Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie Vergadering van 29/01/2008
Interpellatie van de heer Wim Van Dijck tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de erkenning van zes lokale islamitische geloofsgemeenschappen
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Wim Van Dijck: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, zoals aangekondigd heeft minister Keulen eind december zes lokale islamitische gemeenschappen, zeg maar moskeeën, erkend. Twee van de oorspronkelijk voorziene acht lokale gemeenschappen werden niet erkend, naar verluidt vanwege het negatieve advies van de staatsveiligheid.
De erkenningen zijn de eerste van wat een hele reeks moet worden, zoals bepaald in het decreet betreffende de materiele organisatie en de werking van de erkende erediensten, in het kort het Eredienstendecreet van 7 mei 2004. Het Vlaams Belang heeft zich in het Vlaams Parlement stevig verweerd tegen de goedkeuring van wat we toen en nu nog het moskeedecreet noemen. De financiering van de islam zal immers alleen maar bijdragen tot de uitbouw van een aparte islamitische zuil in onze maatschappij. De segregatie in onze samenleving en islamisering zullen door deze erkenning bovendien enkel maar in de hand gewerkt worden.
Om ongeruste stemmen in de publieke opinie te sussen, stelde minister Keulen meermaals dat de moskeeën die zouden worden erkend, aan strenge voorwaarden moeten beantwoorden. De minister beklemtoonde ook te geloven in een Europese, gematigde islam, zelfs in een Vlaamse islam. Door moskeeën te financieren zouden de moskeeën niet langer afhankelijk zijn van financiële steun uit moslimlanden zoals Turkije of Saoedi-Arabië. De opgelegde voorwaarden zouden garanderen dat enkel gematigde moskeeën die zich inschrijven in de filosofie van een Europese islam, worden gefinancierd. Die voorwaarden kregen hun beslag in een uitvoeringsbesluit van 30 september 2005.
De procedure voor de acht moskeeën, die door de moslimexecutieve als prioritair te erkennen werden beschouwd, vond ingang begin 2007. De adviesronde bij de lokale overheden, gemeenten en provincies startte op 2 februari. Concreet ging het om acht moskeeën. Het waren er drie in Antwerpen, twee in Limburg, Heusden-Zolder en Hasselt, een in Gent-Ledeberg, een in Waregem en een in Vlaams-Brabant, namelijk in Diest.
De adviesprocedure moest de administratie Binnenlandse Aangelegenheden in staat stellen de aanvragen met meer kijk op de lokale realiteit te beoordelen, tenminste als de lokale overheden hun taak naar behoren hebben vervuld. Ik heb dit probleem al aangekaart bij de bespreking van de beleidsbrieven. De gemeentelijke overheden hebben zich hier niet naar behoren van hun taak gekweten. Door desinteresse, gebrek aan dossierkennis, onwil of politieke correctheid is de adviesprocedure ontaard in een knoeiboel. De procedure op zich is niet slecht, op voorwaarde dat de lokale overheden hun best doen. De waarde die een dergelijke procedure zou moeten hebben, is in sommige gevallen tot nul herleid.
Bovendien toont de realiteit van de adviesprocedure én de inhoud van de dossiers aan dat de minister de voorwaarden die hij oplegt aan de moskeeën, niet kan hardmaken. Zeker voor wat betreft de voorwaarden onder het derde en vierde lid van het uitvoeringsbesluit inzake het gebruik van het Nederlands en de toepassing van de taalwetgeving, kunnen bij alle erkende gemeenschappen vragen worden gesteld.
De minister heeft zelf in het verleden een lans gebroken voor de Nederlandstalige werking van de moskeeën, tot de preek toe. Helaas is de bindende bepaling uit het ontwerp van besluit, die zeer krachtig was geformuleerd, in de uiteindelijke tekst gesneuveld. In de praktijk staan we in Vlaanderen op dat vlak nergens. In Antwerpen is onlangs een Vlaamse moskee opgericht omdat er nood was aan een moskee waar Nederlandstaligen terechtkunnen. En zelfs voor die moskee, zo stelt een krant, zoekt men nog altijd naar een imam die het Nederlands goed beheerst.
Ook valt moeilijk vol te houden dat de erkende moskeeën zich zouden inschrijven in de filosofie van een nationale of zelfs Europese islam, als de vier erkende Turkse moskeeën onder controle staan van de Turkse staat via Diyanet en er bij de in Antwerpen erkende Pakistaanse moskee twijfels bestaan over financieringsbronnen en mogelijke betrokkenheid bij verdachte islamitische netwerken.
Tot slot kan men over het criterium maatschappelijke relevantie een hele boom opzetten. De minister heeft in dit huis in een antwoord op twee actuele vragen ooit het volgende beweerd: "Wie een islamitische geloofsgemeenschap wil laten erkennen in een stad, moet alle moslims vertegenwoordigen van welke origine ook."
Hij deed deze uitspraak in de plenaire vergadering van 5 oktober 2005. Afgaande op het feit dat alle erkende moskeeën bijna exclusief een specifieke groep gelovigen bedienen, hetzij Turks, Marokkaans of Pakistaans, blijft van dat opzet in elk geval niet veel meer overeind.
Het spreekt voor zich dat wij bij deze eerste erkenningsronde heel wat vragen hebben. Het is een hele waslijst geworden. Ik heb de zaak op een rationele manier benaderd. Ik heb nu eenmaal zoveel vragen.
Hoe werd de beoordeling van de dossiers door de administratie aangepakt? Gebeurde dat louter op basis van de ingediende dossiers? Waren er rechtstreekse contacten met de betrokken lokale gemeenschappen? Bent u op de hoogte van enig buurtonderzoek, eventueel door de lokale overheden? Werden de ingediende verklaringen op hun betrouwbaarheid gecontroleerd? Er wordt immers met verklaringen op eer gewerkt.
De financiële planning is in alle dossiers van zeer summiere aard. Ook op lokaal vlak waren er daaromtrent opmerkingen in Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Het valt vooral op dat de vroegere schenkingen vervangen worden door de dotatie van de provincie. Dat lijkt natuurlijk normaal, maar bent u er zeker van dat er voortaan geen schenkingen meer worden gedaan? Of worden ze gewoon niet meer in de financiële planning ingeschreven?
