Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 17/01/2008
Vraag om uitleg van de heer Patrick De Klerck tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over bijkomende middelen voor thematisch-typologische bescherming van het onroerend erfgoed
De voorzitter: De heer De Klerck heeft het woord.
De heer Patrick De Klerck: Mijnheer de voorzitter, waar enkele jaren terug het onroerend erfgoed in de vergeethoek zat, merken we vandaag de dag een zeer grote interesse in ons cultuurhistorisch patrimonium. Succesvolle initiatieven zoals de Monumentenstrijd en de Open Monumentendag zorgden onder andere voor het verbreden van het draagvlak. Ook de vele gemeentelijke kleinschalige initiatieven verdienen een schouderklopje.
Specifieke aandacht gaat recentelijk naar thematisch-typologische beschermingen. Zo werden in 2007 onder meer voor de thema's vakwerkbouw, eigen woningen van architecten, middeleeuwse donjons, woontorens en vakantiehomes aan de Vlaamse kust bijkomende accenten gelegd. Los van deze lijst werd in een aantal gemeenten ook gekozen voor thematisch-typologische beschermingen, waarbij onder andere kan worden verwezen naar de belle époquehuizen aan de kust.
Mijnheer de minister, worden er voor de verschillende thematisch-typologische beschermingen bijkomende Vlaamse middelen, zowel financieel als inzake personeelsinzet, gepland om een gecoördineerde aanpak van de bescherming en het beheer mogelijk te maken, waarbij betrokkenen worden gewezen op de bestaande subsidiemogelijkheden, het begeleiden van de subsidiedossiers, het opbouwen van knowhow rond de restauratie van deze thematisch-typologische dossiers, het uitwisselen van de kennis onder de betrokkenen, het opbouwen van een databank enzovoort?
Kan er overwogen worden om op Vlaams niveau specifieke communicatiemiddelen uit te werken en al dan niet financieel te ondersteunen rond deze thematisch-typologische beschermingen? Kan hierbij worden gedacht aan brochures, educatieve borden, eventueel in het kader van een erfgoedwandeling, enzovoort?
Gezien niet alleen het concentreren, maar ook het overdragen van kennis en kunde in deze branche zeer belangrijk is, is de vraag of er per cluster een concreet kenniscentrum kan worden uitgebouwd. Daar dergelijke initiatieven een bovengemeentelijke uitstraling hebben, vraag ik me af of er vanuit Vlaanderen ondersteund kan worden.
De voorzitter: De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Ik wil het hebben over het principe van de thematisch-typologische beschermingen. De heer De Klerck verwijst naar vakantiehomes en belle-époquehuizen aan de kust. U weet dat de hotelsector aan de Vlaamse kust enorm onder druk staat. Daar speelt natuurlijk vraag en aanbod, want hoteleigenaars staan zwaar onder druk van bouwpromotoren.
Mijnheer de minister, u kent ongetwijfeld ook enkele typische pittoreske hotels aan onze Vlaamse kust. Het is de betrachting van de minister van Toerisme om de hotelsector aan onze kust een zekere steun toe te kennen. In het kader van deze thematisch-typologische bescherming wil ik vragen of de hotels daarin opgenomen kunnen worden. Kan dat eventueel een mogelijkheid bieden om de hotelsector aan onze Vlaamse kust toch enigszins in stand te houden?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, we hebben inderdaad het geweer van schouder veranderd. We werken vandaag met een thematisch-typologische aanpak, die een beetje afwijkt van het verleden.
De afgelopen decennia heeft Vlaanderen op het vlak van de bescherming van het onroerend erfgoed een heel grote inhaalbeweging gerealiseerd, niet het minst door mijn voorgangers. We zijn van minder dan 3000 beschermingen gekomen tot ongeveer 10.000 beschermingen, waarbij op bepaalde piekmomenten 1000 monumenten per jaar geklasseerd werden. Dat had natuurlijk alles te maken met de basis, de geografische inventarisatie, die op dat ogenblik volop bezig was.
