Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 24/01/2008
Vraag om uitleg van de heer Chokri Mahassine tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de gratis verzekering voor vrijwilligers
De voorzitter: De heer Mahassine heeft het woord.
De heer Chokri Mahassine: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik heb deze vraag over de gratis verzekering ook al gesteld aan de minister van Welzijn. Ik heb daar eergisteren een uitgebreid antwoord op gekregen. Ik stel deze vraag nu opnieuw, maar dan specifiek voor de sport- en cultuursector, het verenigingsleven en alles wat daarmee te maken heeft.
Op 27 november 2007 presenteerde het Limburgse provinciebestuur de eerste resultaten van de gratis verzekering, gefinancierd met middelen van de Nationale Loterij, die het provinciebestuur in samenwerking met de gemeentebesturen en Lotto aanbiedt aan de vrijwilligers.
Sinds de start op 1 juli 2007 van dit jaar hebben in Limburg al 600 organisaties gebruik gemaakt van het gratis aanbod en werden al 18.000 vrijwilligers verzekerd. Dat is een enorm succes dat zich wellicht in de andere provincies zal herhalen. Ik heb intussen vernomen dat de andere provincies inderdaad dezelfde successen boeken.
In Limburg zetten meer dan 120.000 vrijwilligers zich wekelijks of occasioneel in voor een sportclub, een woon- en zorgcentrum, een jeugd- of volwassenenwerking enzovoort. Het is dan ook niet meer dan normaal dat die vrijwilligers goed verzekerd zijn. De gratis verzekering die zowel burgerlijke aansprakelijkheid, ongevallen, als rechtsbijstand inhoudt, staat hier garant voor en kan zelfs als modelpolis gelden. Deze verzekering is er in de eerste plaats voor occasionele of tijdelijke activiteiten. Organisaties met een actieve jaarwerking moeten uiteraard zelf nog de nodige verzekeringen afsluiten.
De financiering van de polis met middelen van de Nationale Loterij is essentieel. Mijnheer de minister, heeft deze financiering een permanent karakter? Zult u initiatieven nemen indien deze financiering door de Lotto zou wegvallen?
Is de modelpolis die via de gratis verzekering wordt verstrekt, geen model dat u kunt opnemen als verplichtende voorwaarde in de vele subsidiereglementen waarmee organisaties en verenigingen op Vlaams niveau gesteund worden? Wordt overwogen om nog verder te onderzoeken of nu alle groepen vrijwilligers zich degelijk kunnen verzekeren, of er nog knelpunten en tekortkomingen zijn in het huidige systeem en of deze gratis verzekering overal in dezelfde mate bekend is bij de vrijwilligers en het rijke verenigingsleven dat Vlaanderen telt?
De voorzitter: De heer de Kort heeft het woord.
De heer Dirk de Kort: Wij zijn ook geïnteresseerd in een vergelijkend overzicht van de andere provinciebesturen. Mijnheer de minister, als u het antwoord vandaag niet kunt geven, dan mag dat ook later.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Het vrijwilligerswerk, en bij uitbreiding het verenigingsleven tonen aan hoe federale regelgeving uitmondt in een inadequaat en zelfs contraproductief overheidsbeleid. In eerdere antwoorden heb ik al talrijke, soms schrijnende voorbeelden aangehaald, zoals de fiscale aftrekbaarheid van jeugdkampen, de regelingen voor SABAM en billijke vergoeding, de leurvergoeding, de hygiëneregelingen enzovoort.
De moeizame genese van de wetgeving inzake vrijwilligerswerk, met hierbij ook de link naar de verplichte verzekeringen, speelt daarbij een aparte rol. Uw vraag, mijnheer Mahassine, is daarvan een uiting en moet in deze context worden bekeken.
Ik ben overtuigd van de goede bedoelingen van deze federale maatregelen, maar ik herhaal met spijt en zonder leedvermaak de essentie van dit probleem: meestal houden deze regels geen rekening met het grote verschil inzake vrijwilligerswerk en verenigingsleven in de verschillende gemeenschappen.