De provinciale toelage is enkel bedoeld om kosten te dekken die rechtstreeks te maken hebben met de eredienstactiviteiten. Aangezien de meeste moskeeën nog tal van nevenactiviteiten organiseren, waaronder zelfs sportieve, werd in diverse provincies de vraag naar controle gesteld. Welk geld wordt waarvoor gebruikt? Hoe kan worden nagegaan of de toelage voor de correcte doeleinden wordt gebruikt? Dat is weer een probleem van controle.
De provincieraad van West-Vlaanderen bracht een negatief advies uit over de moskee in Desselgem omdat hij twijfelde aan de maatschappelijke relevantie van de gemeenschap. De moskee is echter toch erkend. Welke argumenten hebt u om dat advies niet te volgen?
De provincieraad van Oost-Vlaanderen gaf - ondanks bedenkingen van verscheidene fracties - een 'positief advies' omdat men op een knullige manier en uit onwetendheid de termijn liet verstrijken. Ik heb dat verhaal hier al eens gedaan. Er waren opmerkingen, en de provincieraad wilde het dossier uitstellen. De termijn van behandeling verstreek waardoor de raad zogezegd een positief advies gaf. Hij wilde dan opnieuw stemmen over het dossier, maar de griffier heeft dat terecht tegengehouden. Heeft zo'n advies dan nog enige betekenis?
In de provincie Antwerpen bleek dat er in twee van de drie dossiers essentiële stukken ontbraken, waardoor de provincieraad in eerste instantie negatief adviseerde. Uiteindelijk bezorgde de moslimexecutieve kopij van het volledige aanvraagdossier met inbegrip van de ontbrekende stukken, zoals het volgens de executieve "oorspronkelijk bij het Agentschap voor Binnenlands Bestuur te Brussel werd ingediend". De bestendige deputatie stelde vast dat "dit aanvraagdossier wel volledig was", en de raad gaf vervolgens toch positief advies. Hoe komt het dat de provincie niet van bij aanvang over de volledige dossiers kon beschikken? Hoe komt het dat de stukken niet door de administratie, maar wel door de executieve rechtstreeks werden bezorgd? Ik vind dat enigszins vreemd.
De stad Antwerpen gaf positief advies over de drie dossiers op haar grondgebied. Nochtans waren er ook binnen de meerderheid zeer kritische bemerkingen, die resulteerden in enkele onthoudingen en forse uitspraken, al zou het uiteindelijke positieve advies een schande zijn voor een stad als Antwerpen. Blijkbaar wogen die bemerkingen niet zwaar genoeg: twee van de drie gemeenschappen werden erkend. Welke argumenten draagt u daarvoor aan?
De vier Turkse moskeeën zijn Diyanetmoskeeën. Diyanet is een overkoepelende organisatie waarlangs de Turkse staat controle houdt op de moskeeën, ook in het buitenland, en dat gebeurt via de ambassade. De informatie die ik op internet daarover kon raadplegen, komt van het Centrum voor Islam in Europa (CIE) van professor De Ley verbonden aan de Universiteit Gent, een onverdachte bron, lijkt me. Het niet erkennen van moskeeën onder controle van de Turkse staat zou derhalve steeds leiden tot een diplomatiek incident met Turkije. Moeten we aannemen dat Diyanetmoskeeën in de toekomst om die reden zonder meer altijd zullen worden erkend? Hoe rijmt u de strenge staatscontrole vanuit Turkije met het opzet om een nationale of Europese vorm van de islam te begunstigen? Volgens mijn informatie is de werkwijze van Diyanet in strijd met een Europese vorm van de islam en met het principe van scheiding tussen kerk en staat.
Diyanet voorziet in een roulerend systeem voor haar imams die overigens Turks staatsambtenaar zijn. Dat wist ik niet, dat leerde ik ook van het CIE. Ik wist niet dat de federale overheid ambtenaren van een vreemde staat betaalt. Ze worden in de regel om de drie jaar vervangen. Hoe strookt zo'n systeem met uw wens dat imams zich inburgeren in onze samenleving? Wie hier maar drie jaar verblijft, zoals NAVO-personeel of Europese ambtenaren, is niet erg geneigd om zich in te burgeren of de taal te leren.
Uit de dossiers blijkt geenszins dat de imams het Nederlands machtig zouden zijn. Dat ze de nodige inspanningen leverden, leveren of zullen leveren, is nergens aangetoond. Hoe kunnen we dan verwachten dat ze bijvoorbeeld hun preek in het Nederlands houden? Hebt u onderzoek naar de taalvaardigheid laten doen, naast de simpele verklaring op eer? Hebt u, of zult u laten onderzoeken of zij de taalwetgeving respecteren?
In sommige dossiers kunnen we ons vragen stellen over de betrouwbaarheid van de cijfers van het aantal gelovigen dat de diensten bijwoont. Dat is onder meer het geval in Diest en zeker in Ledeberg waar de cijfers in de fiche van de executieve danig verschillen met die in het brandweerverslag. De executieve moet zo'n fiche opmaken voor de administratie. In Ledeberg is dat verschil vrij groot. Volgens de fiche zijn er 1500 gelovigen, het brandweeronderzoek vermeldt dat er op vrijdag maximum 120 aanwezigen zijn. Hoe hebt u de cijfers over het aantal gelovigen op hun waarde gecontroleerd?
De lijst van extremistische en terroristische verenigingen van de federale politie vermeldde in 2005 - nog niet zo lang geleden, me dunkt - de Nur-Ul-Haram moskee en de Antwerp Islamic Association (AIA) als trefplaatsen van moslimfundamentalisten. Voormalige bestuurders bezondigden zich aan witwaspraktijken. Zelfs een gematigde journalist, zeker geen vriend van mijn partij, als Lex Molenaer stelde begin december 2007 dat er: "(…) best wel reden is tot ongerustheid over sommige Antwerpse moskeeën". Hij noemde daarbij de AIA als enige voorbeeld. Welke argumenten hebt u om deze moskee toch te erkennen?
Twee moskeeën, één in Hasselt en één in Antwerpen, werden niet erkend. Klopt het dat dit het gevolg is van het voorbehoud van de staatsveiligheid ten aanzien van de betrokken moskeeën? Ik heb dat enkel op de website van de VRT vernomen. Zo ja, vormen zij dan een veiligheidsrisico, en welke gevolgen heeft dat? Was het verdict van de staatsveiligheid de enige reden tot het niet erkennen?
