Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 12/02/2008
Interpellatie van mevrouw Marleen Van den Eynde tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de toekomstvisie inzake het Albertkanaal en de mogelijke gevolgen voor de watervoorziening
Vraag om uitleg van de heer Bart Martens tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de gevolgen van de toenemende trafiek op het Albertkanaal op de drinkwatervoorziening van Antwerpen
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega´s, om tegemoet te komen aan de mobiliteitsproblematiek in heel de regio Antwerpen, maar ook aan de problematiek van de te grote capaciteit vrachtvervoer op onze Vlaamse wegen, heeft de Vlaamse overheid in het verleden beslist om het scheepvaartverkeer op het Albertkanaal te stimuleren en daarmee de capaciteit van de binnenvaart te verhogen.
Om mee te kunnen gaan in de ontwikkelingen van de zee- en binnenvaartschepen en de capaciteit van de binnenvaart te verhogen, zijn een aantal ingrepen op het Albertkanaal noodzakelijk. Enerzijds moet het kanaal tussen Antwerpen en Wijnegem verbreed en verdiept worden. Daarnaast moeten, om de vrije doorvaarthoogte te garanderen, de bruggen over het Albertkanaal verhoogd worden.
Een verhoging van de capaciteit aan vrachtschepen betekent eveneens dat er meer versassingen zullen gebeuren aan de sluizen. Elke versassing betekent meer terugvloei van het water, zodat de kans bestaat dat het waterpeil in het Albertkanaal te laag wordt. De Antwerpse Waterwerken, verantwoordelijk voor de drinkwatervoorziening in het grootste deel van de provincie Antwerpen, zou hierdoor mogelijk met een tekort aan drinkwater geconfronteerd kunnen worden. Daarnaast bestaat de vrees dat meer vervuild water zal worden opgezogen, met alle gevolgen van dien voor de kwaliteit van het drinkwater.
De studie ´Watersysteem van het Albertkanaal en de Kempense kanalen´ van het Waterbouwkundig Laboratorium, dat beleidsvoorbereidende en beleidsondersteunende kennis aanbrengt voor de Vlaamse Regering, heeft de bedoeling de laagwaterproblematiek in kaart te brengen en mogelijke maatregelen naar voren te schuiven. De studie geeft aan dat er toch heel wat waterverbruikers aanwezig zijn op het Albertkanaal. Een aantal collega´s zullen het specifiek hebben over het drinkwater, maar ik wil ook nog een aantal andere gebruikers vermelden.
De industrie, maar ook een groot deel privéwatergebruikers capteren water uit het Albertkanaal. Dat maakt dat in bepaalde periodes een tekort aan water in het Albertkanaal zou kunnen ontstaan als de scheepvaartactiviteiten, met de bijbehorende versassingen, worden uitgebreid.
Door het aanbrengen van een aantal maatregelen wil deze studie het tekort aan water, zowel drink- als productiewater, voorkomen door onder meer de captatie te beperken. Deze beperkingen zijn niet altijd mogelijk en kunnen ook negatieve maatregelen inhouden voor de betrokken watergebruikers. Het stopzetten van captatie voor een aantal bedrijven betekent bijvoorbeeld meteen het stopzetten van productie. Het aanleggen van reservoirs of alternatieve waterbronnen is voor de sector een zeer zware kost. Beperken of stopzetten van watercaptatie voor drinkwatergebruik is mogelijk, doch voorafgaande communicatie is noodzakelijk. Oppompen van water bij zeer lage waterstanden betekent meteen ook oppompen van meer vervuild water. De scheepvaart zou zonder bijkomende maatregelen of investeringen in pompen aan diepgang moeten inleveren, wat natuurlijk de economie en de doelstellingen om de binnenvaart te stimuleren niet ten goede komt. Ook de elektriciteitssector heeft het zeer moeilijk om de watercaptatie stop te zetten, waardoor deze sector bijna onmogelijk beperkingen kan worden opgelegd. Maar ook de landbouw, visserij, toerisme en natuursector zien het beperken of stopzetten van captaties niet met eensgezindheid tegemoet.