Telkens deze inventaris voor een bepaalde gemeente was afgerond, werden de meest representatieve objecten in de gemeente voor bescherming voorgedragen. In de praktijk betekende het dat ongeveer 10 percent van de objecten die in de inventaris 'Bouwen door de Eeuwen heen' werden beschreven daadwerkelijk als monument werden beschermd.
Het beschermingsdossier zelf bleef in de praktijk over het algemeen relatief beperkt tot een summiere opsomming van de waarden die ten grondslag lagen aan de bescherming. De grote verdienste van deze manier van werken - die de voorbije jaren heel wat succes heeft geboekt - was zonder meer dat er op zeer korte termijn grote aantallen objecten werden beschermd, en op die manier werden gevrijwaard van sloophamers.
Ik denk dat ondertussen ook de problemen van deze aanpak naar boven zijn gekomen. We zijn op dit ogenblik stilaan bezig met de inventarisatie van de laatste gemeentes in Oost- en vooral West-Vlaanderen, waardoor het systeem van de geografische doorvertaling ook ten einde komt. Het is de bedoeling dat deze legislatuur de volledige geografische inventarisatie, in het kader van 'Bouwen door de Eeuwen heen', wordt afgerond. Mevrouw Goossens en haar ploeg in West-Vlaanderen zetten alle op alles om eerst de inventarisatie af te werken, om dan opnieuw over te gaan tot klassering. Het systeem is dus eindig.
Bovendien zorgde het ervoor dat het grootste deel van de beschermingsdossiers uit de meest recent geïnventariseerde provincies kwam. Dat is de keuze die de voorbije jaren werd gemaakt. De gebieden die eerst geïnventariseerd werden, zijn eigenlijk proportioneel en relatief minder beschermd geworden.
Bovendien zorgt de summiere opsomming van de erfgoedwaarden vaak voor problemen op het moment van de opmaak van onderhouds- en restauratiedossiers, omdat een en ander verschillend kon worden geïnterpreteerd of omdat er niet kon worden gediversifieerd al naargelang het belang van de verschillende onderdelen. Als men bijvoorbeeld een achttiende-eeuws pand heeft waarin de oorspronkelijke interieurs in enkele kamers zijn bewaard en in andere niet, vraagt dat uiteraard een aanpak die wezenlijk verschilt. Vandaar dat we ervoor pleiten om bij klasseringsdossiers dieper te graven en te bepalen wat de erfgoedwaarden zijn.
In de praktijk kon ook worden vastgesteld dat het afwegingskader om de erfgoedwaarde van een bepaald gebouw te kunnen passen, verengde. Daar was dus een verbeteringsproces mogelijk, wat we vandaag ook doorvoeren.
Concreet betekende het dat de relevantie van een gebouw steeds meer op provinciaal of zelfs lokaal niveau werd afgewogen in plaats van op Vlaams niveau. Als we de inventaris gemeente per gemeente opstellen, is het bijna de logica van de werkwijze dat men het bos door de bomen niet meer ziet. Daarom hebben we het geweer van schouder veranderd. We gaan de inventarisatie afwerken en de noodzakelijke klasseringen doorvoeren, maar we werken nu op basis van thematisch-typologische criteria en gaan groepen samenstellen.
Veel aandacht gaat daarbij naar de kwaliteit van de beschermingsdossiers zelf. Op basis van een vast stramien krijgen alle thematische pakketten een gelijke opbouw en een doorzichtige structuur. De dossiersamenstelling, de aanpak en de methodologie zijn dan transparanter. Op die manier wordt het voor iedere burger duidelijk waarom binnen een thema bepaalde gebouwen en sites worden beschermd en andere niet. Als we thema's nemen, kunnen we ze ook tegen elkaar afwegen en kunnen we zeggen wat de moeite is en wat minder de moeite is om voor bescherming in aanmerking te komen. We krijgen dus een veel betere vergelijkingsbasis, dikwijls op Vlaams niveau.