Het Vlaams beleid is op dat vlak nauwelijks te vergelijken met dat van de Franse Gemeenschap. De aard van het Vlaams verenigingsleven, de densiteit, de werkingscultuur, de bovenbouw enzovoort zijn helemaal verschillend. Deze regelgeving komt bijna altijd tot stand zonder voorafgaand grondig overleg, noch met de betrokken gemeenschapsministers, noch met het werkveld. Dat is onder meer de oorzaak voor de onaangepastheid ervan. Als de regelgeving van kracht wordt, komt er geen of inadequate communicatie. Daardoor weten de betrokkenen meestal nauwelijks of niet waarover het gaat.
De gevolgen zijn triest: de maatregel schiet zijn doel voorbij, is niet werkbaar en veroorzaakt vaak ellende en frustratie bij de betrokkenen, vooral bij vrijwilligers die hun spaarzame tijd moeten besteden aan 'bureaucratie' in plaats van aan maatschappelijke projecten. Het beoogde probleem dat vaak heel relevant is, wordt niet goed opgelost. Daarbij speelt ons eigenbelang: de verenigingen zien de Vlaamse overheid en dus ook de betrokken minister als eerste schietschijf en aansprakelijk voor deze feiten. Nochtans hebben we dat probleem al eerder aangekaart op het federale niveau.
De uitwerking van een systeem van gratis of goedkope verzekeringen via een provinciaal aanbod is een uit het leven gegrepen geval. Het is natuurlijk prachtig dat de federale overheid hiervoor middelen ter beschikking stelt, maar mijn medewerkers hebben de ontwerpers van dit systeem bij voorbaat gewezen op de voorspelbare problemen, onder andere de vraag naar duurzaamheid, naar de sluitende ontwikkeling van een praktische toepassing enzovoort.
Toenmalig minister Vervotte en ikzelf hebben in 2005 een opdracht gegeven aan het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk om in de aanloop van de verwachte federale regelgeving, een praktijkgerichte studie te maken over verzekeringen en vrijwilligers. Dit onderzoek was begin 2006 helemaal afgewerkt. We zijn er echter niet in geslaagd om een publicatie, die nagenoeg volledig klaar was, af te werken omdat de federale regelgeving voortdurend wijzigde en nieuwe vormen aannam. Mijnheer Mahassine, uw vraag is dan ook niet verrassend en uiterst relevant. Ik moet echter steeds opnieuw verwijzen naar de al vaak geciteerde probleemanalyse. De federale overheid zou zich beter niet meer rechtstreeks met deze materies bezighouden en de middelen en opdracht overdragen aan de gemeenschappen, ofwel - indien het echt niet anders kan - deze regelgeving ontwikkelen in voortdurend overleg met de betrokken gemeenschappen.
Oplossingen ten gronde liggen in het verlengde van deze aanpak. Momenteel word ik verplicht om te dweilen met de kraan open. Vrijwilligerswerk en verenigingsleven blijven heel belangrijk en absoluut noodzakelijk in en voor een dynamische, open en democratische samenleving. De kwaliteit van ons maatschappelijk middenveld is niet alleen het bewijs van een welvarende en gelukkige samenleving, het is ook een voorwaarde.
Het voorbije jaar heb ik in samenwerking met minister Bourgeois de campagne 'Samen Vereenvoudigen voor Verenigingen en Vrijwilligers' opgezet. De resultaten waren duidelijk: de nood aan informatie over regelgeving voor het vrijwilligerswerk scoort heel hoog. Ook deze campagne bewijst de relevantie van deze vraag, maar was nog meer een oproep om hieromtrent een degelijk beleid te voeren. Ik zal dan ook blijvend aandacht besteden aan het optimaliseren van de werkomstandigheden van vrijwilligers en verenigingen, zowel door eigen beleidsvoering als door publieke en politieke stellingname.