Deze zeer interessante studie legt in ieder geval de belangrijke functie van het Albertkanaal bloot. Zowel als transportmiddel waarbij binnenvaart de verkeersinfarcten in de Kempen zou kunnen indijken, maar ook de industrie, de drinkwaterleveranciers, de energiesector en de landbouw en visserijsector hebben allen het Albertkanaal zo broodnodig. Net daarom is het zeer belangrijk dat de functies van het Albertkanaal goed overwogen worden en met de nodige omzichtigheid een duidelijke toekomstvisie wordt gegeven aan het Albertkanaal.
Ik zou u toch een aantal vragen willen stellen. Hoe evalueert u de studie over het watersysteem van het Albertkanaal en de Kempische kanalen? Het is niet duidelijk wat de kwantitatieve en financiële gevolgen zijn voor iedere watergebruiker bij beperking van het watergebruik? Op welke wijze zullen deze negatieve gevolgen verder onderzocht worden? Op welke wijze zullen de watergebruikers van het Albertkanaal verder betrokken worden bij het uitwerken van beperkende captatiemaatregelen? Zullen de maatregelen ook financieel ondersteund worden door het Vlaamse Gewest? Op welke manier zal er kwalitatief drinkwater kunnen worden gegarandeerd?
Aangezien er in de studie geen beschikbare gegevens zijn over de beschikbaarheid van grondwater voor de landbouwers in het betrokken gebied, is het niet duidelijk wat de kost zou zijn van alternatieve maatregelen voor deze sector. Wordt er nog een deelopdracht uitgeschreven of zal de sector zelf gevraagd worden om alternatieven uit te werken? Zal het inzetten van bijkomende waterpompen het tekort aan water in het Albertkanaal kunnen opvangen en de gebruikers van het kanaalwater nieuwe perspectieven bieden? Hoe zult u, gelet op de beperkingen van het Albertkanaal, de binnenvaart op deze waterweg stimuleren?
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mevrouw de minister, mijnheer de voorzitter, geachte collega´s, de interpellatie van mevrouw Van den Eynde bespaart me heel wat tijd.
Het probleem is inderdaad dat door het toenemend scheepvaartverkeer - wat we uiteraard toejuichen - het aantal versassingen aan de sluizencomplexen toeneemt waardoor het water sneller richting Schelde gaat met een waterpeilverlaging tot gevolg. Dat is technisch te remediëren door aan elk sluizencomplex het water terug te pompen via pompinstallaties. Dat zorgt voor een opwarming van het kanaalwater, met als gevolg problemen voor de koelwatervoorziening van bijvoorbeeld de elektriciteitscentrale van Langerlo. Een bijkomend probleem is de verzilting van water waardoor de drinkwatervoorziening van de Antwerpse regio via de Antwerpse Waterwerken in het gedrang zou kunnen komen.
Ik zal me beperken tot aanvullende vragen over het feit of er al dan niet gezocht wordt naar alternatieve voorraden voor de drinkwatervoorziening in het Antwerpse. Als er inderdaad een probleem van verzilting rijst, wordt er dan uitgekeken naar andere vormen van drinkwatervoorziening, bijvoorbeeld in het grondwater? Zo ja, heeft dat dan geen negatieve gevolgen voor de verdrogingsproblematiek in de Voorkempen waar de grondwatertafels al behoorlijk laag staan?
Ik heb recent in het Bulletin der Aanbestedingen gelezen dat de nv De Scheepvaart een milieueffectenrapport aanbesteedt waarin ze wil peilen naar de milieueffecten van het afleiden van meer Maaswater naar de Nederlandse en de Vlaamse kanaalstelsels. Dat verwondert mij. Ik dacht dat de hoeveelheid water die vanuit de Maas zowel naar het Albertkanaal als naar het Julianakanaal kan worden afgevoerd, verdragsrechtelijk is vastgelegd in het zogenaamde Maasverdrag met onze Nederlandse vrienden. Is het in samenspraak met Nederland dat er nu gezocht wordt naar een scenario waarin het verdrag aangepast wordt zodat meer water naar het Albert- en Julianakanaal gestuurd kan worden en problemen met het watertekort misschien kunnen worden opgevangen?
Welke gevolgen zal het hebben op het resterende waterdebiet dat door de Grensmaas stroomt? Het Maasverdrag had immers de bedoeling niet alleen de watervoorziening van de kanalen in Vlaanderen en Nederland veilig te stellen, maar ook het waterpeil van de Grensmaas. Zijn er gesprekken met Nederland bezig om het Maasverdrag te herzien? Kunt u nu al inschatten welke gevolgen dit zou hebben?
