Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 17/01/2008
Interpellatie van de heer Erik Matthijs tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de export van pluimveemest naar Frankrijk
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de voorbije maanden werd reeds tweemaal aan de alarmbel getrokken door exporteurs van pluimveemest naar Frankrijk. Een aantal Franse departementen probeert de invoer van pluimveemest van bedrijven met meer dan 40.000 kippen aan banden te leggen. Volgens de Franse regelgeving zullen Franse pluimveebedrijven met meer dan 40.000 kippen moeten aantonen waar zij hun mest zullen spreiden. Deze verplichting zou ook gelden voor Franse akkerbouwers die mest ontvangen van buitenlandse bedrijven met meer dan 40.000 kippen. Doordat dit zal worden voorafgegaan door een vergunningsaanvraag, wordt gevreesd voor heel wat bezwaren en sterk verminderde afzetmogelijkheden.
Volgens een woordvoerder van de Mestbank zouden deze departementen deze extra voorwaarden stellen op basis van de vernieuwde Europese Afvalstoffenrichtlijn. De Vlaamse exporteurs bevestigen trouwens dat zij vroeger mest als "afvalstof" naar Frankrijk exporteerden. Nochtans kan men in de Afvalstoffenrichtlijn lezen dat "kadavers en de volgende afvalstoffen: fecaliën en niet-gevaarlijke stoffen die in de landbouw worden gebruikt" buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen.
De transporteurs denken dat ze kunnen transporteren onder een andere richtlijn, maar de Mestbank stelt dat het dossier veel complexer is dan de exporteurs denken. Nochtans is een oplossing cruciaal. De mesttransporten van ruwe kippenmest naar Frankrijk dragen wezenlijk bij tot de afzet van mest in het buitenland en het wegwerken van het mestoverschot in Vlaanderen.
Mevrouw de minister, in het vooruitzicht van de start van het nieuwe bemestingsseizoen in februari is het belangrijk een antwoord te krijgen op een aantal vragen. Zijn de geplande Franse maatregelen voor de afzet van pluimveemest conform de Europese regelgeving? Op welke wijze werkt u samen met de Mestbank aan een oplossing voor deze problematiek? Hoe en wanneer zullen de transporteurs zekerheid krijgen om hun afzet te plannen?
De voorzitter: Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: Mijnheer Matthijs, het probleem dat u schetst, is uiterst belangrijk gezien het grote belang van de export van pluimveemest naar Frankrijk. De diensten van de Commissie zijn van dit probleem al op de hoogte.
De Franse minister van Ecologie heeft op 25 juni 2007 een omzendbrief opgesteld over het transport en de uitspreiding van zuivere mest afkomstig van andere Europese lidstaten. Die omzendbrief vervangt de vorige omzendbrief van 1 augustus 1995.
In die omzendbrief staan een aantal belangrijke zaken. Zo stelt de nieuwe omzendbrief expliciet dat de Europese transporten van zuivere mest beschouwd worden als transporten van afvalstoffen en dat de Europese verordening 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen van toepassing is bij de export van zuivere pluimveemest naar Frankrijk.
Verder staat in de omzendbrief dat bij de uitspreiding op Franse cultuurgrond moet worden voldaan aan de vereisten van richtlijn 96/61 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, de richtlijn die gebruikelijk ook de IPPC-richtlijn (integrated pollution prevention and control) wordt genoemd indien de mest afkomstig is van IPPC-bedrijven. Dit zijn, voor de pluimveesector, bedrijven waar meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee aanwezig zijn. In de indelingslijst van titel I van VLAREM (Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning) worden deze bedrijven aangeduid met de letter X.
In enkele Franse departementen werd de laatste maanden reeds een aantal geplande transporten geweigerd in toepassing van richtlijn 96/61. Het betreft de departementen Marne, Somme, Seine-et-Marne en Eure-et-Loir. De Franse overheid stelt immers dat als de mest afkomstig is van een IPPC-bedrijf, een milieu-impactstudie vereist is evenals een openbaar onderzoek, in elke Franse gemeente waar de mest wordt uitgespreid. Hieraan kan logischerwijze niet voldaan worden.
