Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand Vergadering van 17/01/2008
Vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de resultaten van de studie van BRIO over het gebruik van talen in Brussel
De voorzitter: De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, het was voor mij een verrassing dat deze vraag samen geagendeerd stond met een hoorzitting over hetzelfde onderwerp. Ik had deze vraag geconcipieerd als een actuele vraag, maar door de beslissing van het Bureau om een actualiteitsdebat te houden, is mijn vraag weggevallen. Daarom heb ik mijn vraag omgezet in een vraag om uitleg, niet rekening houdend met het verzoek van de heer Gatz van enkele maanden geleden om een hoorzitting te organiseren.
Collega´s, uit de vaststellingen van Taalbarometer II, het onderzoek van het Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum (BRIO), het centrum van de VUB dat de kennis en het gebruik van de talen in Brussel onderzoekt, blijkt dat het Nederlands nog steeds als tweede taal wordt geconcipieerd in Brussel, v??r het Engels, maar dat in de realiteit - sinds de laatste peiling van 2001 - het gebruik van het Engels een beetje gestegen is en dat van het Nederlands een beetje gedaald. Dat maakt dat het Nederlands en het Engels eigenlijk van plaats verwisselen. Dat alles blijkt uit het vervolgonderzoek van professor Janssens.
Deze op het eerste gezicht eerder negatieve vaststelling, met name dat de goede kennis van het Nederlands in Brussel vermindert, is toch een gegeven dat heel veel nuancering verdient. Er zijn weliswaar iets minder zuivere moedertaalsprekers - Nederlandstaligen van origine - dan in 2001, maar steeds meer mensen gebruiken het Nederlands als taal om uit winkelen te gaan, in de ziekenhuizen en in officiële contacten met de overheid. Wat wel opvalt, is dat 8 percent van de Nederlandstaligen in Brussel zich geen Vlaming willen noemen. Dat zou te maken hebben met het feit dat de term ´Vlaams´ of ´Vlaming´ in Brussel een te politieke connotatie zou hebben. Er is hier ook al gezegd dat de Franstalige pers daar een rol in speelt. De Franstalige pers noemt onze taal nogal snel ´le Flamand´, terwijl de Nederlandstalige pers het nooit heeft over ´het Waals´, wanneer aan de taal van de Walen wordt gerefereerd.
Toch vallen er zeer zeker ook pluspunten te noteren. Het Nederlands in de horeca gaat erop vooruit, en ook in de ziekenhuizen wint het Nederlands terrein. Bovendien behoort de tweetaligheid Frans/Nederlands duidelijk tot de Brusselse identiteit. De Nederlandstaligen in Brussel hebben een ruimer mediagebruik, een betere toegang tot de media in meer talen en bevinden zich dus ook in de positie om van meer meningen kennis te nemen.
Mijnheer de minister, hoe interpreteert u de bevindingen van het BRIO-onderzoek van de VUB? Zijn er verbanden te constateren tussen de resultaten van deze enquête en de inspanningen van het Huis van het Nederlands in Brussel? Hoe staat u tegenover de bevinding van de studie dat de termen ´Vlaams´ en ´Vlaming´ bij vele Brusselaars een negatieve connotatie oproepen, terwijl de term ´Nederlands´ met betrekking tot de taal eerder aan status lijkt te winnen. Hoe verhoudt het van oorsprong allochtone gedeelte van de Brusselse bevolking zich tot het Nederlands?
De voorzitter: De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz: Collega´s, ik wil mij aansluiten bij de pertinente vragen van de heer De Cock. Het lijkt mij interessant om, na de bespreking van daarnet met de wetenschappers, nu een meer politiek debat te houden. We doen er als politici goed aan om de wetenschappelijke cijfers te nemen zoals ze zijn, ook al passen ze niet altijd helemaal in het wereldbeeld dat iedereen van ons voor ogen heeft.
Wat leren we uit de studie? Het aantal Nederlandstaligen in Brussel, in absolute cijfers, gaat er niet op vooruit, ondanks de vele inspanningen van de voorbije jaren. Dat is onaangenaam nieuws. De studie leert echter ook dat het aantal Franstaligen daalt. Zij beseffen dat veel minder dan wij, omdat wij onder een bepaalde drempel terecht dreigen te komen. Als je dan in het klassieke syllogisme met twee premissen terechtkomt, luidt de conclusie dat Brussel internationaler en meertaliger wordt.
