De keuze voor deeltijds werken blijkt meestal ingegeven door zorg voor het gezin.
U reageerde daar ook op en stelde iets aan het probleem te willen doen. U zegt:?Het wegwerken van de loopbaankloof is een absolute prioriteit voor de Vlaamse Regering. Mannen en vrouwen moeten absoluut gelijker worden in onze samenleving, een probleem dat zowel op het niveau van de opleiding als op het niveau van de arbeidsmarkt moet worden aangepakt.? U wilt meisjes weer de weg laten vinden naar wiskunde, wetenschappen en techniek.
Ik heb er uiteraard geen probleem mee dat meisjes aangemoedigd worden om die richtingen te kiezen. Ik vrees wel dat we geen goede oplossing verkrijgen als we de remedie verengen tot een focus op de studiekeuze. In enkele kranten stond te lezen dat meisjes vaker kiezen voor dat soort van opleidingen omdat ze worstelen met de moeilijke combinatie van een loopbaan en een gezinsleven. Naast aanmoedigingen om meisjes voor die studierichtingen en dus ook voor die loopbanen te laten kiezen waarin vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, moeten ook structurele maatregelen worden getroffen om arbeid en gezin te combineren.
Ik wil u daarover enkele vragen voorleggen. Welke maatregelen wil de minister nemen om, zoals u het stelt,?iets aan het probleem te doen?, en dus de loopbaankloof, die vaak het gevolg is van de studiekeuze weg te werken? Op welke manier wil de minister in concreto meisjes de weg laten vinden naar wiskunde, wetenschappen en techniek? Is de minister het met mij eens dat ook meer structurele maatregelen nodig zijn om de combinatie van een vaak goedbetaalde job met een gezinsleven mogelijk te maken? Zijn hieromtrent al concrete maatregelen genomen in de Vlaamse Regering?
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, ik wil gewoon vragen of de minister van oordeel is dat het in dat perspectief met de studiekeuzebegeleiding mank loopt.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, geachte collega´s, ik zou het antwoord op de vraag van mevrouw Helsen kunnen beperken tot een eenvoudig?ja?. Toch ga ik er enigszins op in, in het antwoord op de vragen van mevrouw Michiels.
Het probleem van de loopbaankloof in - of moeten we eerder zeggen: ten gevolge van - de opleiding heeft rechtstreeks te maken met de motieven die jongens en meisjes aanzetten een bepaalde studiekeuze te maken en de logische gevolgen daarvan voor de uiteindelijke beroepsloopbaan. Het blijkt dat meisjes vaker sociale motieven hanteren bij de keuze van een studierichting, waarbij contact met mensen, inzet voor anderen en voldoende ontplooiingsmogelijkheden een rol spelen. Vaak kiezen zij zo voor zachtere sectoren die minder betalen. Bij jongens spelen blijkbaar eerder materialistische motieven als loon, prestige en tewerkstellingskansen een belangrijke rol.
Vooroordelen, ook en vooral voortspruitend uit het sociaal-culturele milieu, blijken ook van doorslaggevende aard te zijn. Dat hangt samen met een verschil in de wijze van opvoeding van jongens en meisjes, wel of niet rechtstreekse beïnvloeding door de ouders, stereotiepe beeldvorming van bepaalde beroepen, enzovoorts. De acties die de Vlaamse Regering onderneemt of ondersteunt om meer meisjes hun weg te laten vinden naar wiskunde, wetenschappen en techniek zullen we concreet behandelen in het antwoord op de tweede deelvraag.
Om bij meer jongeren en vooral meisjes met de juiste competenties grotere interesse voor wetenschappen en techniek te creëren, hebben we geopteerd voor een projectmatige werking. We wijzen in eerste instantie naar de projecten of proeftuinen gekoppeld aan Accent op talent. We zullen verder ook ingaan op een aantal andere projecten waarbij de Vlaamse Regering rechtstreeks of onrechtstreeks is betrokken.
Op 1 september 2005, in de vorige legislatuur nog, startte de Koning Boudewijnstichting onder het motto ´Accent op talent´ zestien projecten om het onderwijs van onderuit tot vernieuwing aan te zetten. Die projecten werden later, samen met 25 nieuwe initiatieven, ingepast in een proeftuinwerking, met experimenten over thema´s zoals ´anders leren en kiezen´, ´meer technologie in de algemene vorming´ en ook ´leren en werken´. Die proeftuinen genieten een zekere regelluwte om hun doelen te realiseren, en ze functioneren ook op kleine schaal. Uit de eindevaluatie, na afloop van het project op 31 augustus 2008, zal moeten blijken of de betrokken reglementering ook voor het hele Vlaamse niveau kan worden versoepeld.
