Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 10/01/2008
Vraag om uitleg van de heer Johan Verstreken tot mevrouw Patricia Ceysens, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over een eventuele stopzetting van het wetenschappelijk onderzoek naar de Nederlandse taal door het Vlaams-Nederlands Comité voor Nederlandse Taal en Cultuur
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega´s, deze vraag is al eens aan bod gekomen in de commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en in een vraag aan minister Bourgeois op 11 december 2007 Toerisme (Hand. Vl. Parl. 2007-08, nr. C84). Op 17 januari 1995 werd in Antwerpen door de Nederlandse en de Vlaamse Regering het Cultureel Verdrag tussen Vlaanderen en Nederland ondertekend. In dit verdrag wordt cultuur in de brede betekenis gebruikt, want voluit heet het verdrag ´Verdrag inzake de samenwerking op het gebied van cultuur, onderwijs, wetenschappen en welzijn tussen de Vlaamse Gemeenschap in het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden´.
Om toe te zien op de uitvoering van dit belangrijk cultureel verdrag, werd op 2 april 1998 in ´s-Hertogenbosch de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland (CVN) ingesteld. In tegenstelling tot de vroegere ´Vaste Gemengde Commissie ter Uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag´, bestaat de commissie haast uitsluitend uit niet-ambtelijke leden. Zij vertegenwoordigen verschillende sectoren uit het werkveld van het verdrag. In haar advies van 25 mei 2007 aan de Nederlandse minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap klaagt de CVN aan dat de toekomst van het Vlaams-Nederlands Comité voor Nederlandse Taal en Cultuur (VNC) op de helling staat. Dit Vlaams-Nederlands comité werd in 1994 opgericht als kader voor de financiering van wetenschappelijk onderzoek in verband met de Nederlandse taal en cultuur en is een gezamenlijke commissie van het Vlaams Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Het comité heeft als taak de wetenschappelijke samenwerking inzake taal en cultuur tussen Vlaanderen en Nederland te bevorderen. Het VNC financiert onderzoeksprojecten, stelt middelen beschikbaar voor de organisatie van Vlaams-Nederlandse wetenschappelijke bijeenkomsten, voor de uitwisseling van Vlaamse en Nederlandse onderzoekers en voor de verblijven aan het NIAS, het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences.
In 2001 is het VNC-programma geëvalueerd door een externe internationale commissie. Het oordeel van de commissie over de Vlaams-Nederlandse samenwerking was zeer positief. Hierdoor hebben de NWO en het FWO besloten om de samenwerking met eigen middelen voort te zetten gedurende vijf jaar, tot 2007. De toekomst van het VNC staat nu evenwel op de helling, want langs Nederlandse zijde dreigt men de samenwerking stop te zetten. Het FWO zou het programma graag willen voortzetten en aan de kant van de NWO is er in beginsel steun voor een voortzetting van het programma. Maar de huidige formule past minder goed in de door de NWO opgestelde strategienota, die het uitgangspunt vormt voor het programma voor de komende jaren. Een nieuw onderzoeksprogramma, toegespitst op het Nederlandse taal- en cultuurgebied, zou een oplossing kunnen bieden.
Een tweede voorwaarde van de NWO is dat de maatschappelijke vraag aangetoond moet worden doordat er in de financiering een bijdrage van derden beschikbaar is. Het is mogelijk dat de overheid of een aan de overheid gerelateerde organisatie als externe financier optreedt. De motivatie hiervoor zou kunnen worden gevonden in het belang dat Vlaanderen en Nederland hechten aan de samenwerking. Als er geen opvolger komt voor het VNC zullen de onderzoekers aangewezen zijn op de financieringsbronnen van hun eigen land, wat nefast zal zijn voor de samenwerking tussen Vlaamse en Nederlandse onderzoekers.
In een tijd van toenemende globalisering is aandacht voor het cultuureigene van beide landen van groot belang. Het is daarom essentieel dat de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op het gebied van onderzoek naar Nederlandse taal, cultuur en geschiedenis ook de komende jaren wordt gestimuleerd en dat de werking van het VNC kan worden voortgezet.
Ik stelde hierover reeds een vraag om uitleg aan minister Bourgeois. Minister Bourgeois antwoordde toen dat dit tot de bevoegdheid van minister Ceysens behoort en dat er in dit dossier al briefwisseling zou zijn geweest tussen toenmalig minister Moerman en de Nederlandse minister Plasterk. Minister Plasterk heeft toen in een brief van 19 september 2007 laten weten dat hij de NWO niet wilde vragen om haar stopzetting van de financiering te herzien.
Mevrouw de minister, was u op de hoogte van een eventuele stopzetting van het Vlaams- Nederlands Comité voor Nederlandse Taal en Cultuur? Wat is uw visie op het feit dat de samenwerking eenzijdig zou worden stopgezet aan Nederlandse zijde? Hebt u nog verdere stappen ondernomen om bij uw Nederlandse collega aan te dringen om te zoeken naar mogelijkheden om de werking van het Vlaams-Nederlands Comité voor Nederlandse Taal en Cultuur te continueren? Indien ja, welke? Indien nee, waarom niet? Bent u bereid om het programma van het VNC opnieuw van overheidswege te subsidiëren? Indien niet, waarom niet?