Als blijkt dat erkende moskeeën niet langer aan een of meerdere voorwaarden voldoen, kan de erkenning worden ingetrokken. Wordt de werking van de lokale gemeenschappen daartoe regelmatig gevolgd of geëvalueerd?
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, mijnheer Van Dijck, om te beginnen: we zijn niet over één nacht ijs gegaan. We hebben de regels heel strikt gevolgd. U gaat daar licht overheen, maar de adviezen van de lokale besturen - gemeenten, steden en provincies - zijn absoluut relevant. Deze besturen kennen de lokale werking het best. Als er problemen geweest zouden zijn, zouden zij dat hebben gesignaleerd.
Verder zijn de administratie en mijn kabinet ter plaatse geweest. Dat is een manier om de polslag te voelen en om tekst en uitleg te krijgen.
Daarenboven hebben we het advies van de staatsveiligheid. Uiteraard is dat een leidraad voor mij. Ik erken maar moskeeën in de mate dat ik een gunstig advies krijg van de staatsveiligheid. Ieder zijn verantwoordelijkheid, als er problemen zijn moet de staatsveiligheid de politie of het parket erbij halen.
Van de acht ingediende dossiers heb ik er zes erkend. Voor de andere twee loopt de procedure nog omdat ik nog geen gunstig advies heb van de staatsveiligheid. Zolang ik dat niet heb, ga ik niet over tot erkenning. Dit illustreert eens te meer dat ik absoluut niet bang ben om mijn verantwoordelijkheid te nemen.
De dossiers worden voorgelegd door de moslimexecutieve. Ik stel die dossiers niet samen of maak geen keuzes over de moskeeën. De executieve is het representatieve orgaan voor de moslims, zoals de bisschoppen dat zijn voor de katholieken en de synode voor de protestanten. Iedere godsdienst heeft zijn representatieve orgaan.
Trouwens, op 22 december heb ik tevens negen protestantse lokale geloofsgemeenschappen erkend. Dat is één derde meer. Daar stelt u geen enkele vraag over. Het is uw recht om de zes erkenningen van islamitische geloofsgemeenschappen in vraag te stellen. Ik heb daar geen moeite mee - ik had uw vragen zelfs al vroeger verwacht.
Alvorens in te gaan op uw concrete vragen wens ik te benadrukken dat ik de elementen die u in de inleiding van uw vraag aanhaalt, volledig voor uw rekening laat en zeker niet allemaal kan onderschrijven. Ik weet dat uw partij, zoals u zelf trouwens aangeeft, zich bij de bespreking van het decreet van 7 mei 2004 heeft verzet tegen het tot stand komen van dit decreet. Dat is uw democratisch recht, maar anderzijds moet u aanvaarden dat na die bespreking, de democratisch tot stand gekomen regelgeving wordt uitgevoerd. Met mijn besluiten tot erkenning van zes islamitische geloofsgemeenschappen heb ik dat gedaan.
Ik wil er trouwens op wijzen dat ik, zoals aangekondigd, slechts op geleidelijke wijze overga tot de erkenning van lokale islamitische geloofsgemeenschappen. Uw partijgenoot, de heer Verrijken, heeft in een grootse mailcampagne verkondigd dat ik maar liefst tweehonderd moskeeën zou erkennen. Het zijn er zes geworden. Het is mijn ambitie, ik ga dat niet verhelen, om tot een dertigtal erkenningen te komen, gespreid over enkele jaren. Ik geloof dat we daarmee tot een representatieve vertegenwoordiging van de islam in onze samenleving kunnen komen. U en uw partij hebben Vlaanderen altijd proberen wijs te maken dat het er tweehonderd zouden worden. Die geleidelijkheid van de erkenning is onder meer ook belangrijk om de nodige ondersteuning en opvolging te kunnen organiseren. We moeten dat budgettair binnen de perken houden. Ik zou niet willen dat besturen in de problemen komen door de erkenning van lokale islamgeloofsgemeenschappen.
Ik betwist overigens formeel uw bewering dat de erkenning en de financiering van de lokale islamitische gemeenschappen zou bijdragen tot de uitbouw van een aparte islamitische zuil in onze maatschappij, waardoor de segregatie in onze samenleving en de islamisering ervan in de hand gewerkt zullen worden. Die bewering is op geen enkel objectief gegeven gesteund. Ik ben er integendeel van overtuigd dat de erkenning en de ermee samenhangende bevordering van de relaties tussen de geloofsgemeenschap en de gemeente en provincie, zullen bijdragen tot een betere onderlinge verstandhouding en integratie in de samenleving. Ik vind dit een verstandige beslissing.
De moskeeën niet erkennen en daarmee doen alsof ze niet bestaan, dat is uzelf iets voorspiegelen. Er zijn in Vlaanderen zo'n 170.000 moslims. De islam is samen met de protestantse de enige groeiende godsdienst. Het zijn allebei migratiegodsdiensten. Net door de betrekkingen te normaliseren en over te gaan tot erkenning onder strikte voorwaarden kunnen we tot afspraken komen. Zo kunnen we eventuele uitwassen bekampen en weten we wat er aan de hand is. Door te doen alsof ze niet bestaan, geven we vrij baan aan mogelijke uitwassen. Dat hebben we liever niet, de moslims in de eerste plaats, want zij betalen daar het eerst voor, namelijk in de beeldvorming over moslims.
Op uw bewering dat vier van de zes erkende moskeeën onder controle zouden staan van de Turkse staat en dat er bij de in Antwerpen erkende Pakistaanse moskee twijfels zouden bestaan over de financieringsbronnen en de mogelijke betrokkenheid bij verdachte islamitische netwerken, wil ik om dezelfde reden niet ingaan. Ik wil er in dat verband enkel op wijzen dat, conform de regelgeving, over elk van de erkenningsaanvragen ook het advies van de staatsveiligheid werd ingewonnen. Dat advies is bindend.
Ik betwist tot slot ook uw gratuite stelling dat de adviezen die de gemeenten en provincies hebben gegeven, gekenmerkt zijn door "desinteresse, gebrek aan dossierkennis, onwil, politieke correctheid" en zo meer. Ik vind het kras dat u de lokale besturen zo bestempelt. In tegenstelling tot u heb ik vertrouwen in en respect voor het oordeel van de lokale besturen, die overigens zelf belang hebben bij een onderbouwde adviesverstrekking. Ik denk niet dat ze daar licht over gaan.