De selectie van de beschermingswaardige objecten wordt immers ondersteund door een overkoepelende criterianota, die van toepassing is voor het Vlaamse grondgebied, of in sommige gevallen voor het gebied waar dit bepaalde type erfgoed voorkomt. In deze criterianota worden de verschillende selectiecriteria toegelicht en wordt vermeld wanneer en waarom een bepaald item in aanmerking kan komen voor bescherming in het kader van dit thema. Door deze werkwijze komen we tot een geobjectiveerde selectie over de hele regio. De keuze van de thema's is afhankelijk van het draagvlak dat ervoor bestaat, de beschikbare informatie of de mogelijkheden om de informatie te verzamelen.
Heel belangrijk daarbij is - en dat heeft ook tot een cultuurshock geleid bij de administratie - dat er ook een wisselwerking ontstaat tussen het agentschap en het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE) enerzijds en het middenveld anderzijds.
Er zijn nogal wat vrijwilligers en verenigingen die in de loop der jaren een bijzondere expertise hebben opgebouwd en publicaties van inventarissen tot stand hebben gebracht. Zelfs op het vlak van thematische informatie hebben ze een gigantisch werk geleverd. Binnen het legislatuuroverschrijdende traject dat we hebben uitgestippeld met betrekking tot deze thematisch-typologische bescherming, zullen we bijvoorbeeld starten met een dossier over het hoperfgoed en een dossier op het vlak van het luchtvaartpatrimonium. Ook dat is allemaal op basis van het werk van verenigingen en vrijwilligers op het terrein. Als de voorzet op tafel ligt, is het eigenlijk een kleine moeite voor ons om dat thema aan te pakken, de afweging te maken en te klasseren. Eens de dominoblokjes vallen, kan het ook zeer snel gaan, want we gebruiken de beschikbare informatie.
Hetzelfde doen we met een wisselwerking met de universiteiten of andere onderzoeksinstellingen, waar mooi werk gebeurt. Er zijn bijvoorbeeld de oeuvrecatalogi van Huib Hoste, Willy Vander Meeren of andere architecten, die door de universiteiten van Gent, Leuven of het Vlaams Architectuur Instituut zijn samengesteld, en nu de basis vormen voor bescherming. Al moet ik zeggen dat er soms moeilijke keuzes gemaakt moeten worden, maar dat is inherent aan beslissingen nemen.
Ik denk dat de omschakeling van een geografisch beschermingsbeleid naar een thematisch- typologisch beschermingsbeleid in nauw overleg met mijn administratie gebeurt. We zitten allemaal op één lijn.
Wat personeelsinzet betreft - waarbij ik abstractie maak van West-Vlaanderen en een beetje van Oost-Vlaanderen, waar men de geografische inventarisatie nog afwerkt - zijn het dezelfde ploegen die aanwezig zijn en ingezet worden op deze thematische bescherming.
De voorbije legislatuur werd enorm kwantitatief werk geleverd. Ik denk dat die inhaalbeweging ook nodig was. Het geografische en het kwantitatieve onderdeel zijn afgerond. Vandaag proberen we erg kwalitatief te werken. Ik denk onder meer aan de vakwerkboerderijen die we hebben aangepakt. We werken op basis van thema's en proberen er de beste voorbeelden uit te lichten, een gedeelte te klasseren en zo daarvoor ook een maatschappelijk draagvlak te creëren.
Op basis van een beschermingsdossier moet het voor een eigenaar of beheerder duidelijk zijn wat de intrinsieke erfgoedwaarden zijn die men absoluut moet behouden. De erfgoedconsulenten kunnen op basis van dit dossier hun begeleidende rol veel gerichter opnemen. Op die manier ontnemen we een beetje de interpretatiemogelijkheid van zodra men in de finale fase van het onderhoud of de restauratie belandt.