Bij een toenemende verzilting van het water in het Antwerpse, kan men natuurlijk gaan uitkijken naar andere drinkwatervoorraden. Maar men zou ook gebruik kunnen maken van het zogenaamde ´grijs´ water, het verontreinigd afvalwater dat door de industrie kan worden gebruikt voor bepaalde processen zoals bijvoorbeeld koelprocessen zodat kan worden bespaard op primair drinkwater. Het kan ook een manier zijn om het gebruik van drinkwater in de Antwerpse regio te drukken. We kunnen verwijzen naar projecten in West-Vlaanderen waarbij effluenten van zuiveringsinstallaties van Aquafin verder worden gezuiverd en worden gebruikt als grijs water voor de industrie. Wordt er ook in die richting gezocht naar een alternatief voor de problematiek van de drinkwatervoorziening in het Antwerpse?
De voorzitter: Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw Annick De Ridder: Mevrouw de minister, geachte collega´s, ik sluit me graag aan bij de vragen van mijn collega´s. De heer Schoofs is verontschuldigd.
Het is inderdaad heel belangrijk dat er een waterweg is die gelukkig goed gebruikt wordt, ook in de binnenvaart, met alle problemen van dien. U zult ongetwijfeld kennis hebben genomen van de studie. Hebt u al maatregelen klaar of op stapel staan om de negatieve effecten die veroorzaakt worden door het terugpompen te compenseren of minstens te verminderen? Op welke termijn zullen de pompen klaar zijn of zullen ze werken en zullen de begeleidende maatregelen in werking moeten treden?
De voorzitter: Mevrouw De Ridder, de minister hoeft niet te antwoorden, want u neemt gewoon de vraag van de heer Schoofs over die hier niet aanwezig is en zijn vraag ingetrokken heeft. Dat is reglementair niet toegelaten.
Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: Mijnheer de voorzitter, geachte collega´s, uiteraard heb ik kennis van de studie. Ik heb ze ook bij voor diegenen die geïnteresseerd zijn.
De studie is afgerond in 2006, en is gebaseerd op een bijzonder grondige analyse van de huidige en toekomstige waterbehoeften van het watersysteem enerzijds en de evolutie van de beschikbaarheid van het Maaswater anderzijds. Met interviews, bevragingen en een workshop werden de verschillende belanghebbende sectoren in ruime mate geconsulteerd met de bedoeling een inzicht te krijgen in hun waterbehoeften, waterafhankelijkheid en houding ten opzichte van waterbesparende maatregelen. Dit alles heeft geleid tot een bijzonder waardevol en maatschappelijk onderbouwd beleidsdocument.
Zoals u terecht aanhaalt, is de belangrijkste conclusie van het onderzoek dat de bouw van pompinstallaties op de sluizencomplexen van het Albertkanaal noodzakelijk is om in de toekomst op een aanvaardbare wijze met de groeiende waterbehoefte te kunnen omgaan. Die conclusie wordt absoluut door mij onderschreven. Ik kan u ook melden dat de nv De Scheepvaart, de waterwegbeheerder, de opdracht heeft gekregen om het project voor de bouw van de pompinstallaties uit te werken. Die is er al geruime tijd mee bezig.
De heer Martens heeft terecht gewezen op de afspraken met Nederland over het watervolume dat van de Maas kan worden afgetapt. Het Albertkanaal en de Kempense kanalen worden uitsluitend gevoed met water dat afkomstig is uit de Maas. Het is dan ook niet zonder reden dat in 1995 Vlaanderen en Nederland een verdrag hebben afgesloten waarbij afspraken werden gemaakt over de verdeling van het beschikbare Maaswater in geval van lage afvoer.
Dit verdrag gaat uit van een evenredige verdeling van het beschikbare water voor de voeding van de Vlaamse en Nederlandse kanalen enerzijds en van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het behoud van een minimum debiet van 10 kubieke meter op de gemeenschappelijke Maas. Er zijn ook afspraken gemaakt waarbij Vlaanderen vanaf een bepaald debiet over een minimale hoeveelheid Maaswater kan beschikken voor de voeding van het Albertkanaal en de Kempense kanalen.