Ik beantwoord nu uw concrete vragen. De beoordeling van de ingediende dossiers gebeurde niet alleen op basis van ingediende stukken. Zoals bepaald in de regelgeving werden ook de nodige adviezen ingewonnen. Dit gebeurde bij de provinciale overheden die, zoals u weet, zullen bijdragen in de eventuele tekorten van de erkende lokale islamitische geloofsgemeenschappen, zoals de gemeenten dat doen voor onder andere de katholieke gemeenschappen. Wie in een lokaal bestuur zit, weet dat: het is niet 'u vraagt, wij draaien'.
Ook met de katholieke parochies wordt er rond de tafel gezeten. Men gaat samen na wat er financieel haalbaar is. In functie van de budgettaire mogelijkheden van het openbaar bestuur worden afspraken gemaakt over investeringen en eventuele kosten. Dat moet de provincie ook doen met de lokale islamitische geloofsgemeenschap. Vandaag vallen bijvoorbeeld ook de kathedralen onder de verantwoordelijkheid van de provincie. Daar wordt over overlegd met de bisschop. Het is niet zo dat hij zomaar een nieuw dak kan eisen voor zijn kathedraal, daar worden afspraken over gemaakt. De budgetten van de openbare besturen mogen niet worden gedestabiliseerd. Iedereen kent dat vanuit zijn eigen lokale ervaringen: je gaat telkens met de pastoor, de deken en de verantwoordelijken van de kerkfabriek samen zitten om te bekijken wat haalbaar en betaalbaar is. Dat is hier hetzelfde geval.
Verder werd het advies ingewonnen van de gemeentebesturen van de gebiedsomschrijving van de moskeeën. Deze besturen zijn het best geplaatst om de werking en de integratie van de desbetreffende moskeeën binnen de lokale gemeenschap te beoordelen. Ik ben ervan overtuigd dat zij hun advies met de nodige ernst hebben uitgebracht. Zij hebben overigens niet negatief geadviseerd.
Tot slot hebben medewerkers van mijn kabinet en van de administratie de moskeeën die om erkenning verzochten, persoonlijk bezocht en een uitgebreid gesprek gehad met de verantwoordelijken van deze moskeeën. Hierbij werd veel aandacht besteed aan de manier waarop de moskeegemeenschappen zich hebben geïntegreerd binnen de lokale gemeenschappen waarin zij leven. Dit heeft bijgevolg te maken met de maatschappelijke relevantie.
In het erkenningsdossier wordt informatie verstrekt over de financiële toestand in het verleden en een raming voor de toekomst, na de erkenning van de geloofsgemeenschap. Een van de gevolgen van de erkenning is het recht op een toelage ten belope van het exploitatietekort. Net als bij de andere godsdiensten gebeurt dat in samenspraak met het eventuele bijpassende openbaar bestuur.
In het verleden moesten alle uitgaven gedekt worden met eigen middelen. Uit de ingediende dossiers blijkt dat daarvoor ernstige inspanningen geleverd werden door de gelovigen, in de vorm van schenkingen. Ook in de toekomst zal daar wellicht nog sprake van zijn, maar daarnaast zijn ook overheidsmiddelen mogelijk. Het beheer moet gebeuren in volle transparantie, in overeenstemming met de regelgeving.
Ook vandaag is er nog altijd sprake van schenkingen en legaten, collega's, ook bij de katholieken. Ik heb zelf ooit als afgevaardigde van de gemeente in een kerkfabriek gezeteld. Vandaag doen mensen nog altijd schenkingen aan een kerkfabriek. Met die schenkingen gebeuren dan zogenaamde 'gestichte jaargetijden'. Men koopt kasbons, en met de renteopbrengst wordt de jaarlijkse mis voor de overledene betaald. Schenkingen en legaten komen in alle godsdiensten voor, maar dat moet telkens correct geadministreerd worden en in de boekhouding opgenomen worden. Als er schenkingen gebeuren aan een erkend bestuur, moeten die ook in de boekhouding verschijnen. Dezelfde regeling geldt trouwens voor de geloofsgemeenschappen van de andere erkende erediensten.
In het kader van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten moeten alle erkende besturen een meerjarenplan opstellen, waarin de afspraken vervat zitten tussen het eredienstbestuur en het bestuur dat de eventuele tekorten bijpast. In het kader van het overleg rond deze afspraken kunnen bijvoorbeeld de evoluties van de schenkingen worden besproken.
De financiële controle op de besturen is tweeledig. Enerzijds hebben de deputatie en de provinciegouverneur schorsingstoezicht op basis van de notulen van het bestuur. Anderzijds worden de jaarrekeningen goedgekeurd door de provinciegouverneur, na advies van de provincieraad. Een van de elementen van dat toezicht is ook een controle op de vraag of het bestuur zich aan zijn opdracht houdt, namelijk de materiële organisatie van de eredienst. Via de erkenning van geloofgemeenschappen worden openbare besturen van de eredienst opgericht die instaan voor de materiële werking van de eredienst.
Daarnaast, en financieel los daarvan, zijn er natuurlijk privaatrechtelijke verenigingen, die andere activiteiten kunnen organiseren. Dat is het geval voor alle geloofsgemeenschappen, of het nu gaat om islamitische geloofgemeenschappen of bijvoorbeeld om katholieke parochies. Iedereen kent de vzw's Parochiale Werken, die vaak ook nog de inrichtende macht zijn van bijvoorbeeld de plaatselijke school. Als gemeentebestuur betalen wij niet die school, maar wel de werking van de godsdienst in die parochie. In dit geval werkt dat op dezelfde manier.
Het onderscheid tussen de werking van het openbare bestuur van de eredienst en de werking van de geloofsgemeenschap kan natuurlijk steeds aanleiding geven tot discussies. In het eredienstendecreet wordt het meerjarenplan en het overleg daarover als middel vooropgesteld om over dergelijke discussies duidelijke en transparante afspraken te maken.
Ik kom nu tot het dossier van de moskee in Desselgem. In het advies van de provincieraad van West-Vlaanderen lees ik niet, zoals u klaarblijkelijk wel doet, dat de raad een negatief advies zou hebben gegeven omdat getwijfeld werd aan de maatschappelijke relevantie van de te erkennen moskee. De provincieraad stelt enkel dat "vanuit het criterium 'maatschappelijke relevantie' de islamitische gemeenschap in West-Vlaanderen deze erkenning niet prioritair vindt".