Ik vind niet dat we het daarbij moeten laten. We kunnen het aantal lessen Nederlands via het Huis van het Nederlands nog verder opvoeren. We doen dat nu al, en met succes: vorige week werd in de media - ook in de Franstalige - gemeld dat nog nooit zoveel mensen Nederlands leerden als nu. Ook de cijfers over het Nederlandstalig onderwijs sluiten daarbij aan.
Ik kan mij vinden in wat professor Van Parijs daar vanmiddag over gezegd heeft. Mocht Brussel een eiland zijn, dan zou de toekomst er inderdaad niet bijzonder rooskleurig uitzien. Het aandeel Brusselse Vlamingen of Vlaamse Brusselaars is immers niet groot. Maar we wonen nu eenmaal in de stad Brussel, en een stad heeft gelukkig een centrumfunctie, waardoor elke dag 250.000 tot 300.000 mensen uit Vlaanderen hier komen werken. Die Vlamingen spreken niet altijd en overal Nederlands, maar in veel situaties doen ze het wel. En alleen al hun aanwezigheid is voor het Brusselse economische weefsel van voldoende doorslaggevend belang om de taallessen te verantwoorden. Die dynamiek valt voorlopig niet stil, maar neemt integendeel nog sterk toe.
Enerzijds zijn er minder afgelijnde taalgroepen, maar anderzijds is er een groeiende vraag naar taallessen Nederlands en dergelijke meer. Op die moeilijke positie moet de minister zijn beleid de komende jaren enten. Voor een pragmatische optimist als ikzelf biedt dat voldoende perspectieven om het beleid dat we de voorbije jaren vormgegeven hebben, te kunnen verderzetten. Het zal interessant zijn om de volgende taalbarometer, die er wellicht over vijf of zes jaar komt, verder te bekijken.
De voorzitter: Mevrouw Van Linter heeft het woord.
Mevrouw Greet Van Linter: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil nog een aantal vragen en bedenkingen toevoegen aan de vragen van de heer De Cock. Dat betekent niet dat ik de cijfers uit het onderzoek in twijfel trek, mijnheer Gatz. De cijfers zijn wat ze zijn.
De heer De Cock stelde dat steeds meer mensen het Nederlands gebruiken als taal om uit winkelen te gaan, in de ziekenhuizen en in officiële contacten met de overheid. Als dat klopt, zou dat betekenen dat de Vlamingen assertiever worden en meer Nederlands praten in bijvoorbeeld ziekenhuizen en openbare instellingen. Ik merk dat echter niet meteen op het terrein. In de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap en het Academisch Ziekenhuis van Jette bijvoorbeeld wordt juist meer Frans gesproken. In de consultatiebureaus van Kind en Gezin spreekt het grootste deel van de Franstaligen Frans, en ze worden er in het Frans geholpen. Ik vraag me af in welke zin we de studie positief moeten bekijken.
Die negatieve connotatie bij het ´Vlaams´ heeft men niet bij het Nederlands. Nederlands kennen is nodig voor tewerkstelling en dergelijke. Omdat het nuttig is, wordt het gebruikt en heeft het een positieve connotatie. Men heeft het Nederlandstalige onderwijs dus nodig en men gaat het gebruiken. Wie deze keuze maakt, mag niet vergeten dat al die Nederlandstalige en nuttige zaken wel uitgaan van de Vlaamse Gemeenschap. Misschien moet het beleid meer de nadruk leggen op het feit dat de instellingen die aan het Nederlands een positieve en nuttige bijklank geven, Vlaamse instellingen zijn en dat daar gerust het Vlaams gebruikt mag worden. Ik refereer nog aan de toestanden met het Vlaams Communicatiehuis: het symbool van de Vlaamse Gemeenschap dat als een agressie naar de anderstaligen wordt beschouwd.
Mijnheer de minister, hoe staat u tegenover die bevinding? Wat gaat u daaraan doen? Hoe gaat u dat verschil opvangen? Hoe gaat u dat beleidsmatig aanpakken zodat de negatieve connotatie bij het Vlaams verdwijnt?