Het staat vast dat in de huidige omstandigheden het debiet zoals afgesproken in het verdrag volstaat voor alle waterbehoeften: de scheepvaart, het drinkwater, de irrigaties en de industriële onttrekkingen. Bij een stijging van de trafiek zal de waterbehoefte voor de scheepvaart uiteraard ook toenemen. Maar aangezien Vlaanderen bij een hoger Maasdebiet zelf ook meer water mag onttrekken, rijst er in normale omstandigheden geen probleem van watertekort. Het jaargemiddelde debiet van de Maas bedraagt op dit ogenblik zelfs ongeveer 300 kubieke meter per seconde. In geval van langdurige droogte en zeer laag debiet op de Maas moet Vlaanderen zich aan de afspraken met Nederland over de waterverdeling houden. In dat geval zijn er ook waterbesparende maatregelen noodzakelijk.
Precies om deze maatregelen binnen aanvaardbare perken te houden, zijn er pompinstallaties vereist om het netto waterverbruik van het Albertkanaal op die wijze te reduceren en de afspraken met Nederland te kunnen blijven nakomen. Ik wil er nog eens op wijzen dat in normale weersomstandigheden, bij een stijgende scheepvaarttrafiek, er helemaal geen waterpeildalingen op het Albertkanaal zijn. Er wordt wel voortdurend gewaakt over het waterpeil in de verschillende kanaalpanden, en waar nodig kan via de sluizencomplexen een variabel debiet worden doorgelaten om het peil te regelen. Tot daar de afspraken die gemaakt zijn in de verdragen en die ook gehandhaafd blijven.
Het onderzoek geeft in elk geval een aanduiding van de te verwachten kwantitatieve en financiële gevolgen van mogelijke beperkingen van het waterverbruik. Een vergelijking van de toekomstige watersituatie met en zonder de beschikbaarheid van pompinstallaties, geeft aan dat de te verwachten gevolgen zonder pompinstallaties niet aanvaardbaar zijn omdat dit in uitzonderlijk droge periodes kan leiden tot schaarste. Zodra er zekerheid bestaat over de bouw van de pompinstallaties kan en zal de laagwaterstrategie in functie hiervan verder kunnen worden geconcretiseerd.
Wanneer zich in het verleden waterbesparende maatregelen opdrongen, heeft nv De Scheepvaart hierover steeds vooraf met de betrokken watergebruikers gecommuniceerd. Dat zal in de toekomst uiteraard zo blijven, maar het is van belang dat eerst zekerheid verkregen wordt over de bouw van de pompinstallaties. Dan pas zal het mogelijk zijn om de laagwaterstrategie te bepalen. Ook hier is het de bedoeling, net zoals tijdens het onderzoek, de belanghebbenden te betrekken zeker over de volgorde en de omvang van de restmaatregelen die in de laagwaterstrategie zullen worden opgenomen. Over de manier waarop dat overleg zal plaatsvinden, wordt op dit moment nog gepraat.
Met de bouw van de pompinstallaties zal het Vlaamse Gewest de belangrijkste financiële inspanningen op het vlak van waterbesparende maatregelen voor zijn rekening nemen. Het is voorbarig om te zeggen of er ook iets nodig zal zijn voor de ondersteuning van de resterende waterbesparende maatregelen, want we moeten eerst nagaan hoe de pompen eruit zullen zien en wat de eventuele restmaatregelen zijn. Er moet hierover nog een ruim overleg plaatsvinden, en het is dus een beetje te vroeg om hier al iets over te zeggen.
Mijnheer Martens, mevrouw Van den Eynde, u stelde ook vragen over de garantie op kwalitatief drinkwater. Het is ook voorbarig om hierover al definitieve conclusies te trekken. In het verleden waren er in periodes van droogte en de daaraan gekoppelde waterbesparende maatregelen, eigenlijk nooit problemen voor wat de drinkwaterbevoorrading betreft. Men verzekert mij dat dit ook in de toekomst niet het geval zal zijn. Zelfs als de pompinstallaties op het Albertkanaal volledig in werking zijn, zal er nog altijd over de hele lengte van het Albertkanaal een netto waterdebiet richting Antwerpen stromen, waardoor het mogelijke effect van verzilting en opwarming van het water van het Albertkanaal beperkt zal zijn. De pompinstallaties zullen enkel in werking zijn bij lage Maasdebieten, en dus kan ook het effect van de installaties in de tijd beperkt blijven.