Dit is uiteraard iets helemaal anders dan stellen dat de provincieraad zelf de erkenning negatief adviseerde omdat de te erkennen moskee niet maatschappelijk relevant zou zijn, zoals u beweert. U verdraait duidelijk de bewoordingen van het advies van de provincieraad.
Bovendien is uit het bezoek van de medewerkers van mijn kabinet en van de administratie gebleken dat de Assounahmoskee in Desselgem wel degelijk als maatschappelijk relevant kan worden beschouwd. Dit dossier is overigens voorgesteld door de moslimexecutieve, wij maken die selectie niet. Tijdens het bezoek bleek onder meer dat de moskee, die nu nog in volle opbouw is, er nu reeds voor zorgt dat de preken vertaald worden in het Nederlands en dat er intens samengewerkt wordt met het provinciaal integratiecentrum West-Vlaanderen, met als doel Nederlandse lessen aan vrouwen te geven. Bovendien zal de moskee, als de gebouwen volledig zijn afgewerkt, ook lessen organiseren voor moslimkinderen met Nederlandse taalachterstand en zal zij voorzien in naschoolse kinderopvang.
Dan komen we bij het advies van de provincieraad van Oost-Vlaanderen. U stelt dat de provincieraad de termijn voor het verstrekken van zijn advies liet verstrijken. In de toepasselijke regelgeving is inderdaad vermeld dat, als een orgaan om advies gevraagd wordt en dat advies niet binnen de vooropgestelde termijn gegeven wordt, het advies als gunstig wordt beschouwd. Die vooropgestelde termijn bedraagt vier maanden, dat is een lange periode. Men kan dus niet zeggen dat er onvoldoende tijd is. Ten gronde lijkt er mij dus geen probleem: als er geen tijdig advies is, wordt het advies geacht gunstig te zijn. De andere raden hebben dat binnen die tijdspanne gedaan. Dat is met andere woorden een verantwoordelijkheid die de raad zelf moet dragen.
In de dossiers met betrekking tot de erkenningsaanvragen van de Antwerpse moskeeën is er inderdaad een materiële fout gebeurd. Bij de administratie kwamen volledige en correct ingediende dossiers binnen. Blijkbaar werd bij het kopiëren van deze dossiers in een aantal documenten een materiële vergissing begaan. Een aantal recto verso opgestelde stukken in de dossiers werden alleen recto gekopieerd, waardoor een aantal bladzijden in de documenten die aan de provincie werden doorgestuurd, ontbraken en de stukken dus in eerste instantie onvolledig waren.
Om tijd te sparen werd met de moslimexecutieve afgesproken dat zij zelf een kopie van de initieel ingediende dossiers zou bezorgen aan de diensten van de provincie. Dit alles heeft geen enkele invloed gehad op de verder correcte afhandeling van de dossiers. De provincieraad heeft zijn advies kunnen uitbrengen met volledige kennis van zaken en na inzage van alle noodzakelijke documenten.
Het gaat dus om een materiële fout, en dat kan nu eenmaal gebeuren, zeker met documenten die recto verso bedrukt zijn. Iedereen erkent dat het om een materiële fout gaat, er moet dus geen kwaad opzet of een of ander verborgen doel achter gezocht worden.
De stad Antwerpen gaf een positief advies over drie dossiers. Het feit dat binnen de gemeenteraad van Antwerpen een aantal opmerkingen werden geformuleerd over de erkenningsaanvragen, lijkt mij eigen aan een democratische besluitvorming. Ik stel vast dat de gemeenteraad van Antwerpen met een democratische meerderheid een gunstig advies heeft uitgebracht. De redenen waarom ik de Antwerpse moskeeën erkend heb, zijn terug te vinden in mijn erkenningsbesluit. Uit de correct en volledig ingediende dossiers, de uitgebrachte adviezen en uit de bezoeken ter plaatse van de medewerkers van mijn kabinet en administratie is gebleken dat de erkenningsaanvragen aan de vereiste voorwaarden voldeden.
Ik kom nu tot het heikele punt van de Turkse moskeeën. Ik heb tot op heden geen enkele tussenkomst van de Turkse staat in verband met de erkenningsaanvragen ervaren. Ik kan u verzekeren dat de Vlaamse Regering bij de beoordeling van de dossiers autonoom haar verantwoordelijkheid neemt, na het inwinnen van de vereiste adviezen en op basis van het onderzoek. De Vlaamse regelgeving is daarbij onze leidraad.
Uw vraag of in de toekomst alle Diyanetmoskeeën altijd erkend zullen worden, begrijp ik niet. Ook als we in de toekomst aanvragen ontvangen met betrekking tot Diyanetmoskeeën zal het onderzoek op een objectieve en correcte manier gebeuren. Diyanet heeft geen monopolie en krijgt zeker geen voorsprong. De dossiers worden op dezelfde manier behandeld als alle andere dossiers.
Hoe zit het nu met de aanstelling van de Diyanetimams? Zoals bepaald in de regelgeving, is het zeer belangrijk dat bedienaars van erediensten zich inburgeren. Inburgeraars die tewerkgesteld zijn in een door de Vlaamse overheid erkend en gesubsidieerd gebedshuis, worden daarom in die hoedanigheid verplicht een inburgeringstraject te volgen. Bij andere bedienaars van erkende erediensten hangt hun recht op en hun plicht tot inburgering af van nationaliteit, verblijfsstatuut en leeftijd, zoals dat bij alle inburgeraars het geval is. Turkse imams die via Diyanet aangesteld zijn, zijn arbeidsmigranten. Zij hebben een voorlopig verblijf dat definitief kan worden. Daarmee zijn zij vrijgesteld van de plicht tot inburgering.
Die vrijstelling geldt echter niet als ze tewerkgesteld zijn in een door de Vlaamse overheid erkende en gesubsidieerde moskee. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de imams in de vier erkende Turkse moskeeën. Bij de vervanging van de imam zal ook zijn opvolger een inburgeringstraject moeten volgen. Dat is inherent aan de erkenning en de subsidiëring. Mijn administratie zal met de FOD Justitie afspraken maken over het informeren van de bij de erkende moskeeën nieuw aangestelde imams.