- Mevrouw Dominique Guns, ondervoorzitter, treedt als waarnemend voorzitter op.
De voorzitter: De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Mevrouw de voorzitter, ik ga evenmin de gegevens van de studie in twijfel trekken. Ik heb ze trouwens nog niet grondig doorgenomen.
De vaststelling dat het aantal Nederlandstaligen in Brussel afneemt, heeft me in elk geval niet echt verwonderd. Ik heb altijd de optimistische geluiden, die nu al een tiental jaar klinken, gewantrouwd. Men had het over de inwijking vanuit Vlaanderen door vooral jonge mensen. Ik denk wel dat er een inwijking was, maar betwijfel sterk of die het aantal Nederlandstaligen in Brussel zou doen toenemen. Er is immers ook een uitwijking. Zonder over statistieken te beschikken, durf ik wel vermoeden dat heel wat jonge gezinnen, eens ze kinderen krijgen, de weg terug nemen en Brussel opnieuw verlaten.
De overheid en de regering moeten er alles aan doen om de kennis van het Nederlands bij anderstaligen te bevorderen. Ze doen daar al heel wat voor, dat besef ik en dat is een goede zaak, en iedereen zal dat bevestigen. Maar het is een heel moeilijke opdracht. Het zal nog zwaarder worden naargelang het aantal Nederlandstaligen kleiner wordt. Als de kern van mensen die in het Nederlands zijn opgegroeid en opgevoed, verdwijnt, wordt het moeilijk om bijvoorbeeld het Nederlandstalige onderwijs in stand te houden. Dat is een van de grote uitdagingen voor het beleid: het vertrouwen van de Nederlandstaligen in het Nederlandstalige onderwijs in Brussel behouden. Jaar na jaar daalt het aantal kinderen uit Nederlandstalige gezinnen. Ik denk dat iedereen het ermee eens is dat heel wat Brusselse Vlamingen de stad verlaten juist omdat ze hun kinderen liever niet hier naar een Nederlandstalige school sturen. Daar is tot op heden nog geen afdoend antwoord op geformuleerd.
Ik heb nog een tweede vraag, waar u misschien niet direct op kunt antwoorden. Professor Janssens vertelde dat heel wat Nederlandstaligen hun informatie halen uit Franstalige kranten omdat de Nederlandstalige kranten verstek laten gaan in Brussel. Ze bieden weinig nieuws over het Brusselse. Men heeft dat trachten op te vangen met Brussel Deze Week, maar blijkbaar volstaat dat niet. Misschien moet op dat punt nog iets gebeuren.
De voorzitter: De heer Demesmaeker heeft het woord.
De heer Mark Demesmaeker: Ook bij mij blijft die negatieve connotatie bij het Vlaams, de Vlaming en Vlaanderen hangen. Er is nochtans heel wat geïnvesteerd, denk maar aan de campagne ´Vlamingen, partners in Brussel´. Welke gevolgen trekt u daaruit? Misschien zou het zonder campagnes nog erger geweest zijn. De cijfers zijn wat ze zijn. Welke conclusies trekt u daaruit voor volgende campagnes?
Ik hoorde deze week op de radio dat het aantal Vlaamse ambtenaren dat in Brussel werkt en ook wil wonen, sterk afneemt. Ze maken steeds minder gebruik van de premies voor een woning in Brussel. Minister Bourgeois twijfelt zelfs aan het voortbestaan van die premies. Wat denkt u daarvan? Het is natuurlijk een druppel op een hete plaat. Misschien kunnen we dat instrument op een of andere manier een tweede adem geven.
Er blijft de positieve vaststelling dat de Vlaming assertiever wordt en dat er meer Nederlands gesproken wordt in de winkels. Hetzelfde valt op bij de administratie. Zes jaar geleden sprak 48 percent van de Brusselse Vlamingen Nederlands op het gemeentehuis, nu is dat bijna 60 percent. Dat bewijst dat het respect voor de taalwetten in Brussel zeer belangrijk is en blijft. Er zou geen sprake van mogen zijn om de taalwetgeving te versoepelen. Dan gaan we weer de omgekeerde richting uit.