Mijnheer Martens, de nv De Scheepvaart is overigens van plan om het zoutgehalte in het Albertkanaal afwaarts de sluis van Wijnegem, continu te monitoren. Als er toch sprake is van een graad van verzilting, kunnen in overleg met de Antwerpse Waterwerken maatregelen worden overwogen zoals het tijdelijk en gedeeltelijk inzetten van de buffercapaciteit van de bestaande wachtbekkens.
Naar aanleiding van uw vraag heb ik nog eens gevraagd hoe het op dit ogenblik zit. U suggereert immers dat er al verzilting is, maar men vertelde mij dat de verzilting nog niet tot aan het Albertkanaal reikt. Dat werd me deze voormiddag nogmaals bevestigd door de mensen van de dienst Scheepvaart.
Ook is het zo dat de Antwerpse Waterwerken in het zuiveringsproces van het onttrokken kanaalwater de nodige voorzieningen heeft getroffen om het hoofd te bieden aan de mogelijke toenemende algenbloei ten gevolge van de opwarming van het kanaalwater, die natuurlijk ook het gevolg kan zijn van de algemene opwarming. Er werden voorzorgsmaatregelen getroffen zodat er geen probleem voor de drinkwatervoorziening kan al ontstaan.
Op dit ogenblik - dat tonen ook de resultaten van de studie aan - is het niet aannemelijk dat het Albertkanaal als ruwwaterbron voor de drinkwaterproductie van de Antwerpse Waterwerken in het gedrang komt. Er werd trouwens door Antwerpse Waterwerken zelf, in een reactie op het krantenartikel dat enige tijd geleden werd gepubliceerd, meteen ook gesteld dat de drinkwaterproductie vanuit het Albertkanaal gewaarborgd is en blijft.
Er werd ook gevraagd naar de gevolgen voor de landbouw. De wateronttrekkingen uit het Albertkanaal en de Kempense kanalen ten behoeve van de landbouw zijn relatief beperkt. Niettemin worden ook voor deze onttrekkingen waterbesparende maatregelen in het vooruitzicht gesteld als zijnde goed beheer van een schaars goed. Zodra er zekerheid bestaat over de bouw van de pompinstallaties, zal de laagwaterstrategie in functie hiervan ook verder geconcretiseerd kunnen worden.
Net zoals tijdens de onderzoeksfase zal de landbouwsector ook hierbij worden betrokken, zeker als het gaat over de vaststelling van de volgorde en de omvang van de restmaatregelen die in de laagwaterstrategie opgenomen zullen worden. Op dat ogenblik zal trouwens bekeken moeten worden of er maatregelen nodig zijn, of ze aanvaardbaar zijn of dat er naar alternatieven moet worden gezocht.
Mevrouw Van den Eynde, u vroeg ook of het inzetten van de bijkomende pompen het tekort aan water volledig zal kunnen opvangen. Ik moet toch opmerken dat er helemaal geen sprake is van een continu watertekort. In normale omstandigheden, dat wil zeggen bij een normale neerslag, kan er zonder probleem voldoende Maaswater aan de Maas worden onttrokken om in de verschillende waterbehoeften van het Albertkanaal en de Kempense kanalen te voorzien. Het is alleen in het geval van langdurige periodes zonder noemenswaardige neerslag dat er een probleem van watertekort kan ontstaan, aangezien het Albertkanaal en de Kempense kanalen uitsluitend gevoed worden met Maaswater. Op dat ogenblik zijn waterbesparende maatregelen noodzakelijk. Als de pompinstallaties op het sluizencomplex operationeel zullen zijn, is de kans dat er sprake is van een watertekort en van ogenblikken waarop waterbesparende maatregelen noodzakelijk zullen zijn, bijzonder sterk ingeperkt.