Mevrouw Monica Van Kerrebroeck: Mevrouw de minister, ik zou het zeer opportuun vinden mocht u uw Nederlandse collega aanzetten om deze samenwerking alsnog voort te zetten. Het tachtigjarig bestaan van het FWO zou een zeer goede aanleiding zijn voor een dergelijk verjaardagsgeschenk.
De voorzitter: Minister Ceysens heeft het woord.
Minister Patricia Ceysens: Dank u voor de suggestie, mevrouw de voorzitter. Het klopt dat we uitkijken naar een merkwaardige verjaardag in oktober van het FWO, dat tachtig kaarsjes mag uitblazen.
Mijnheer Verstreken, mijn voorgangster Fientje Moerman heeft de problematiek van het VNC op 18 juli 2007 aangekaart bij de Nederlandse minister Plasterk. Ik citeer uit haar brief:?Het VNC-samenwerkingsakkoord loopt eind dit jaar af en ik zou het ten zeerste waarderen indien het opnieuw kan worden verlengd voor een periode van vijf jaar.?
Minister Plasterk antwoordde op 19 september 2007:?Dit betekent dat ik vooralsnog het besluit van NWO respecteer, maar niet voornemens ben dit programma opnieuw te verlengen voor een periode van vijf jaar.? Het is dus heel duidelijk dat minister Plasterk dat niet wenst te doen.
Ik heb akte genomen van de beslissing om langs Nederlandse zijde niet in financiering te voorzien voor het VNC-vervolgtraject. Wij betreuren dat allemaal, maar we moeten de beslissing van de Nederlandse overheid natuurlijk ook respecteren.
Ik heb geen verdere stappen ondernomen om het probleem opnieuw aan te kaarten bij mijn Nederlandse collega. Het antwoord van minister Plasterk was immers zeer duidelijk. Het is aan NWO om hierin autonoom een beslissing te nemen. Langs Vlaamse zijde kan het FWO dat eveneens doen zonder ministeriële tussenkomst. Zoals u trouwens zelf hebt aangegeven in uw vraag om uitleg aan minister Bourgeois op 11 december 2007, hebben beide partijen in het verleden ook altijd uit eigen middelen geput om de werking van het VNC te financieren.
Gelet op het eerder geschetste Nederlandse standpunt lijkt het mij niet zinvol om voor de financiering van het VNC bijkomende middelen op de Vlaamse begroting voor wetenschapsbeleid uit te trekken. Het FWO kan die beslissing overigens perfect zelf nemen, in het kader van de eigen autonomie. Maar om internationaal samen te werken moeten alle betrokken partners wel willen samenwerken. Daar kunnen wij natuurlijk niet veel aan veranderen.
Ik wil wel benadrukken dat het verkeerd is om te stellen dat de Vlaams-Nederlandse wetenschappelijke samenwerking staat of valt met het VNC. De samenwerking tussen Vlaamse en Nederlandse onderzoeksploegen is bijzonder hecht. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het Zesde Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling. Uit de voorlopige analyse van het departement EWI, die betrekking heeft op 90 percent van de contracten, blijkt dat de Europese Commissie in totaal 8861 projecten financierde, waarvan 503 met Vlaamse én Nederlandse partners in het consortium.
Daarnaast financieren Vlaanderen en Nederland via de Nederlandse Taalunie het programma STEVIN, wat staat voor Spraak- en Taaltechnologische Essentiële Voorzieningen in het Nederlands. Het programma is officieel van start gegaan op 15 september 2004 en loopt tot eind 2010. Het totaalbudget voor dit programma bedraagt 11,4 miljoen euro en wordt gezamenlijk gedragen door de Vlaamse en de Nederlandse overheden. De Vlaamse overheid, vertegenwoordigd door het departement Economie, Wetenschap en Innovatie, het IWT-Vlaanderen en het FWO-Vlaanderen, staat in voor een derde van dat bedrag. De overige twee derden worden evenredig beschikbaar gesteld door de Nederlandse ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Cultuurspecifiek onderzoek blijft dus zeker hoog op onze agenda staan.
De voorzitter: De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken: Mevrouw de minister, het doet deugd te horen dat cultuur en de taaluitwisseling tussen Vlaanderen en Nederland hoog op de agenda staan van de ministers van de Vlaamse Regering. Het is ook goed dat toenmalig minister Moerman nog een brief heeft gestuurd naar de Nederlandse minister Plasterk. Het is alleen jammer dat het antwoord negatief was.
Stond er in de brief van minister Plasterk ook enige motivatie voor de stopzetting? Ik vermoed dat de Nederlandse collega´s die lid zijn van de Taalunie, dit zullen betreuren. Met de Vlaamse parlementsleden die lid zijn van de Taalunie, onder wie ook de voorzitter van deze commissie, kunnen we die vraag bij een volgende bijeenkomst van de Taalunie misschien even doorspelen en er bij de Nederlandse parlementsleden op aandringen om meer informatie te vragen aan hun minister. Ik zou graag de achterliggende motivatie en strategie kennen. Heeft het te maken met een financieel tekort? Of ziet men het nut er niet van in? Dat laatste zou in elk geval erg betreurenswaardig zijn.
Minister Patricia Ceysens: Ik wil eerst even nakijken in welke mate dat een vertrouwelijke brief was. Anders zal ik u een kopie laten bezorgen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.