- Mevrouw Gerda Van Steenberge treedt opnieuw als voorzitter op.
De voorzitter: De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva: Mevrouw de voorzitter, ik heb twee kleine opmerkingen. In de studie wordt aan de mensen gevraagd of ze goed of uitstekend een bepaalde taal spreken. Uit de resultaten blijkt dat het spreekniveau van het Nederlands daalt. Als echter wordt gevraagd of ze matig of min of meer Nederlands spreken, ben ik er wel vast van overtuigd dat het antwoord veel positiever zou zijn. Een term die vandaag nog niet is gevallen is: ´Nederlandskundigen´.
Dankzij de lessen in het Nederlandstalig onderwijs of in het Huis van het Nederlands zijn er toch wel heel wat mensen die ´Nederlandskundig´ worden. Ze zullen echter van zichzelf niet beweren dat ze goed Nederlands kennen.
De aanwezigheid van het Nederlands in de stad via de Nederlandskundigen is niet te onderschatten. (Opmerkingen van de heer Luk Van Nieuwenhuysen) Dat is niet opgenomen in deze studie. Het zou de moeite zijn daar nog even dieper op in te gaan.
Mijnheer de minister, bij de top 10 van de zenders waar de Vlaamse of Nederlandstalige Brusselaars naar kijken, staat France 3, maar niet tvbrussel. Klopt dat wel?
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: We moeten opletten met het maken van zelfprojecties. Ik weet dat er een aantal feiten zijn die aanduiden dat er minder eentalig Nederlandstalige gezinnen zijn. Het feit dat talen zich meer mengen in Brussel, kan ook positief zijn voor het Nederlands. In die mengelmoes van talen wordt het Nederlands meer en meer gebruikt. Dat zal wel een verwezenlijking zijn van het Nederlandstalig onderwijs. Het Nederlands is dan misschien niet de eerste of tweede taal, maar het zal wel belangrijk zijn in het lijstje.
Mijnheer de minister, het is niet omdat het Nederlands niet altijd wordt gebruikt als vrijetijdstaal dat mensen die taal niet machtig zijn. Zijn er indicaties dat de kennis van het Nederlands gemiddeld verhoogt? Zijn er meer mensen die moeite doen om Nederlands te spreken? Vaak voelen we aan dat de goede wil om Nederlands te spreken veel belangrijker is dan een diploma te hebben in het Nederlands of die taal zeer goed te kennen.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mevrouw de voorzitter, collega´s, in 2000 werd er voor het eerst gepeild naar het taalgebruik in het tweetalige gebied Brussel Hoofdstad. Taalbarometer I kwam er op mijn initiatief en door samenwerking van het Huis van het Nederlands in Brussel met het toenmalige Centrum voor de Interdisciplinaire Studie van Brussel van de VUB. Taalbarometer I trachtte voor de eerste maal, op een wetenschappelijke manier, een algemeen beeld van de Brusselse taalsituatie te geven. Daarvoor werd een survey opgezet onder 2.500 Brusselaars. Taalbarometer II is hiervan de opvolger.
Door dit vervolgonderzoek krijgen we een beter zicht op de evolutie en de verschuivingen met betrekking tot de taligheid in Brussel. Deze onderzoeken zijn belangrijk voor ons als beleidsmakers, al is het niet steeds vanzelfsprekend om er conclusies of beleidskeuzes aan vast te knopen.
Ik ga niet meer in detail in op de studie. Ik neem aan dat u daarover al voldoende uitleg hebt gekregen. Ik zal onmiddellijk overgaan tot het antwoorden op de specifieke vragen.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat het Nederlands in Brussel standhoudt tegen de achtergrond van een groeiende pluriculturele context. Steeds meer mensen erkennen het belang van het Nederlands en een merendeel van de inwoners van Brussel heeft de indruk dat ze in de hoofdstad steeds meer Nederlands horen. Zowel binnen de gezinnen waar een van de partners Nederlandstalig is als bijvoorbeeld binnen de publieke ruimte is en blijft het Nederlands onmiskenbaar een van de talen van de stad. Dat lijkt me ongetwijfeld een belangrijke vaststelling.