Volgens de studie blijkt er geen belemmering te zijn om het gebruik van de binnenvaart op het Albertkanaal verder te stimuleren. Er is helemaal geen sprake van een continu watertekort op het Albertkanaal, en er is voldoende water beschikbaar om nog meer sluisbewegingen toe te laten. Alles zal afhangen van de pompinstallaties die gebouwd moeten worden. U weet dat het onderzoek naar de bouw van de pompinstallaties op de zes sluizencomplexen in 2005 werd opgestart door nv De Scheepvaart. Het betreft pompinstallaties op de sluizencomplexen Genk, Diepenbeek, Hasselt, Ham, Olen en Wijnegem.
Deze nv heeft zich trouwens voorgenomen om die pompinstallaties zo te ontwerpen dat ze bij voldoende waterbeschikbaarheid ook in omgekeerde richting als waterkrachtcentrale kunnen werken. Daardoor hebben ze een dubbel rendement. Het grote hoogteverschil van de sluizencomplexen op het Albertkanaal maakt het mogelijk om tijdens periodes met een voldoende Maasdebiet een relatief belangrijk potentieel aan hernieuwbare stroom uit waterkracht te benutten, en op die manier ook bij te dragen aan het realiseren van de Vlaamse doelstellingen met betrekking tot de productie van duurzame energie op basis van hernieuwbare energiebronnen. We kunnen uit dit alles, zeker ook uit de resultaten van de studie, afleiden dat de installaties het overgrote deel van de tijd als waterkrachtcentrales zullen kunnen functioneren en slechts gedurende een beperkte tijd als pompinstallatie.
Op dit ogenblik is een milieueffectenrapport (MER) voor de bouw van deze pompinstallaties en waterkrachtcentrales in opmaak. Het is voor mij bijgevolg onmogelijk om al vooruit te lopen op mogelijke conclusies van dat MER. Op basis van de resultaten en aanbevelingen van dit rapport zal het ontwerp technisch worden uitgewerkt en zullen we ook bekijken welke knelpunten er al dan niet zijn.
Mevrouw De Ridder, het is dus een beetje moeilijk om te zeggen wanneer alles operationeel zal zijn. Ik hoed me voor dergelijke uitspraken. Zeker als er nog een MER loopt, zijn ze immers voorbarig. De eerste studies werden opgestart in 2005. We zijn nu 2008. Het MER-onderzoek loopt, en daaruit zal blijken wat de potenties, de knelpunten en moeilijkheden zijn. Pas daarna kunnen we een definitieve timing maken.
In elk geval zal worden geopteerd voor de toepassing van een vooruitstrevende en ecologisch verantwoorde technologie om de mogelijke schade aan het visbestand van het Albertkanaal tot een absoluut minimum te beperken.
Mijnheer Martens, de continue monitoring van het zoutgehalte zal in 2008 al operationeel zijn. Het is immers van belang om dit heel specifiek op te volgen.
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vond het ook een heel interessante en grondige studie waarbij alle gebruikers van water van het Albertkanaal werden betrokken. De respons van de watergebruikers was trouwens heel groot, en dat betekent dat ze heel bekommerd zijn over wat met het Albertkanaal zal gebeuren en over hoe het in de toekomst verder moet.
Enorm veel bedrijven maken gebruik van het water van het Albertkanaal. Ik kijk een beetje angstig uit naar de afloop. Het is niet zo eenvoudig voor de bedrijven om over te schakelen op kraantjeswater of leidingwater om hetzelfde productieproces als nu te kunnen uitvoeren. Iedereen zal een stuk moeten bijdragen aan het zuinig en duurzaam omspringen met water.
In elk geval vormt het drinkwater een heel belangrijke functie van het Albertkanaal. In de studie lees ik ook dat er enkel een risicoanalyse werd gemaakt op basis van het huidige gebruik, maar dat er nog geen studie kon worden gemaakt over de wateronbeschikbaarheid. Wordt er nog verder studiewerk verricht, of is men momenteel enkel bezig met het MER over de pompen? Een aantal gegevens zijn nog onbekend. Ook in verband met de elektriciteitscentrales was nog studiewerk nodig, en daarom wil ik u vragen of er nog een opvolging van deze studie komt.
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat het Albertkanaal als ruwwaterbron voor de drinkwatervoorziening van het Antwerpse niet in het gedrang komt, noch door de verzilting, noch door de opwarming van het kanaalwater en de daaruit voortvloeiende algengroei.