Een groot aantal van die projecten werden uitgevoerd in de derde graad van het basisonderwijs en in de eerste graad van het secundair onderwijs. Daarin worden zeer concrete thema´s behandeld als ´aandacht voor technologie´ en ´anders kiezen´. De grootste oorzaak voor de discrepantie blijkt inderdaad de studiekeuze van meisjes na de lagere school te zijn.
In november 2007 gingen negentien nieuwe projecten van start, rond de thema´s studie- en beroepskeuze en het werkplekleren. In bijna de helft van de gevallen ging het om projecten over de studiekeuze na het basisonderwijs en de overgang naar de eerste graad van het secundair onderwijs. In deze gevallen gaat het vooral om projecten die objectieve en brede informatie willen geven over alle studiemogelijkheden en die de leerlingen ondersteunen in het ontdekken van hun eigen competenties. Onlangs, op 1 februari 2008, voegden we daar nog 22 nieuwe proeftuinprojecten aan toe. Ongeveer de helft van die nieuwe projecten heeft te maken met studiekeuze, vaak in de vorm van een portfolio voor het oplijsten van eigen competenties en talenten. In de meeste gevallen werd ook gewezen op de betekenis van een positieve keuze voor wetenschap en techniek.
We willen erop wijzen dat aandacht voor techniek en technologie een noodzakelijke voorwaarde is voor anders kiezen. Onbekend is onbemind, en pas wanneer kinderen aan de hand van een breder aanbod, met bijzondere aandacht voor ondergewaardeerde leergebieden zoals techniek en technologie, kunnen kiezen, zal de keuze objectiever zijn. Deze vaststelling geldt zowel voor jongens als voor meisjes, maar rekening houdend met de gehanteerde motieven voor de studiekeuze, die we bij het antwoord op de eerste deelvraag hebben aangegeven, geldt dit in beduidend grotere mate voor meisjes.
De Vlaamse Regering was eveneens een ondersteunende en belanghebbende partner in het project van het Europees Sociaal Fonds (ESF) met de naam Ankie dat gedurende twee jaar, tussen 1 december 2005 en 30 november 2007, is gevoerd door de Dienst Beroepsopleiding. Dankzij dit project werden de thema´s techniek en technologie, genderbewustzijn en leren kiezen in de klassenpraktijk in 33 basisscholen extra ondersteund.
Het was de bedoeling om, aangepast aan elke leeftijd, de kinderen vertrouwd te maken met de betrokken thema´s, om op die wijze een objectieve studiekeuze mogelijk te maken. Daarbij werd duidelijk ingespeeld op de bestaande vooroordelen in verband met beroepskeuze en duidelijk verwezen naar de gelijkwaardigheid van jongens en meisjes.
De hogeschool die instond voor de begeleiding van de studenten bij de toepassing in de praktijk heeft in de loop van het project een volledige leerlijn op punt gezet waarbij de belangrijke thema´s op een logische wijze in het curriculum van de lerarenopleiding werden ingebouwd en ook voor gebruik in het curriculum van het basisonderwijs werden klaargemaakt. We willen hier wel benadrukken dat het zeker niet onze bedoeling is de studiekeuze nog verder naar voor in het curriculum te plaatsen. De studiekeuze moet ten vroegste op het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs gebeuren.
We willen dus een begeleiding aanbieden voor een studiekeuze in overeenstemming met de eigen talenten en los van bestaande vooroordelen. Dat moet gebeuren aan de hand van brede, objectieve en genderbewuste informatie en de ondersteuning van kinderen, ongeacht of het gaat om jongens of meisjes, opdat ze het eigen ik en hun eigen talenten echt ontdekken. Deze aanpak moet zorgen voor een vermindering van het aantal mislukkingen in de loop van de studieloopbaan en voor een wezenlijke vermindering van het aantal ongekwalificeerde uitstromers.
We nemen het probleem ernstig, en dat moet toch ook blijken uit de prioriteiten die we in de Competentieagenda naar voor schuiven. Studiekeuze is daar een belangrijk aspect van, en binnenkort zetten we in samenwerking met de beleidsdomeinen Economie en Innovatie een actie op over onder meer studiekeuze. Ook de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging (K VIV) neemt eraan deel en zo benadrukken we het belang van een positieve keuze voor technologie voor meisjes en jongens. Verder heeft de Competentieagenda ook betrekking op het werkplekleren, lerend werken of werkend leren in de reële context van een bedrijf.