Een ander belangrijk gegeven is dat, hoewel het aantal Brusselaars met een eentalig of homogeen Nederlandstalige achtergrond vermindert, het aantal gezinnen dat in Brussel Nederlands spreekt, verhoudingsgewijs vrij stabiel blijft.
In het gebruik van het Nederlands is een verschuiving waar te nemen in positieve zin. Dat is dikwijls het geval binnen het gezin waar het Nederlands vaak in combinatie met andere talen wordt gesproken. Van de ondervraagden is 95 percent ervan overtuigd dat tweetaligheid een conditio sine qua non is op de werkvloer.
Uit het BRIO-onderzoek blijkt dat er een cruciale rol is weggelegd voor het onderwijs. Het onderwijs is immers het belangrijkste instrument om de positie van het Nederlands te handhaven. Uit de studie blijkt dat anderstaligen op school en ook buiten de schoolmuren meer en meer Nederlands gebruiken. Verder wordt het Nederlandstalig onderwijs in Brussel ook zeer hoog ingeschat. Meer dan ooit moeten we dus blijven investeren in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Ik ben ook van mening dat we ons offensiever moeten opstellen.
Een interessante discussie ontwikkelt zich over de vraag of het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs in Brussel voldoende aandacht besteden aan het taalonderwijs. Bij de Franstaligen is slechts 10 percent ervan overtuigd dat het eigen onderwijssysteem hiervoor garant kan staan. Dit is een bekende, en alleszins een zeer teleurstellende vaststelling. Het falen van het Franstalig onderwijs speelt volgens mij ook een rol in het succes van de taallessen Nederlands als tweede taal. Vraag is of we daarmee gelukkig moeten zijn.
Hoewel het empirisch moeilijk vast te stellen is, lijkt mij de rol van het Huis van het Nederlands en de NT2-cursussen in de positie van het Nederlands vast te staan. De inspanningen die de Vlaamse Regering doet op het vlak van de taalpromotie, -lessen en onderwijs in het tweetalig gebied Brussel Hoofdstad moeten we verderzetten.
Via projecten van het Brusselse Huis van het Nederlands gaat het Nederlands er op vooruit in de ziekenhuizen, waar uiteraard nog een heel lange weg is af te leggen, in winkels en in de horeca. In de horeca is die tendens trouwens al heel lang aan de gang. Ook het Nederlandstalig vrijetijdsaanbod in onze hoofdstad moet verder uitgebreid worden. Op deze manier zullen we opnieuw positieve conclusies kunnen trekken wanneer over een vijftal jaar het derde taalbarometeronderzoek wordt voorgesteld.
Mijnheer De Cock, het is inderdaad een opmerkelijke vaststelling dat er volgens de resultaten uit het onderzoek een onderscheid dient gemaakt te worden tussen de perceptie van het Nederlands en het Vlaams bij de Brusselaars. Mij verbaast dat echter niet. Het Nederlands wordt voornamelijk positief gewaardeerd, terwijl het Vlaams daarentegen veelal weerstand oproept en met extremisme wordt geassocieerd. Een gedeeltelijke verklaring ligt volgens mij in de manier waarop sommige politici het label ´Vlaams´ claimen en onder meer via de media uitdragen. Daarover hebben we het al dikwijls gehad. Maar deze bevinding uit de studie toont mijns inziens nog eens aan dat we absoluut moeten blijven investeren in een communicatiepolitiek die de Vlaamse Gemeenschap uitdraagt als een open en verdraagzame gemeenschap.
Positief vind ik dat het vooral jongeren en laaggeschoolden zijn die zich het meest Vlaming voelen. Zoals ik al eerder aangaf, zal het verband tussen taal en identiteit verder uitgediept worden in een vervolgonderzoek. De belangrijkste reden van de negatieve perceptie van het begrip ´Vlaming´ of ´Vlaams´ of ´Vlaanderen´, is de systematisch bewust verkeerde informatie die vanuit de Franstalige media gegeven wordt over alles wat Vlaams is.