Wat de verzilting betreft, is het goed dat op een permanente manier kan worden gemonitord, om zo het probleem te kunnen opvolgen. Wat de algenverwijdering in drinkwaterzuiveringsinstallaties van AWW betreft, hoop ik dat het kan zonder sporen na te laten in het drinkwater.
Het doet me plezier dat de pompinstallaties maar heel uitzonderlijk zullen werken op ogenblikken dat er in droogteperiodes sprake is van een heel laag Maasdebiet. Het verheugt me ook dat ze in twee richtingen zullen werken en in normale omstandigheden groene stroom zullen produceren, waarbij het Albertkanaal en het verval erop als waterkrachtbron zal worden aangewend.
Ik heb wel nog één grote vraag over de studie waarvan het bestek op 10 januari 2008 in het Europees Publicatieblad en op 11 januari in het Bulletin der Aanbestedingen stond. Het is een studie naar - en ik citeer:?het bepalen van de effecten van het afleiden van meer Maaswater naar de Nederlandse en Vlaamse kanalenstelsels?. Als zich, zoals u zegt, geen probleem rijst, als de huidige voeding van het Albertkanaal overeenkomstig de huidige afspraken met Nederland in het kader van het Maasverdrag niet leidt tot problemen op het vlak van waterpeilen, dan vraag ik me af waarom uw administratie nu een MER-studie laat uitvoeren naar het onderzoeken van de effecten van het afleiden van meer Maaswater naar de kanaalstelsels.
Ik vind dit toch heel merkwaardig. Volgens u is er dus geen enkel probleem op het vlak van waterpeilen of van drinkwatervoorziening en kunnen binnen het huidige Maasverdrag alle functies van het Albertkanaal blijven bestaan, zowel de drinkwatervoorziening als de scheepvaart, en moeten we ons niet ongerust maken, maar toch laat uw administratie een MER uitbesteden dat zal peilen naar de milieueffecten van meer afgeleid Maaswater in het Albertkanaal. Ik kan begrijpen dat u vandaag geen antwoord kunt geven op deze vraag, ik ben ook pas recent op het bestek gestoten.
Ik zou graag binnen afzienbare tijd een antwoord krijgen op mijn vraag wat nu de aanleiding is voor die studie van uw diensten, van nv De Scheepvaart. Kwam er een verzoek van Nederland? Is uw administratie zelf vragende partij om meer Maaswater te kunnen afleiden naar de kanalen?
Minister Hilde Crevits: Mevrouw Van den Eynde, de studie die werd uitgevoerd, peilde naar het huidige en het toekomstige waterverbruik en naar de mogelijkheden om water te besparen. Het is nu de bedoeling om alles zo goed mogelijk te implementeren, om na te gaan hoe we op het terrein tot de restscenario´s kunnen komen in het geval van laagwaterstanden. Indien extra studiewerk noodzakelijk is, zal dat uiteraard ook gebeuren, maar op dit ogenblik kunnen op basis van het bijzonder interessante document al voldoende conclusies getrokken worden voor de opstart van concrete implementaties op het terrein en van overleg.
Ik sluit helemaal niet uit dat er nog bijkomend studiewerk moet worden verricht, maar we kunnen nu al praktisch beginnen te werken op basis van dat element, zeker ook als het gaat over de sluizenproblematiek. In die sluizen was trouwens ook al voorzien in het Maasverdrag van 1995. Die sluizen zijn dus niet plots boven water gekomen als gevolg van die studie. Het idee bestond al, maar nu wordt het concreet uitgewerkt.
Mijnheer Martens, de concrete publicatiedatum en dergelijke zal ik u schriftelijk bezorgen. Wel is het zo dat het Maasverdrag niets bepaalt als het gaat over situaties met veel water. Er zijn enkel afspraken gemaakt over de situaties waarin er sprake is van weinig water. Mijn administratie pleegt voortdurend overleg met Nederland om na te gaan hoe we omgaan met situaties waarin er sprake is van veel water. Ik kan dit niet garanderen, maar ik vermoed dat het ene het rechtstreekse gevolg is van het andere. Op het ogenblik dat we dit water als energiebron beginnen te gebruiken, zou het goed zijn de effecten daarvan te bekijken en in rekening te brengen.
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mijnheer de voorzitter, mijn fractie zal een met redenen omklede motie indienen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Van den Eynde werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.