Zoals voor alle andere beschermde monumenten kunnen de eigenaars en beheerders gebruik maken van een onderhouds- of restauratiepremie, ze kunnen een beroep doen op de expertise van de erfgoedconsulenten bij de opmaak van de dossiers enzovoort. Zoals u weet, ben ik volop bezig met de voorbereiding van het nieuwe ontwerp van decreet op het onroerend erfgoed. Op dit ogenblik worden verschillende nieuwe maatregelen op hun haalbaarheid onderzocht die precies moeten tegemoetkomen aan uw vraag naar bijkomende of, misschien beter nog, naar een beter gerichte ondersteuning. Het is natuurlijk allemaal een kwestie van geld of organisatie.
Een eerste idee dat we onderzoeken, bestaat erin om net zoals dat nu reeds het geval is voor landschappen en ook voor het varend erfgoed een langetermijnvisie over het beheer, het onderhoud, de restauratie of de ontsluiting van een monument vast te leggen in een beheersplan. Ook voor een monument moet er een beheersplan worden opgemaakt. Dergelijk plan vergemakkelijkt niet alleen de beoordeling van de dossiers of het geven van een toelating voor het uitvoeren van bepaalde werken, maar kan bijvoorbeeld ook worden gekoppeld aan het uitreiken van jaarlijkse of meerjarige onderhoudsenveloppes. Op die manier realiseren we een veel betere planning van de uit te voeren werken en de daaraan gekoppelde subsidies. Tijdens de begrotingsbesprekingen heb ik het al gezegd: de onderhoudspremies zijn een enorm succes, en dat was ook de bedoeling van de decreetgever.
Een tweede idee heeft betrekking op het gebundeld beschikbaar houden van de door de jaren heen opgebouwde informatie over een monument. We onderzoeken de mogelijkheid om bijvoorbeeld de informatie uit de inventaris, het beschermingsdossier, de verschillende onderhouds- en restauratiepremiedossiers, de toestandsrapporten van Monumentenwacht en de eventuele beheersplannen en dergelijke aan elkaar te koppelen, zodat alle informatie over een monument met één muisklik beschikbaar is. Met één muisklik krijg je dan een levensgeschiedenis van dat monument, over alle aspecten ervan: de klassering, de erfgoedwaarde, het onderhoud, het te plannen onderhoud en de toestandsrapporten. Dit is natuurlijk een langetemijnproject.
Het spreekt voor zich dat deze manier van werken ook een thematisch-typologische clustering mogelijk maakt, zodat bijvoorbeeld alle individuele dossiers die aan de criterianota zijn gekoppeld ook samen kunnen worden geraadpleegd. Zo neem ik aan dat men, als men over de kust praat, denkt aan belle époquewoningen. In een aantal kustgemeenten levert men daartoe toch al wat inspanningen. Er ontstaat hierover een vorm van competitie tussen de gemeenten. De Panne is daar bijvoorbeeld zeer intensief mee bezig. Als de criterianota er is, volgt de klassering en dan de inventarisatie van elk dossier. Dat kan dan worden verbonden aan een thema, wat zorgt voor een ongelooflijk goede ontsluiting. De ideeën zijn er, de uitwerking volgt nog. We zijn ermee bezig.
Een derde idee is geïnspireerd op de strategische projecten zoals die in uitvoering van het RSV kunnen worden gerealiseerd. In de praktijk merken we immers dat de uitvoering van een beheers- of masterplan vaak wordt vertraagd door een gebrek aan coördinatie. Zeker voor complexe monumenten met verschillende eigenaars - zoals het begijnhof van Lier - is het niet altijd een sinecure om alles op elkaar af te stemmen. Toevallig was ik de zaterdag voor kerstmis in Tongeren waar ik het begijnhof ben gaan bekijken. Dankzij een betere coördinatie beleeft dat begijnhof een echte revival. Om hieraan tegemoet te komen, overwegen we decretaal de mogelijkheid vast te leggen om tijdelijke coördinatoren te subsidiëren. Het moet mogelijk zijn om voor bepaalde projecten een coördinator aan te stellen die een beheersplan - een soort masterplan - opstelt en terugkoppelt naar de verschillende eigenaars. Wij kunnen dan die coördinatieactiviteiten ten dele financieren, in het kader van strategische projecten zoals deze die al bestaan voor stationsomgevingen - bijvoorbeeld die van Roeselare - en dergelijke.
