Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 06/12/2007
Vraag om uitleg van de heer Gino De Craemer tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de plannen van Waals minister-president Demotte om de werkloosheid in Wallonië te verminderen
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, gezien de huidige economische situatie is een interregionale mobiliteit van werkzoekenden onontbeerlijk. Gisteren hebben we twee ontwerpen van decreet in die zin goedgekeurd.
De respectievelijke diensten voor arbeidsbemiddeling wisselen al langer vacatures uit. Tientallen Waalse werklozen hebben dit jaar al de weg naar en een job in Vlaanderen gevonden. Het staat buiten kijf dat dit verder moet gebeuren. De VDAB heeft het goede voorbeeld gegeven en enkele duizenden jobs doorgespeeld aan de Waalse dienst voor arbeidsbemidelling,FOREM, en aan de Brusselse dienst voor arbeidsbemiddeling, ACTIRIS.
In Wallonië en meer bepaald bij monde van Waals minister-president Demotte gaan steeds meer stemmen op om in te spelen op de hoge werkloosheidsgraad in die regio en op de grote vraag naar arbeidskrachten in bepaalde Vlaamse bedrijven en sectoren. Hij lanceerde een tijd geleden het idee om bussen in te leggen tussen verschillende Waalse steden en industrieterreinen in Vlaanderen. Voor de realisatie van die buslijnen denkt de minister-president aan een publiek-privaat partnerschap tussen de twee gewesten en de bedrijven. Daarnaast voorziet minister-president Demotte ook in taalopleidingen Nederlands in die bedrijven. Ook hier wil hij een deel van de kosten op zich nemen.
Mijnheer de minister, is er al contact geweest tussen de gewesten over deze voorstellen? Hoe staat u hier tegenover? Werden er al afspraken gemaakt en welke zijn die? Welke doelgroep wordt beoogd, met andere woorden om welke beroepen gaat het? Hoe zal dit praktisch worden georganiseerd? Is het idee wel haalbaar? Welke criteria worden gehanteerd om een bepaald traject uit te bouwen? Kan het aantal werknemers bijvoorbeeld een criterium zijn?
Waals minister-president Demotte rekent voor de gedeelde financiering op beide gewesten en eventueel op een publiek-privaat partnerschap tussen de gewesten en de bedrijven. Welke mogelijkheden ziet u en welke verkiest u? Over welke bedragen gaat het? Om welke verbindingen, steden, bedrijven of terreinen gaat het? Zijn er geen mogelijkheden met de bestaande infrastructuur en trajecten, bijvoorbeeld door een afstemming tussen of uitbouw van de trajecten van De Lijn en de Waalse vervoersmaatschappij TEC?
Minister-president Demotte wil ook taalopleidingen organiseren in de bedrijven, en ook hier wil hij de kosten delen. Hoe ziet u dat? Kan hij dat? In welke mate worden bedrijven hierin betrokken? Wie zal die opleidingen organiseren? We zijn er geen voorstander van dat de bedrijven zelf die taalopleidingen organiseren, zeker niet als het gaat over kmo´s, omdat ze daar de middelen en de mensen niet voor hebben. Is dit geen taak voor de VDAB?
De voorzitter: De heer Vrancken heeft het woord.
De heer Johan Vrancken: Ik wil me aansluiten bij deze vraag om uitleg omdat ik dit een goed initiatief vind. Zo kunnen de gemeenschappen elkaar trachten te vinden. Onze partij suggereert om werkzoekenden veeleer in Wallonië te zoeken dan in het buitenland, bijvoorbeeld voor knelpuntberoepen, waarvoor we momenteel een beroep doen op Poolse arbeiders. We vragen ons af waarom we dat niet invullen met Waalse arbeiders.
Bepaalde sectoren hebben een grote vraag naar arbeidskrachten, bijvoorbeeld in de horeca en de bouw. Aan de kust moeten heel veel horecabedrijven een beroep doen op Franse werknemers. Reacties uit die sector geven aan dat de Franse werknemers meer geneigd zijn om Nederlandse lessen te volgen dan Waalse. We vragen ons af hoe dat zal evolueren in het project van minister-president Demotte, die de taallessen mee wil financieren. Is daar een draagvlak voor in de Waalse Gemeenschap?