Ik kan daar nog aan toevoegen dat uit contacten met de vertegenwoordigers van de moslimexecutieve is gebleken dat het op dit ogenblik inderdaad nog bestaande systeem van roterende imams niet meer zal worden toegepast op de moskeeën die erkend zijn. De aan die moskee verbonden imam zal, na het te volgen inburgeringstraject en het leren van de Nederlandse taal, verbonden blijven aan de erkende moskee, zoals dat het geval is bij bijvoorbeeld katholieke priesters.
De imams die door de federale overheid aan het hoofd van een erkende moskee zullen worden benoemd, zullen een inburgeringstraject moeten volgen en Nederlands moeten leren. Het spreekt vanzelf dat hier toezicht op zal worden uitgeoefend.
Overigens vergist u zich als u meent dat de imam ook bij het houden van de gebedsdiensten het Nederlands zou moeten gebruiken. Bij de beleving van de godsdienst telt het grondwettelijke beginsel van de vrijheid van taal. Vlaanderen kan en zal niet eisen dat ook hier Nederlands gesproken wordt. Het is echter wel duidelijk dat dit de toekomst is voor moslims. Jonge moslims, maar ook andere vertegenwoordigers van de islam, stellen dat het Nederlands ook voor hen een bindmiddel is. Jonge islamieten kennen immers geen klassiek Arabisch meer. Als zij wat er verkondigd wordt in de gebedshuizen nog willen begrijpen, kan dat het best in het Nederlands gebeuren.
Het gebruik van de Nederlandse taal is enkel verplicht als bestuurstaal, dus onder meer bij de vergaderingen en het opstellen van de notulen van de kerkraden en in de contacten met de andere overheden. De scheiding tussen kerk en staat blijft dus ook hier overeind. Via administratief toezicht zal erop worden toegezien dat die verplichting ook wordt nageleefd.
Bij het beoordelen van de cijfers van het aantal gelovigen kan ik moeilijk anders dan vertrouwen op de gegevens die mij werden verstrekt door de executieve. Ik heb geen aanwijzing dat de cijfers niet correct zouden zijn. Ik heb trouwens uit verschillende rechtstreekse en persoonlijke contacten die ik had met de Vlaamse vertegenwoordigers van de moslimexecutieve, deze mensen ervaren als gedegen en correct. Ik heb dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat de gegevens die zij mij hebben verstrekt, niet correct zouden zijn. Ik heb dat evenmin kunnen afleiden uit de adviezen die mij verstrekt werden.
Het opgeven van het aantal gelovigen is overigens steeds benaderend. Dat is ook het geval in bijvoorbeeld een katholieke parochie. De capaciteit van een gebedsruimte is geen betrouwbare aanwijzing voor het concrete aantal gelovigen. In sommige parochies waren er vroeger op zondag vijf tot zes missen, die allemaal vol zaten met telkens andere mensen. De capaciteit van het gebedshuis komt dus niet overeen met het aantal gelovigen, dat is heel gemakkelijk aan te tonen.
Mocht in de toekomst blijken dat mij bewust verkeerde informatie werd bezorgd, wat ik niet verwacht, dan zal ik de nodige maatregelen nemen. De regelgeving voorziet in de mogelijkheid om erkenningen in te trekken. Natuurlijk is dat een extreme maatregel die enkel op basis van zeer ernstige motieven zal worden genomen. Ik maak het mezelf wat dat betreft ook niet gemakkelijk, want ik heb twee moskeeën voorlopig niet erkend.
Mijnheer Van Dijck, u stelt dat twee erkende moskeeën in Antwerpen trefplaatsen zouden zijn geweest van extremisten. Zoals met alle dossiers is gebeurd, is ook voor de Antwerpse moskeeën de erkenning pas gebeurd na een grondig onderzoek van de ingediende dossiers, na ontvangst van de nodige adviezen en na plaatsbezoeken van kabinetsmedewerkers en ambtenaren van de administratie.
Bovendien is telkens een advies van de staatsveiligheid gevraagd. Op geen enkel moment is er in dat advies gewag van gemaakt dat de twee door u genoemde moskeeën trefplaatsen zouden zijn voor moslimfundamentalisten. Het lijkt mij dat de staatsveiligheid mij hier zeker op attent zou hebben gemaakt indien dat het geval zou zijn geweest. Dat is in elk geval de verantwoordelijkheid van de staatsveiligheid.
De reden waarom twee van de acht moskeeën waarvoor een aanvraag tot erkenning was ingediend, niet werden erkend, is dat er enkel met betrekking tot de zes erkende moskeeën een gunstig advies door de staatsveiligheid werd uitgebracht. Het ontbreken van een gunstig advies voor de overige twee was voor mij voldoende reden om de erkenning niet te verlenen. Ik heb met andere woorden ook geen negatief advies gekregen, de procedure is nog open. In tegenstelling tot wat u suggereert, ben ik dus ook op dat punt zorgvuldig te werk gegaan.
Voor het overige waren ook die ingediende dossiers technisch in orde. Wel hebben wij bij hen geen plaatsbezoek gehouden, daar ik toch niet tot een erkenning zou overgaan zonder positief advies van de staatsveiligheid. Mocht dit advies in de toekomst toch nog binnenkomen, dan zal ik de dossiers van deze twee moskeeën opnieuw beoordelen, ook na een bezoek ter plaatse bij de moskeeën in kwestie.
Zoals ik al stelde, biedt de regelgeving inderdaad de mogelijkheid om een erkenning opnieuw in te trekken. Dat zal uiteraard enkel gebeuren in geval van ernstige feiten en met toepassing van de daartoe vastgestelde procedure. Zoals dat ook geldt voor de andere geloofsgemeenschappen, zal via administratief toezicht worden nagegaan of de werking van de moskeegemeenschappen correct en volgens de wet gebeurt.
Ik wil tot slot nog eens benadrukken dat wij niet over één nacht ijs zijn gegaan. Wij hebben ons tot alle betrokken instanties gewend die relevant advies kunnen geven. Er wordt hier gezegd dat de steden en de provincies daar lichter overheen gaan omdat ze politiek correct willen zijn, maar ik kan mij niet voorstellen dat een stad of een provincie die verantwoordelijkheid op zich zou nemen. Mocht iemand andere aanwijzingen hebben, dan draagt die een zware verantwoordelijkheid.
Wij hebben volledig conform de geest én de letter van het decreet van mei 2004 gehandeld. Als er nog verdere vragen of bedenkingen komen, ga ik die niet uit de weg.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Wim Van Dijck: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord op mijn uitgebreide vragenlijst.