België, Nederland en Duitsland passen de Europese verordening 1013/2006 en richtlijn 96/61 niet toe bij het transport en de aanwending van zuivere pluimveemest op landbouwgrond van andere Europese lidstaten.
De omzendbrief kan de toetsing met de Europese verordening moeilijk doorstaan. Daar zijn een aantal redenen voor. Ik zie niet goed in dat die verordening van toepassing zou zijn op dergelijke mest. Het is immers duidelijk de bedoeling geweest om dubbel gebruik met verordening 1774/2002 uit te sluiten. Bovendien heeft het Hof van Justitie duidelijk gesteld dat mest niet als afvalstof kan worden beschouwd indien het als meststof rechtmatig of in naar behoren geïdentificeerde gronden wordt gebracht en de opslag ervan tot de voor deze bemestingsactiviteiten vereiste hoeveelheid wordt beperkt.
Tot slot kan op basis van de bijlage II van de mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement tot interpretatieve mededeling betreffende afvalstoffen en bijproducten van 21 februari 2007, gesteld worden dat onbehandelde pluimvee- en paardenmest een bijproduct is en geen afvalstof.
Wat de toepassing van de IPPC-richtlijn betreft, kan men zich afvragen of de procedure van artikel 17 moet worden gevolgd, dat stelt dat de lidstaat waar een vergunningsaanvraag werd ingediend, de andere lidstaat die mogelijk negatieve effecten ondervindt van de installatie, op de hoogte moet brengen. De visie van de omzendbrief lijkt mij toch veel ruimer te zijn dan wat bepaald is in de richtlijn. Gelet op beide voorgaande aspecten zullen we vragen stellen aan de Europese Commissie.
Hoe wordt gewerkt aan een oplossing? Ik heb, van zodra de problematiek ons bekend was, aan de Mestbank opdracht gegeven om samen met mijn administratie een oplossing uit te werken voor het probleem. Om de problematiek van de exportweigeringen van bedrijven met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee op korte termijn te verhelpen, is besloten dat de afdeling Milieuvergunningen van het departement een IPPC-verklaring opmaakt waarin gesteld wordt dat de Vlaamse VLAREM-wetgeving conform de IPPC-richtlijn is en dat de milieuvergunningen van installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij die onder de IPPC-richtlijn vallen een milieuvergunning hebben die conform de IPPC-richtlijn 96/61/EG is. Dat kan per bedrijf bevestigd worden en de verklaring wordt eveneens in Franse vertaling ter beschikking gesteld van de exporterende bedrijven. Maar dat is natuurlijk geen structurele oplossing.
Om de problematiek structureel en duurzaam internationaal op te lossen, is besloten om op informele en formele wijze vragen te stellen aan de Europese Commissie over de twee actuele knelpunten. Bedoeling is een eenduidig antwoord te verkrijgen of de verordening 1013/2006 en de richtlijn 96/61 al dan niet van toepassing zijn bij het transport en de aanwending van zuivere pluimveemest op landbouwgrond van andere Europese lidstaten.
Er is overleg aangevraagd, en dat zal binnenkort plaatsvinden in aanwezigheid van Europese ambtenaren van het Directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming, afgekort DG SANCO en het Directoraat-generaal Leefmilieu. Zij zullen eveneens een Europese leidraad opstellen waarin eenduidige regels worden geformuleerd in verband met transport van dierlijke mest naar andere lidstaten.
Ik wil van deze gelegenheid ook gebruik maken om te benadrukken dat de individuele Vlaamse exporteurs niet moeten nalaten zelf hun rechten in Frankrijk te laten gelden. Concreet hebben zij de mogelijkheid om binnen de wettelijk gestelde termijnen tegen de weigeringsbeslissing van Frankrijk, bij de Franse bevoegde instanties administratief beroep in te dienen.