Ik beantwoord nu systematisch de vragen. De maatregel vanuit de federale overheid werd in 2007 opgestart met middelen van de Nationale Loterij en wordt in 2008 voortgezet. Tot zo lang is de financiering alleszins gewaarborgd. De zekerheid van een permanente financiering is er op dit moment niet. Uiteraard zal ik dit van nabij blijven volgen en tracht ik hiervoor de nodige contacten te onderhouden met de huidige bevoegde federale minister Reynders. Het zou goed zijn als hij zo snel mogelijk een uitspraak zou doen over de ambities voor de volgende jaren.
De federale overheid heeft de verantwoordelijkheid op zich genomen om het verenigingsleven mee te ondersteunen bij de consequenties van de gewijzigde vrijwilligerswet. De impact van deze vrijwilligerswet op de vele tienduizenden vrijwilligers is groot. Indien de federale overheid zou beslissen om deze verantwoordelijkheid niet langer op zich te nemen, zal ik uiteraard mee aan de zijde van het verenigingsleven staan in hun vraag om ondersteuning bij deze wetgeving, net zoals ik dat de afgelopen jaren samen met toenmalig Vlaams minister Vervotte meermaals heb gedaan op het Overlegcomité.
Er is niet bepaald dat de Vlaamse Gemeenschap, als de Nationale Loterij geen initiatief meer zou nemen, de financiering van deze maatregelen overneemt. Daarbij wil ik beklemtonen dat in het Vlaamse cultuur-, jeugdwerk- en sportbeleid de ondersteuning van het verenigingsleven, dat in Vlaanderen overvloedig uit vrijwilligerswerk bestaat, centraal en prioritair staat. Dit wordt geconcretiseerd in onze 'lokale' decreten, zeker voor jeugdwerk en sportverenigingen. Maar ook de decreten die onze landelijke structuren ondersteunen, onder andere het landelijk jeugdwerk, het sociaal-cultureel werk, de amateurkunsten, de sportfederaties enzovoort, creëren ruime en sterke voorwaarden voor een gunstige en slagkrachtige ontwikkeling van het middenveld. Daarnaast zijn er talrijke flankerende maatregelen, niet in het minst het geplande participatiedecreet, waarin ook nog aanvullende, projectmatige steun aan verenigingen wordt verstrekt. Daarnaast zou het een slecht signaal zijn aan de federale overheid indien de Vlaamse overheid zich als een 'depanneur' zou aandienen.
Samen met mijn collega van Welzijn gaf ik in 2005 de opdracht aan het Steunpunt Vrijwilligerswerk, om een modelinhoud voor een degelijke BA-polis vrijwilligerswerk te ontwikkelen. Dit gebeurde in hechte samenwerking met de specialist ter zake, professor Claassens van de K.U. Leuven. Ik ben ervan overtuigd dat dit werk noodzakelijk was en een houvast biedt, zowel voor verenigingen als voor verzekeraars.
Het resultaat is en blijft echter een modelinhoud die voor tal van organisaties volstaat, maar uiteraard niet kan voldoen aan de noden of specifieke situatie van elke organisatie. De bedoeling is, geplaatst in een accurate maar ook geruststellende benadering, de belangrijkste gegevens te verzamelen als basis voor bespreking met verzekeringsondernemingen. Dit model wordt breed verspreid en aangemoedigd. Daarbij hebben we benadrukt dat een modelpolis niet mag worden behandeld als een dwingend sjabloon. In onze communicatie werd daarom gesteld dat verenigingen en vrijwilligers hun eigen behoeften aan verzekeringen zelf moeten kunnen definiëren. Daarom en daarvoor moeten ze zo worden geïnformeerd en gevormd dat ze deze zelfdiagnose kunnen stellen.
Daarom geloof ik in een stimulerend en ondersteunend beleid, dat ik samen met het Steunpunt Vrijwilligerswerk voer en waarvoor ik met hen een subsidieovereenkomst sloot. Het verplichtend opleggen van één modelpolis, bijvoorbeeld als subsidiecriterium, sluit niet aan bij deze beleidsvisie en zou mijns inziens de doelstelling die aan deze ondersteunende maatregelen gekoppeld is, namelijk organisaties zelf laten nadenken over de nodige verzekeringen voor hun vrijwilligers, tegenwerken. Het resultaat zou ook niet bevredigend zijn, want zou kunnen zijn dat verenigingen met niet-relevante polissen worden opgezadeld en dat anderzijds noodzakelijke verzekeringen niet zouden worden afgesloten.