In die zin is het vanzelfsprekend juist wat de heer Van Nieuwenhuysen heeft gezegd. Ondanks alle inspanningen die we doen, verandert dit niet zomaar. Maar het zijn ook niet bepaald mensen die zich geroepen voelen om juist geïnformeerd te worden en de Nederlandstalige pers te lezen. Ik ga niet direct de conclusie trekken dat er in de Nederlandstalige pers weinig of geen aandacht is voor Brussel. Dat kan zo zijn, maar dat is niet de hoofdreden. De hoofdreden is dat men geen informatie in het Nederlands wil zoeken als het over de Vlaamse gemeenschap gaat. Men zoekt die informatie in hoofdzaak alleen bij de Franstalige pers omdat men niet geïnteresseerd is om Nederlands te leren of omdat men gewoon de stap niet zet naar de Nederlandstalige media.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Ik denk dat het niet helemaal duidelijk is. Wat in de studie staat en wat professor Janssens zegt, is dat Nederlandstalige Brusselaars grijpen naar de Franstalige pers om geïnformeerd te zijn over wat er gebeurt in Brussel.
Minister Bert Anciaux: Ja, maar waar ik het over had en wat u daarnet ook heeft gezegd, is dat anderstaligen het begrip ´Vlaming zijn´ negatief interpreteren en dat dat onder meer komt omdat ze niet juist geïnformeerd worden.
Tot slot, bij de allochtonen in Brussel wordt het Nederlands net zoals het Frans functioneel benaderd. Hoe zouden we zelf zijn? De ´nieuw anderstaligen´ - zoals ze in het onderzoek genoemd worden - hechten ontzettend veel belang aan het twee- en meertalig karakter van Brussel. Hoewel ze het Nederlands niet als thuistaal gebruiken, is toch op te merken dat ze bijvoorbeeld in de schoolomgeving het Nederlands vaker gaan gebruiken en ook een Nederlandstalige vriendenkring uitbouwen. Dit in schril contrast met de Franstaligen in het Nederlandstalig onderwijs, die deze openheid veel minder hebben.
Eenzelfde positieve ingesteldheid is op te merken met betrekking tot het Huis van het Nederlands. In vergelijking met andere initiatieven, vanuit de Franstalige Gemeenschap, maar ook privé-initiatieven, is het aandeel allochtonen en de diversiteit in het Brusselse Huis van het Nederlands groter. Dat bevestigt dat de Vlaamse gemeenschap een open en interculturele gemeenschap is en daar ben ik ontzettend blij om.
Ik concludeer: Taalbarometer II lijkt dus een prille, maar positieve evolutie weer te geven. Maar verschuivingen kunnen vlug gaan. Gezien de dynamiek en de verhuisbewegingen van de Brusselse bevolking, kan het gebruik van het Nederlands ook weer snel in een andere richting evolueren. Wat moeten wij dan doen? Ik blijf ervan overtuigd dat we moeten blijven investeren in Nederlandstalig onderwijs in Brussel, in een open politiek naar de vele anderstaligen in onze hoofdstad en in een gevarieerd cultureel en sociaal-cultureel vrijetijdsaanbod in Brussel.
Ik probeer ook nog kort te antwoorden op enkele bedenkingen. Je kunt deze studie met een donkere bril lezen of je kunt deze studie overdreven optimistisch lezen. Ik denk dat geen van beide nuttig is. Wat me wel duidelijk is, is dat de Vlaamse Gemeenschap helemaal niet een voorzichtige politiek mag voeren die alleen gericht is op Nederlandstaligen.
De Vlaamse Gemeenschap moet beseffen dat ze een belangrijke en essentiële rol - en volgens mij nog een grotere rol - te spelen heeft in deze stad. Een rol die vanzelfsprekend de Nederlandstalige bevolking fors overstijgt. In die zin is Vlaming zijn niet noodzakelijk alleen Nederlandstalig zijn. De inbreng die de Vlaamse Gemeenschap moet hebben in Brussel, is veel groter en belangrijker voor die Vlaamse gemeenschap dan louter en alleen de zorg voor de zelfverklaarde leden van de Vlaamse gemeenschap in Brussel. Brussel is voor de Vlaamse gemeenschap veel belangrijker als stad dan alleen af te leiden valt uit het aantal pure Nederlandstaligen die in deze stad wonen.