Ik wil nog even terugkomen op een aantal zaken. U hebt zeer duidelijk geantwoord op mijn vraag omtrent de schenkingen: er zal overleg zijn, het is niet gratuit en er moet transparantie zijn. Ik had mijn vraag echter vooral gesteld omdat de schenkingen niet meer terug te vinden waren in de financiële planning. Als er toch nog schenkingen te verwachten zijn, waarom worden die dan niet opgenomen in de meerjarenplanning?
Bij bijvoorbeeld de katholieke godsdienst bestaan er inderdaad nog een aantal vzw's die andere activiteiten organiseren. U haalde zelf het voorbeeld van het onderwijs aan. Dat was echter niet duidelijk in de erkenningsdossiers, en daar gingen ook de vragen in de provincieraad over. Het lijkt immers alsof de vzw die de subsidies ontvangt, ook de nevenactiviteiten organiseert, en dat het dus niet gaat om aparte vzw's. Dat was niet duidelijk, want de nevenactiviteiten stonden gestipuleerd in het stukje 'maatschappelijke relevantie'.
Deze geloofsgemeenschappen zijn dikwijls in een vzw georganiseerd.
Minister Marino Keulen: Ik heb er geen belang bij om dat voor hen anders te organiseren dan voor de anderen. Dat zou trouwens discriminatie zijn in de omgekeerde richting. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid opnemen. Hier praten we over de werking van de eredienst en niet over de vzw die de gepensioneerden geregeld bijeenbrengt of de vzw van het katholiek onderwijs.
De heer Wim Van Dijck: Het gaat in veel gevallen om dezelfde organisatie. De vraag in de provincie was dan op welk punt de twee zaken werden gescheiden. Men kan een eredienst organiseren en daarnaast nog taallessen, naailessen of wat dan ook geven.
Minister Marino Keulen: Dat vind ik zelf ook een belangrijk punt. Ik verwijs naar punt 3, de financiële controle: "Via de erkenning van de geloofsgemeenschappen worden openbare besturen van de eredienst opgericht die instaan voor de materiële werking van de eredienst." Dat zijn openbare besturen zoals de kerkfabriek, dat zijn geen vzw's meer. De analogie moet altijd worden doorgetrokken.
De heer Wim Van Dijck: Ik vertaal alleen maar de opmerkingen die in de provincieraad ook zijn gemaakt. De Bestendige Deputatie antwoordde dan telkens dat slechts de eredienstfunctie werd betoelaagd. Mijn vraag is of het niet te veel door elkaar loopt.
Wat de provincie Oost-Vlaanderen betreft, zegt de minister terecht dat we vier maanden de tijd hebben gehad. Dat is net mijn punt. Men heeft er blijkbaar de tijd voor genomen. Als ik zeg dat het op sommige plaatsen niet ernstig is verlopen, is de provincieraad van Oost-Vlaanderen daar een toonbeeld van. Misschien was er politieke onenigheid, ik weet het niet. Op het laatste moment beginnen knoeien, het punt op de zitting nog proberen in te trekken, vervolgens constateren dat de termijn al voorbij is, dat is niet ernstig.
Minister Marino Keulen: Dan moet u op dat niveau interpelleren.
De heer Wim Van Dijck: Dat is ook gebeurd. Dan komt het hele dossier op uw bureau terecht en vraag ik u hoe u een dergelijk advies nog ernstig kunt nemen. U weet toch op welke manier het tot stand is gekomen.
Minister Marino Keulen: Er zijn nog altijd de adviezen van de lokale besturen. Zij staan het dichtst bij de plek waar de moskee zich situeert. Voorts zijn er nog de adviezen van de staatsveiligheid. Dat is een vrij klassieke procedure bij de overheid. Als een dossier op een bepaald niveau stilligt, wordt dat positief geïnterpreteerd. U hebt daar een punt, maar er zijn nog de andere adviezen van de lokale besturen en de staatsveiligheid.
Vier maanden is geen geringe termijn. Als ik u nu een opdracht zou geven, betekent dit dat ze begin mei moet geklaard zijn.
De heer Wim Van Dijck: Dat weet ik ook wel. Dat toont aan dat een en ander niet ernstig is verlopen. De materie is nochtans belangrijk. Als men zoiets vier maanden laat liggen, waar is dan het serieux van het desbetreffende bestuur?
Ik geloof wel dat er geen enkele tussenkomst van de Turkse staat is geweest, maar ik blijf bij mijn punt. Al bestaat er zoiets als de gemeentelijke autonomie, in bepaalde gevallen zou u toch kunnen beslissen om deze of gene moskee niet te erkennen. Ik vrees echter dat er dan een vlieg aan de lamp zal zitten aangezien de moskeeën wel degelijk vanuit de Turkse staat worden bestuurd. Mijn punt gaat niet over eventuele procedurele moeilijkheden die dan in het verschiet liggen, maar over de graad van inburgering van een organisatie die vanuit de Turkse staat wordt georganiseerd.
Minister Marino Keulen: Ook daar gelden de voorwaarden zoals voor de anderen, niet strenger maar ook niet soepeler. De Vlaamse regelgeving is hier de leidraad. Er wordt hiervoor geen vluchtroute georganiseerd.
De heer Wim Van Dijck: Ik hoop het, maar ik maak toch voorbehoud. U stelt dat het roulatiesysteem wel bestaat, maar dat het niet meer wordt toegepast op moskeeën die al erkend zijn. Dat hoop ik van ganser harte.
Minister Marino Keulen: Dat is een verklaring van de mensen van de moslimexecutieve. Ik moei me niet met de pastoors. Als dat gebeurt, moet dat conform verlopen met onze wetgeving. Als er een inburgeringplicht bestaat, moet ze ook worden gerespecteerd. Guido Decoster, leidend ambtenaar van het agentschap voor Binnenlands Bestuur, bevestigt me dat de betrokkene een soort vaste standplaats zou krijgen.
De heer Wim Van Dijck: Wie ben ik om aan de moslimexecutieve te twijfelen? Eind april gaat de imam weg en zal hij worden vervangen. Daar geldt het roulatiesysteem nog. Ik denk dat het ergens anders ook nog bestaat. Het dossier bevat een einddatum voor de functie van imam.
U zegt dat ze de inburgeringcursussen verplicht moeten volgen en dat daar toezicht wordt op gehouden. Op drie jaar tijd is het niet evident om taallessen en zo meer te volgen.