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Ik wil me ook aansluiten bij deze belangrijke vraag. We hebben die samenwerkingsakkoorden gisteren bekrachtigd. Vorige maand hadden we daarover een gesprek. De toeleiding vanuit FOREM en ACTIRIS naar de vacatures van de VDAB vonden we toen heel belangrijk. Uit het antwoord van de minister heb ik begrepen dat dat in de kinderschoenen stond. Hoe evolueert dat nu? Zijn er nieuwe gegevens over bekend? Loopt dat beter? Zijn de initiatieven vanuit de Waalse regering een bevestiging dat ze volop geloven in het uitbouwen van die toeleiding?
Mijnheer de minister, als u uw Waalse collega nog eens ziet, wilt u er hem dan van overtuigen om meer bevoegdheden op het vlak van werkgelegenheid aan de gewesten te geven? We waren toch wat verwonderd dat minister-president Demotte zonder blozen zei dat hij niet meer bevoegdheden wenste.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, ik zal beginnen met een aantal algemene bemerkingen. Mijnheer Van den Heuvel, de afgelopen tijd zijn er een aantal verklaringen geweest die bewijzen dat in Wallonië de geesten in beweging geraken. Het is een publiek geheim dat ik als federaal minister van Werkgelegenheid qua visie en standpunten vaak tegenover de goede collega´s van de Parti Socialiste stond. Zij stonden daarin echter niet alleen. Ze hadden een andere visie, die ze ook vertolkten.
De geesten zijn nu toch in beweging. Ik verwijs naar diverse interviews met minister Marcourt en nu ook minister-president Demotte. Minister-president Demotte geeft aan dat hij creatieve pistes wil om mensen op weg te zetten naar werk. Het is ook belangrijk dat die niet vrijblijvend zijn.
Ik pleeg nu veel overleg met minister Marcourt. Binnen het kader van wat het parlement gisteren heeft bekrachtigd - de interregionale samenwerking - zijn we bezig met het uitrollen van een hele reeks concrete acties. Ik werk daarover ook samen met minister Cerexhe. Mevrouw de voorzitter, ik stel voor dat ik die gegevens niet allemaal herhaal. De heer De Craemer en de heer Van den Heuvel hebben zich daar al sterk op toegelegd. Samen met andere collega´s hebben ze vrij in detail gesproken over wat wij doen. Ik zal wel nog even ingaan op de taalopleiding.
Belangrijk is natuurlijk of we dit alles zullen waar maken. De heer Van den Heuvel verwijst impliciet naar het engagement dat ik met mijn Waalse collega heb genomen om op kruissnelheid per jaar te zorgen voor 5000 toeleidingen naar vacatures. Met mijn Brusselse collega heb ik afgesproken op jaarbasis te zorgen voor 1000 toeleidingen. We zijn nog lang niet zo ver. In Brussel werden enkele?anekdotische´ experimenten opgezet met enkele bedrijven. De bedrijven zijn wel zeer tevreden. De aantallen kunnen echter op de vingers van twee handen worden geteld. We werken met kleinschalige projecten om te zien hoe de zaak loopt. In de loop van volgend jaar moeten we wel beginnen met op kruissnelheid te raken, zodat na 12 maanden kan worden gesproken van 1000 effectieve, actieve toeleidingen in Brussel en 5000 in Wallonië.
Ik heb met mijn collega´s afgesproken dat we vanaf nu met onze ambtenaren en instellingen zullen zorgen dat er zeer actief wordt georganiseerd. Voor mij is het heel belangrijk dat we de interregionale mobiliteit kunnen organiseren. Bij minister Marcourt stel ik de absolute wil vast om dat te doen. Ik heb hem onlangs gezien. We hebben afgesproken de zaak zeer stipt op te volgen en de instellingen maximaal te mobiliseren.
De moeilijkheid is wel dat dit voor zowel de VDAB als voor FOREM en, denk ik, ACTIRIS een werf is die zich buiten hun dagelijkse business ontwikkelt. Het is dus niet zo eenvoudig. Ik vind wel dat ze dat moeten doen.