Ten slotte werken we in het kader van het Project Technologie op School in de 21ste eeuw (TOS21) aan een leerlijn voor technologie voor het hele leerplichtonderwijs. Het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) lanceerde in het kader van het Actieplan wetenschapsinformatie en innovatie 2007 een oproep voor projectvoorstellen, die onder meer tot doel hebben meisjes te sensibiliseren voor het belang van wetenschap en techniek en hun rol daarin. Uit de goedgekeurde projecten blijkt dat enkel het TOS21-project in de doelstellingen expliciet aandacht schenkt aan het genderonevenwicht. Een van de doelstellingen van dit project luidt immers:?aantonen dat meisjes even geschikt zijn voor wetenschappen en techniek en de beeldvorming hierover in die zin bijsturen?. Het TOS21-project is een gemengd initiatief van het departement Onderwijs en Vorming en het departement Economie, Wetenschap en Innovatie.
De andere projecten die in hetzelfde kader werden goedgekeurd, richten zich naar de brede doelgroep van jongeren en hopen via nieuwe, boeiende werkvormen de jongeren (onder wie de meisjes) warm te maken voor wetenschappen en techniek. Deze projecten hanteren daarom het principe van gelijke kansen voor iedereen, waarmee ze hopen dat ze de belangstelling van meisjes voor wetenschap en techniek even sterk kunnen stimuleren als dat voor jongens het geval is.
Uiteraard zal ik in de toekomst het principe blijven verdedigen dat kwaliteitsvolle projecten die zich tot doel stellen om het genderonevenwicht bij de keuze voor wetenschappen en natuur weg te werken - door zich bijvoorbeeld te richten op de interessesfeer van meisjes -, prioritaire aandacht moeten krijgen.
U vraagt of ik het eens ben met u dat er ook meer structurele maatregelen nodig zijn om de combinatie van gezin en arbeid te bevorderen? Maatregelen die een vlotte combinatie tussen werk en gezin bevorderen, dragen bij tot de noodzakelijke verhoging van de werkzaamheidgraad in Vlaanderen, maar ook tot het meer werkbaar maken van het werk. Beide zijn van belang.
De afgelopen decennia werden in ons land al heel wat maatregelen genomen om een betere combinatie mogelijk te maken, zoals het stelsel van het tijdskrediet, het ouderschapsverlof, het zorgverlof, het vaderschapsverlof; maar ook het stelsel van de dienstencheques die heel wat gezinnen ondersteunen om een goede combinatie van werk en gezin te realiseren. Voor al deze maatregelen komt het er nu in de eerste plaats op aan om ze toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk mensen, in het bijzonder voor hen die er de hoogste nood aan hebben. Naast deze maatregelen, die federale bevoegdheden zijn, hebben we in Vlaanderen misschien wel het belangrijkste instrument in handen om te zorgen voor een vlotte combinatie van werk en gezin, namelijk een performante kinderopvang.
Heeft de Vlaamse Regering al concrete maatregelen genomen? Het aantal plaatsen in de kinderopvang is opgetrokken en er werd voor de flexibele en occasionele kinderopvang een regeling uitgewerkt. Voor een meer gedetailleerd overzicht van de initiatieven die de Vlaamse Regering nam op het vlak van kinderopvang wil ik graag doorverwijzen naar minister Vanackere.
De voorzitter: Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Ik dank u voor het zeer uitgebreide antwoord. Het is duidelijk dat onderwijs al veel doet en dat in de sector rond deze problematiek wel een en ander in beweging is gezet. Het is me evenwel niet duidelijk of de vooroordelen en motieven bij ouders die aanleiding geven tot bepaalde studiekeuzes van de kinderen, en ook de vooroordelen en motieven bij de kinderen zelf, onder invloed komen van de verhoogde aandacht voor technologie en dergelijke. Is die aandacht bij hen al doorgedrongen? Ik denk dat dit tijd zal vergen. Ik heb zelf een zoon die in 2007 het zesde leerjaar heeft beëindigd, en het was niet gemakkelijk om zijn studiekeuze aan zijn klastitularis uit te leggen. Ook in de scholen zelf is er dus nog werk aan de winkel om de leerkrachten mee te krijgen.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Ik geef u helemaal gelijk: het is een werk van lange adem. Het voorbeeld dat u geeft, is ongetwijfeld pertinent. Quick wins zijn er niet. Ik heb in mijn antwoord een geheel van projecten en maatregelen opgesomd die eigenlijk horizontaal worden toegepast en ertoe zouden moeten leiden dat meisjes beter kiezen. Maar dat zal nog niet voor morgen zijn.
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Weet u al of meisjes ten gevolge van de proeftuinen anders beginnen te kiezen? Ik betwijfel het of er effecten merkbaar zullen worden, want mijns inziens spelen er zo veel factoren mee die men niet allemaal kan beïnvloeden.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Het is echt te vroeg om daarover nu al uit te weiden. Ik zou dat als een aandachtspunt moeten noteren en navragen dat men dat bekijkt.
De voorzitter: Het incident is gesloten.