Minister Marino Keulen: In 2004 zijn we van nul begonnen. In 2006 hadden we 7000 inburgeraars, in 2007 13.000 en in 2009 zullen we er 24.000 hebben. Voor hen geldt dat, net zoals voor de anderen.
De heer Wim Van Dijck: Het zijn ook verantwoordelijke functies.
Minister Marino Keulen: Daarom ook moet het. Imams vormen aanspreekpunten, ook voor maatschappelijke kwesties. Het zijn wel tijdelijke krachten en ze zouden kunnen worden vrijgesteld van de inburgeringplicht, maar we maken voor de bedienaars van de lokale geloofsgemeenschappen net geen uitzondering. Al zijn het een soort van arbeidsmigranten, toch moeten ze inburgeren precies omdat het zo belangrijk is.
De heer Wim Van Dijck: Dat is een goed punt. Het zijn inderdaad verantwoordelijke functies. Het is niet evident om niet alleen maar de taal te leren, maar ook nog de maatschappelijke instellingen te leren kennen.
Wat de Antwerpse moskee betreft, zegt u ons dat de staatsveiligheid een positief advies heeft verleend. Ik twijfel daar niet aan, maar die is dan toch vrij snel van mening veranderd. De wegen van de staatsveiligheid zullen wel ondoorgrondelijk zijn.
Minister Marino Keulen: Het ging om drie positieve adviezen, van de stad, de provincie en de staatsveiligheid.
De heer Wim Van Dijck: Het gaat me vooral om de staatsveiligheid. Als dezelfde organisatie in 2005 nog op een lijst van terroristische en extremistische groeperingen in Antwerpen staat, dan kunnen daar toch vragen bij worden gesteld. Ik ben niet de enige die daar vragen over stelt, een en ander wordt ook in de publieke opinie, in de krant bijvoorbeeld, naar voren gebracht.
De vraag is dan of het de taak van de minister is om zich achter het advies van de staatsveiligheid te verschuilen. Of moet hij daaroverheen kijken? En kan hij ondanks een eventueel positief advies, rekening houden met bijvoorbeeld de publieke opinie die een gegronde ongerustheid tentoonspreidt en de moskee dan niet erkennen? Ik heb de indruk dat vanaf het moment dat de staatsveiligheid een positief advies verleent, de minister automatisch de moskee erkent.
Minister Marino Keulen: Als de stad, het provinciebestuur en de staatsveiligheid een positief advies verlenen, wie ben ik dan om dat niet te volgen? Ik ben God de Vader niet, en heb evenmin de ambitie om het te zijn.
De heer Wim Van Dijck: En toch stel ik de vraag.
Minister Marino Keulen: Dat is het verhaal van de redelijkheid en de onredelijkheid.
De heer Wim Van Dijck: Dat is niet onredelijk. Als een organisatie in april 2005 nog op die lijst voorkomt, stel ik me daar ernstige vragen bij.
Minister Marino Keulen: Ze gaan er toch niet licht overheen.
De heer Wim Van Dijck: Het is toch logisch om daar gegronde vragen bij te stellen.
Het meest heikele punt blijft het gebruik van de Nederlandse taal binnen de betrokken gemeenschappen. Ik weet dat het ontwerp van besluit iets stringenter was geformuleerd. De Vlaamse Regering heeft het omwille van adviezen van de Raad van State en zo meer niet helemaal hardgemaakt. Ik blijf erop hameren: de liturgie is de liturgie, daarover kan men geen eisen stellen. Dat was mijn punt ook niet.
De minister stelde dat de preken en dies meer in het Nederlands zouden moeten worden gehouden. Ik stel daar grote vragen bij. Bij wijze van hoorzitting had ik hier graag eens alle imams samen gezien en hen over hun kennis van het Nederlands ondervraagd. Ik denk dat we grote ogen zouden opzetten.
De minister heeft het verder over de protestantse gemeenschap waarmee geen problemen zijn. Volgens mij is er wel een verschil: het protestantisme is een Europees gegeven, de islam is dat niet. Alleen bij de islam zien we antiwesterse tendensen opduiken en zelfs antiwesters activisme. Wat meer oplettendheid ten aanzien van de islam zou hier zeker op zijn plaats zijn. De erkenning en subsidiëring van de islam dragen meer bij tot segregatie dan het omgekeerde.
Voorts kondig ik nog een motie aan.
Minister Marino Keulen: Wat het Nederlands betreft, is mijn standpunt dat, wil men de jonge moslims hier een toekomst bieden, de imams best Nederlands leren, vooral omdat men hier vaak ook niet vertrouwd is met het klassieke Arabisch.
Wat het protestantisme versus de islam betreft, geeft dat aan door welke bril u naar de samenleving kijkt, mijnheer Van Dijck. Ook het protestantisme is een typische migratiegodsdienst geworden, net als de islam, en heeft roots in Afrika en Amerika. De klassieke protestantse parochies waarnaar u verwijst, zijn al lang erkend en hebben sinds de onafhankelijkheid van België hun plaats, al was het maar omdat onze eerste koning, Leopold I, tot op zijn sterfbed een lutheraan is gebleven. Hij weigerde om zich tot het katholicisme te bekeren.
De erkenning is niet alleen een manier om tot integratie te komen, maar ook om kennis te krijgen van wat in de gemeenschap aan de hand is en om de betrekkingen tussen de overheid aan de ene kant en de islam aan de andere kant te normaliseren. Door formele contacten te onderhouden kunnen uitwassen gemakkelijker worden gedetecteerd en bestreden. Zo kunnen ook veel gemakkelijker plichten en voorwaarden worden opgelegd. Dat is veel minder het geval als men niet erkent.
Het is bovendien zeer dubbel. In 1974 werd de islam erkend. Als enige van de zes erkende godsdiensten werden daar geen financiële gevolgen aan gegeven. Het is dus geen éénrichtingsverkeer, het is een verhaal met veel voorwaarden en criteria. De vraag is of we stappen vooruit willen zetten en de wet als leidraad nemen. We zullen er alles aan doen om dat ook in de praktijk hard te maken.
De voorzitter: De heer De Meulemeester heeft het woord.
De heer Marnic De Meulemeester: Namens de meerderheid kondig ik een motie aan.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door de heer Van Dijck en door de heer De Meulemeester
werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.