Als je vanuit die politiek alle cijfers absorbeert en analyseert, dan ben ik niet zo pessimistisch maar dan denk ik dat we moeten nadenken over wat onze verantwoordelijkheden daarin zijn. In die zin ben ik ervan overtuigd dat we blijvend inspanningen moeten doen om het imago van de Vlaamse Gemeenschap bij te sturen. Dat kan alleen maar door heel uitdrukkelijk op het terrein zelf aanwezig te zijn en alle Vlamingen die verantwoordelijkheid dragen duidelijk te maken dat ze mee een rol moeten spelen om op het terrein zelf - in armoedebestrijding, in onderwijs, in jeugdwerk - te wijzen op die Vlaamse Gemeenschap.
Het is sowieso belangrijk om na te denken over een nog meer doorgedreven en systematische campagne die ook in andere talen dan het Nederlands moet worden uitgewerkt. Het informeren van andere gemeenschappen in Brussel lijkt me niet onbelangrijk.
Persoonlijk vind ik niet dat je je moet laten doen door diegenen die een negatieve visie hebben op je gemeenschap. Deze studie wijst net uit dat ook het Nederlands en bijgevolg zelfs de Vlaamse gemeenschap, ook een positievere klank krijgt bij heel veel andere mensen in Brussel die zich niet noodzakelijk lid voelen van die Vlaamse gemeenschap. Het enige wat opvalt, is dat een heel deel van de mensen die vroeger uit een ééntalig gezin kwamen of het Nederlands als moedertaal hebben en nu in een taalgemengde situatie zitten, vaak de behoefte voelen om zich af te zetten tegen de Vlaamse gemeenschap. Dat is voor mij niet nieuw. Het is iets waar we allemaal wel mee geconfronteerd worden. Het is belangrijk om iedereen op zijn verantwoordelijkheid te wijzen.
Ik heb daarmee ook proberen te antwoorden op de uitdaging dat Brussel inderdaad internationaler en intercultureler is en dat we daarin een plaats moeten verwerven die niet alleen aan taal gebonden is.
De voorzitter: De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock: Ik dank u voor uw uitgebreid antwoord, mijnheer de minister. Ik heb vandaag heel veel geleerd. Ik heb de studie niet bekeken met een heldere, noch met een donkere bril. Ik probeer objectief te blijven.
Ik heb uit uw antwoord geleerd, mijnheer de minister, dat we nog meer de nadruk moeten leggen op communicatie en zelfs op meertalige communicatie, dat we de ingeslagen weg moeten blijven volgen. Dat betekent in de eerste plaats investeren in het onderwijs. We moeten ook blijvend benadrukken dat we een open politiek voeren en een tolerante samenleving zijn. We moeten de randverschijnselen van die samenleving goed in het oog houden: armoedebestrijding, ouderenzorg en dergelijke. We moeten het sociaal-culturele vrijetijdsbeeld polylinguïstisch organiseren. We moeten het signaal geven dat Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschap de open hand uitsteken, zoals in de campagne waar de heer Demesmaeker naar verwees. Het Huis van het Nederlands en de NT2-trajecten zijn van groot belang om de Nederlandstaligheid van Brussel te voeden. Brussel moet een stad blijven waar het Nederlands een grote rol speelt.
De voorzitter: De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens: Ik weet niet of het een systematiek is, maar in de Franstalige pers - en ik volg die op de voet, zoals ongeveer iedereen hier het afgelopen half jaar - bestaat een bewuste begripsverwarring tussen Nederlandstaligen en ´les flamands´. Dat laatste heeft natuurlijk een negatieve bijklank. ´Les flamands´ zijn minderwaardig. We moeten dat op de openbare fora in Brussel aan de kaak stellen. Men moet het over Nederlandstaligen gaan hebben en niet over ´les flamands´.
Minister Bert Anciaux: Dat is gevaarlijk, mijnheer Arckens. U biedt stof aan degenen die vinden dat het woord en het begrip ´Vlaams´ moeten verdwijnen. Ik weet dat dat uw bedoeling niet is, maar u zegt het bijna.
De voorzitter: Het incident is gesloten.