Mijnheer De Craemer, uw opmerking verrast me. Ik wist niet dat dit voor de N-VA zo een duidelijk punt was. Ik ben het er wel mee eens. Het is goed dat de N-VA dat stelt. We moeten absoluut werken aan taalopleidingen in de bedrijfscontext. Het klopt dat we aan de kmo-bedrijfsleider niet kunnen vragen die ook nog eens te organiseren. Qua opleiding hebben bedrijven wel een eigen verantwoordelijkheid. Ze moeten ook een werkomgeving scheppen waarin mensen kunnen bijleren. Zeggen dat ze ook taalopleidingen moeten organiseren, lijkt me echter een stap te ver. Dat is ook de reden dat we formules als?Nederlands op de werkvloer´ implementeren. Ik ken de cijfers niet uit mijn hoofd. Ik denk wel dat ik ze al eens gegeven heb in deze commissie. Die formule, die door de overheid wordt gesponsord, begint toch wel te lopen. Zo dadelijk zal ik trouwens nog andere voorbeelden geven die door de overheid worden gesponsord.
De concrete aanleiding tot de vragen zijn natuurlijk de concrete pistes die door minister-president Demotte worden geschetst. De VDAB werd niet benaderd door het Waalse Gewest om in PPS-verband (publiek-private samenwerking) met bedrijven, De Lijn en TEC busverbindingen op te zetten van Waalse steden naar Vlaamse industrieterreinen. Het is echter wel zo dat we rekening houden met de geografische mobiliteit binnen de projecten inzake interregionale mobiliteit van werkzoekenden met Wallonië en Brussel, omdat de mobiliteit van mensen, en dus ook de beschikbaarheid van vervoer en openbaar vervoer, een bepalende factor is voor tewerkstellingskansen van mensen in Vlaanderen.
We zijn echt wel bezig met taalinitiatieven. We vinden het belangrijk om de taalcompetenties van de Waalse, Brusselse en anderstalige Vlaamse werkzoekenden te verhogen als ze in Vlaanderen willen werken. Ik wil daarbij twee types van initiatieven aanstippen. Een eerste is de taal-IBO, een individuele beroepsopleiding bij een werkgever, waarbij een instructeur twee keer per week 1,5 à 2 uur op de werkvloer, maatgericht taalonderricht geeft, dat is afgestemd op het professioneel taalgebruik bij de werkgever. De werkgever engageert zich om de betrokken werkzoekende na de IBO aan te werven met een goed contract. Dat geldt ook voor de Waal of de Brusselaar.
Ik vind dat wij en de werkgever een mooi schema bieden. Een Waalse of Brusselse werkzoekende die misschien wat te weinig taalkennis heeft, volgt een vaktechnische IBO. We begeleiden hem. De werkgever doet ook een inspanning, maar wordt daarvoor wel sterk gesubsidieerd. Wij sturen bovendien de taalinstructeur. Als het resultaat goed is, biedt de werkgever een contract van onbepaalde duur aan.
We moeten de ontwikkelingen opvolgen. Ik wil niet te snel victorie kraaien. We moeten druk op de mensen zetten. Het is een kwestie van mentaliteit. Ik meen dat die cultuuromslag in volle gang is. Een tijdje geleden is onder de titel?Une culture d´effort´ een interview met minister Marcourt verschenen. Dat zijn woorden die ik graag in de mond neem.
Het tweede initiatief heb ik daarnet al even aangehaald. Het project?Nederlands op de werkvloer´ kost 75 euro per uur. Vergeleken met de kostprijs van bepaalde andere opleidingen valt dat volgens mij nog wel mee. We sturen immers een instructeur ter plaatse. Vaak gaat het slechts om een klein groepje werknemers. De instructeur werkt maatgericht en houdt rekening met de specifieke noden op de werkvloer. De kostprijs is in feite een soort remgeld. De bedrijven kunnen hier veel bij winnen.
Het derde initiatief draagt de naam?een mondje Nederlands´ en neemt twintig uur in beslag. Indien een bedrijf of een groep bedrijven een aantal vacatures in een bepaalde beroepencluster heeft, kunnen Waalse en Brusselse werkzoekenden door middel van een maatgerichte module Nederlands taalkundig op de sollicitatie en op de functie worden voorbereid. De module is op het professionele taalgebruik op de werkvloer afgestemd.
De instrumenten zijn klaar. We moeten ze enkel gebruiken. De FOREM en ACTIRIS hebben zich geëngageerd om hun eigen waaier aan taalondersteunende middelen in functie van de interregionale mobiliteit in te zetten. Het gaat hier onder meer om taal- en opleidingscheques.