Alle provincies houden consequent het aantal erkenningen en aanvragen bij. Jaarlijks plannen zij hiervan een evaluatie, die voor 2007 slechts over een halfjaar zal gaan. In het kader van een nieuwe offerteprocedure via de Vereniging van Vlaamse Provincies (VVP), werd een evaluatie verricht, van zowel de aanvragende organisaties, de verzekeringspolis zelf, als van de administratieve afhandeling en de gebruiksvriendelijkheid. Op basis hiervan werden nog enkele zaken in de polis verbeterd. Op deze manier worden de knelpunten aangepakt. De Hoge Raad voor Vrijwilligers zal zich in 2008 over de verzekeringsthematiek buigen en wil verder onderzoek voeren, onder andere over de implementatie van de regelgeving.
Voor wat betreft het bereik van de maatregel voeren de verschillende provinciale steunpunten elk hun eigen campagnes, uiteraard zo breed mogelijk. Op basis van de informatie waarover zij momenteel beschikken, kunnen we vaststellen dat het gebruik van de maatregel intersectoraal ruim verspreid is. Naargelang het soort organisatie blijkt ook dat zowel organisaties die kunnen worden beschouwd als autonome vzw's, als lokale afdelingen van koepelstructuren, als feitelijke verenigingen hun weg vinden naar deze maatregel.
Dit voorjaar verschijnt er bovendien een nieuwe uitgave van een eenvoudige verzekeringsgids, die werd uitgebracht door het Vlaams en de provinciale steunpunten voor vrijwilligerswerk. De gids zal focussen en attenderen op de mogelijkheden van de collectieve verzekering. De provinciebesturen leveren, zeker binnen de wat verwarde context, bijzonder goed werk. Sommige, zoals de provincie West-Vlaanderen, verrichtten hierbij baanbrekend werk. Toch wil ik de vraag opperen waarom de Vlaamse Gemeenschap hiervoor niet werd aangesproken.
Ten slotte, bij het begin van dit antwoord gaf ik de moeilijke en moeizame context van dit onderwerp aan. Ik durf te hopen dat in de komende maanden, als er over een nieuwe staatshervorming wordt onderhandeld, ook de aspecten die impact hebben op vrijwilligers en verenigingen, heel expliciet op de agenda zullen staan. Hoop doet leven.
De voorzitter: De heer Mahassine heeft het woord.
De heer Chokri Mahassine: Ik dank u voor het zeer uitgebreide antwoord. De verzekering is dus van boven af opgelegd zonder veel overleg met Vlaanderen of andere overheden. Laat ons hopen dat dit op de agenda komt van de staatshervorming. Ik ben ook blij om te horen dat de provincies hier vrij goed werk doen. Ik ben ook blij dat er in het voorjaar een verzekeringsgids komt over de collectieve verzekering.
Ik wil graag een idee opperen. Een persoon die aan sport doet, in een culturele vereniging zit, en vrijwilligerswerk doet, is telkens voor al die dingen verzekerd. We zouden eens moeten nagaan hoeveel keren het om dezelfde soort verzekering gaat. Ik weet wel dat organisaties en verenigingen naargelang hun activiteiten een andere soort verzekering nodig hebben. Maar er is zeker sprake van een ongelooflijke oververzekering. Er wordt uiteraard telkenmale betaald uit de ene kas of de andere. Wie er precies waarvoor betaalt, maakt nu niet echt uit. Zou het geen idee zijn om eens te onderzoeken hoe dat in zijn werk gaat?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Ik vind dat een bijzonder interessante suggestie. We zouden zelfs een nieuwe tak van de sociale zekerheid kunnen bedenken in die zin. Ik ga dat zeker laten onderzoeken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.