Een vierde idee is misschien ook relevant voor bepaalde thematisch-typologische beschermingen die zich in een duidelijk te onderscheiden regio bevinden. Ik geef enkele voorbeelden. Zo is er het hoperfgoed dat zich in een zeer goed afgebakende streek bevindt. Verder zijn er lokaalgebonden ambachten en industrieën zoals de diamantnijverheid in
de Kempen, in de omgeving van Grobbendonk of Nijlen. De diamantnijverheid is in Vlaanderen verdwenen, en daarom moeten we onderzoeken of we dit niet thematisch-typologisch, als een segment van ons industrieel-ambachtelijk erfgoed bewaren. Dat is een thema dat moet leiden tot de redactie van een criterianota, en op basis daarvan onderzoeken we dan wat de moeite waard is om op Vlaams niveau beschermd te worden.
Samenwerking op intergemeentelijk niveau hebben we al tijdens de begrotingsbesprekingen behandeld. Die samenwerking kan een meerwaarde opleveren. Naar analogie met de ondersteuning van de Regionale Landschappen en de Intergemeentelijke Archeologische Diensten gaan we na of we de intergemeentelijke samenwerking rond alle aspecten van het bouwkundig erfgoed kunnen bevorderen, onder meer door ze financieel te ondersteunen. In Antwerpen functioneert een zeer goede cel. Het zou leuk zijn als de omliggende gemeenten daar kunnen bij aansluiten en daarvoor een vorm van subsidiëring wordt uitgewerkt. We zijn daarmee bezig.
Met betrekking tot de tweede vraag wijs ik er graag op dat nu reeds een aantal ondersteunende instrumenten ter beschikking zijn van initiatiefnemers voor de ontwikkeling van gerichte communicatiemiddelen, meer bepaald via enkele specifieke projectoproepen. In mijn opdracht organiseert VCM-Contactforum voor Erfgoedverenigingen jaarlijks de projectoproep 20 x 1500 euro. In 2007 heb ik dat aangevuld met de projectoproep 10 x 10.000 euro. Dat gaat dus al over serieuze bedragen. De eerste projectoproep richt zich specifiek op verenigingen die uitsluitend met vrijwilligers werken, de tweede ondersteunt projecten gerealiseerd door verenigingen die wel betaald personeel in dienst hebben.
De projecten die in aanmerking komen, moeten educatief of sensibiliserend zijn. In de afgelopen jaren zijn hierdoor heel wat brochures, publicaties, educatieve borden, erfgoedwandelingen en dergelijke gecreëerd. Ik moet zeggen dat al die publicaties ook bij mij terechtkomen, en dat is een van de geneugten die de minister verantwoordelijk voor het onroerend erfgoed heeft. Ik leer er veel uit. Om maar één voorbeeld te noemen: de vereniging Levende Molens ontwikkelde een pakket dat het mogelijk maakt een windmolen en de werking ervan te laten ervaren door blinden en slechtzienden. Op de uitreiking van de projectprijzen is iedereen samen. Dat is leuk, want men wisselt er informatie uit. Er ontstaat vaak een interessante wisselwerking tussen de lokale besturen, de gemeentebesturen en de individuele eigenaars of verenigingen. Ik hoop dat u mijn boodschap hebt begrepen: ook gemeentebesturen kunnen daar, weliswaar via een omweggetje, hun oog op laten vallen.