Blijft natuurlijk de vraag hoe en wanneer de transporteurs zekerheid zullen krijgen om hun afzet te plannen. De Vlaamse exporteurs van zuivere pluimveemest naar Frankrijk moeten vandaag hun afzet plannen, rekening houdend met het feit dat ze momenteel niet alleen moeten voldoen aan de niet-betwiste vereisten van de Europese sanitaire verordening 1774/2002, maar ook aan de betwiste vereisten van de Europese verordening 1013/2007 betreffende de overbrenging van afvalstoffen. Daarnaast hebben ze de mogelijkheid om de Vlaamse IPPC-verklaring bij te voegen als ze de toestemming van de Franse administraties aanvragen voor export.
Van zodra op Europees niveau eenduidig is vastgesteld of de verordening 1013/2006 en de richtlijn 96/61 al dan niet van toepassing zijn, kunnen de exporteurs overstappen naar een administratief vereenvoudigde werkwijze. Ik volg deze problematiek van nabij op en zal de betrokken Vlaamse exporteurs, van zodra ik positieve signalen van de Europese Commissie ontvang, op de hoogte laten brengen van de vereiste procedures via de Mestbank.
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mevrouw de minister, ik dank u voor het duidelijke antwoord en de inspanningen die uw administratie en de Vlaamse Landmaatschappij of de Mestbank al geleverd hebben.
De Vlaamse exporteurs kunnen of moeten een administratief beroep instellen, wat u hen ook aanraadt. Kan de Mestbank daar behulpzaam bij zijn?
Wanneer plant u de contacten met de Europese Commissie of de Europese administratie Milieu?
De voorzitter: De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Mijnheer de voorzitter, deze vraag gaat natuurlijk specifiek over de export van pluimveemest, maar u herinnert zich ongetwijfeld dat we op 28 maart 2007 beiden een actuele vraag hebben gesteld over eventueel gesjoemel met de export van compost.
Ik herinner me dat de Fransen toen al dreigden, en in een krantenartikel stond dat de Franse overheid eraan denkt om Vlaamse compost, inclusief de eindproducten van mestverwerking en kippenmest, radicaal te weigeren of op zijn minst strengere normen op te leggen.
Misschien ga ik wat kort door de bocht, maar zou deze kwestie eventueel niet gelinkt kunnen zijn aan het verhaal dat we hier nu horen, dat de Franse departementen dit aangrijpen om bepaalde extra controlemaatregelen of beperkingen op te leggen op het vlak van export.
Mevrouw de minister, misschien stel ik hier best een aparte vraag over, maar ik herinner me dat de minister-president ook gezegd heeft dat hij het dossier van compostexport zou opvolgen. Er liep ook een rechtszaak, dus ik veronderstel dat u nu niet op deze bijkomende vraag kunt antwoorden.
De heer Patrick Lachaert: Er is al een uitspraak. Er was een deskundige aangesteld en er is een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg, dat de Franse landbouwer gelijk geeft en de mensen van hier in het ongelijk stelt.
Als het structureel is, is het politiek. Anders is het natuurlijk een casus voor de rechtbank in Frankrijk.
De heer Stefaan Sintobin: Ik vrees alleen maar dat het ene het gevolg is van het andere.
De voorzitter: Mevrouw de minister, als u nu niet op die vraag kunt antwoorden, is het misschien een goed idee om volgende week een kleine verduidelijking te geven.
Minister Hilde Crevits: Mijnheer Matthijs, voor wat uw bijkomende vragen betreft, stel ik voor om te bekijken op welke wijze een eventuele ondersteuning geboden kan worden om de rechten te laten gelden. De informele contacten zijn voor heel binnenkort; een formele vraag moet een schriftelijk verloop hebben en bijgevolg kan ik er geen timing op plakken.
Mijnheer Sintobin, ik weet niet of er een rechtstreekse link is, maar het kan in geen geval dat een occasionele casus aanleiding geeft tot een grove veralgemening. Ik stel voor dat ik bekijk over welke informatie we beschikken inzake dit individuele geval. Ik kan u die informatie dan schriftelijk overmaken of volgende week meedelen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.