Als antwoord op de derde vraag wijs ik graag op het belang van informatie- en ervaringsuitwisseling. Het is duidelijk dat eigenaars en beheerders van beschermd erfgoed veel van elkaar kunnen leren. Ik vind het echter een stap te ver om voor elke cluster een concreet kenniscentrum uit te bouwen. De middelen en mogelijkheden zijn beperkt, en wat nog belangrijker is: we merken uit de praktijk dat dergelijk overleg vaak vanzelf ontstaat. In een recent verleden is bijvoorbeeld het Platform voor Begijnhoven opgericht. Het is eigenlijk een cluster die eigenaars van begijnhoven in Vlaanderen samenbrengt rond thema's zoals de verkeersproblematiek in een begijnhof, de mogelijkheden van restauratie, de huurcontracten of de toegankelijkheid. Er zijn ook nog andere platformen opgericht, bijvoorbeeld voor het kerkelijk erfgoed. Ik stel vast dat die platformen organisch ontstaan, vanuit het middenveld, en denk bijgevolg niet dat dit een taak voor de minister is.
Vele andere verenigingen in Vlaanderen groeperen ook dikwijls vanuit een thematische invalshoek. Ik verwijs naar het militair erfgoed, het funerair erfgoed en het luchtvaartpatrimonium. Wat de luchtvaart betreft, is vorig jaar een prachtige publicatie verschenen. Ook andere partnerverenigingen zoals Monumentenwacht geven per deelcategorie specifieke steun. Vooral de VCM ondersteunt deze verenigingen en geeft hun dienstverlening op maat.
Het is de bedoeling dat we deze inspanningen verder ondersteunen en coördineren. We moeten proberen de krachten van de erfgoedverenigingen te bundelen in ons erfgoedhuis Den Wolsack. Het is de bedoeling dat de structuur van het erfgoedhuis wordt vernieuwd. Ik heb daarvoor een bekende Vlaming aangesproken, maar die heeft tot 1 februari bedenktijd gevraagd.
Ook onze erfgoedconsulenten hebben binnen de administratie een bijzondere expertise opgebouwd. Wij streven ernaar dat ze ook over algemene kennis beschikken over ons onroerend erfgoed en niet overgespecialiseerd raken. Het kan immers niet de bedoeling zijn om terecht te komen in al te kleine niches.
De voorzitter: De heer De Klerck heeft het woord.
De heer Patrick De Klerck: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik wil nogmaals benadrukken dat we van ver komen. We zijn gestart met 3000 beschermingen, nu zijn dat er 10.000. Nog belangrijker is dat we de discrepantie tussen de beleidskredieten en de betalingskredieten aan het wegwerken zijn. Mijnheer de minister, dat is onder meer uw verdienste.
Het is inderdaad zo dat in West-Vlaanderen de kwantitatieve invulling bijna is afgerond. We zijn nu volop bezig met de kwalitatieve invulling. In het kader van het nieuwe Erfgoeddecreet zal er meer gericht worden ondersteund. Dat is interessant want het is precies daar waar de beheersplannen worden gekoppeld. Op die manier kan het volledige traject worden bekeken en kan er veel gerichter worden beschermd, ook in functie van het beheer. Verder is er ook sprake van meerjarenonderhoudsvoorstellen. Dat lijkt me een zeer goede suggestie.
De strategische projecten binnen de ruimtelijke ordening draaien bijzonder goed. Er zijn twee pistes aan elkaar gelinkt, met name de coördinatie en de specifieke invulling. Het zou heel interessant zijn indien deze constructie zou worden overgebracht naar de sector van het onroerend erfgoed.
De voorzitter: De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Mijnheer de minister, ik heb geen rechtsreeks antwoord gekregen op mijn vraag over de hotelsector aan de kust.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik heb verwezen naar onder meer de belle époquewoningen. Het thematisch-typologisch beschermingsbeleid betreft de bouwstijl, niet de economische sectoren. We kregen op een bepaald moment het dossier van de tweelingvilla Malvina te Wenduine voorgelegd. Het is niet gemakkelijk om daarin te trancheren, zeker wanneer een projectontwikkelaar de helft van het gebouw wil platleggen. We hebben daar een harde lijn in getrokken. Er komt geen dossier over de hotels aan de kust maar wel over villa's in belle époquestijl of art decostijl, of kerken in neogotische stijl.
De voorzitter: Het incident is gesloten.