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Ik dank de minister voor zijn antwoord. Blijkbaar heeft het concrete voorstel van minister-president Demotte nog niet tot de nodige contacten geleid. Ik zou de vraag dan ook willen omkeren. Kunnen we dat niet beter zelf doen?
Minister Frank Vandenbroucke: Ik kan hier nog meer over vertellen. Aangezien ik niet op de zaken wil vooruitlopen, heb ik daarnet niet alle details gegeven. We moeten eerst zien of alles werkt.
De Lijn besteedt in elk geval veel aandacht aan openbarevervoersprojecten voor werkenden die de gewestgrenzen oversteken. In het kader van het Neptunusplan besteedt De Lijn vooral aandacht aan de verbinding tussen Kortrijk en Moeskroen. Hoewel het Neptunusplan in eerste instantie een West-Vlaamse aangelegenheid is, kijken de betrokkenen ook naar de grenzen van West-Vlaanderen. Het gaat hier onder meer om een verbetering van de bestaande treinverbindingen tussen Moeskroen, Kortrijk en Doornik. Het gaat tevens om de regionale busverbindingen tussen Kortrijk en Moeskroen, tussen Kortrijk en Doornik en tussen Menen en Moeskroen. De TEC beschikt over een gewestoverschrijdende lijn, met name lijn 3 Moeskroen-Komen. De Lijn heeft lijnen die de gewestgrenzen overschrijden, met name lijn 16 Kortrijk-Rollegem-Moeskroen, lijn 43 Menen-Komen, lijn 83 Kortrijk-Aalbeke-Moeskroen, 84 Ieper-Wervik-Menen-Moeskroen en 89 Ieper-Komen. Het blijft de idee hier verder op in te werken. De situatie rond de grens tussen Henegouwen en West-Vlaanderen is grondig onderzocht. De Lijn heeft het provinciebestuur van West-Vlaanderen overigens verzocht om in verband met deze afspraken een co?rdinerende rol te vervullen. De Lijn heeft van de Vlaamse Regering de nodige middelen gekregen om deze verbindingen te optimaliseren. We noemen dat netmanagement. Aangezien De Lijn nog niet klaar is, heb ik al deze details daarnet niet gegeven.
De heer Gino De Craemer: Ik heb het daarnet zelf gehad over de mogelijkheden om de bestaande infrastructuur en trajecten te benutten. Ik volg het Neptunusplan op. Hoewel dit plan nog in volle ontwikkeling is, wordt nu al kritiek geuit. Ik vind dat we beter op de voltooiing van het plan wachten voor we onze opmerkingen naar voren brengen. Het project zal allicht niet optimaal zijn. Wat is eigenlijk optimaal? We kunnen altijd nog verbeteringen voorstellen.
We zouden minister-president Demotte kunnen contacteren met de vraag wat de mogelijkheden zijn. Het mag niet enkel bij die uitspraak blijven. Als ik het goed heb begrepen, wil minister Marcourt verder gaan. Dat betekent dat we effectieve besprekingen moeten voeren. Het mag niet bij loze uitspraken blijven. Ik had in feite een antwoord in deze zin verwacht. Ik dacht echter dat de verwezenlijkingen verder stonden.
Wat de taalopleidingen betreft, is het standpunt van mijn partij duidelijk. Het is voor grote bedrijven als Volvo of Arcelor makkelijker dan voor kleine en middelgrote ondernemingen om ze zelf te organiseren. De minister heeft daarnet alvast drie initiatieven aangehaald. Ik geloof in het potentieel van de IBO. We moeten dit evalueren en nagaan hoe hierop wordt ingespeeld. Het lijkt me niet goedkoop tweemaal per week een instructeur naar een bedrijf te sturen. Als het helpt, zie ik echter niet in waarom we dit niet zouden doen. Aangezien ik hierin geloof, blijf ik dit opvolgen.
De voorzitter: De heer Vrancken heeft het woord.
De heer John Vrancken: Mevrouw de voorzitter, ik heb twee korte bijkomende vragen.
Mijn eerste vraag betreft de IBO. Blijkbaar wordt tweemaal per week een taalinstructeur naar een bedrijf gestuurd. Gebeurt dat tijdens of buiten de werkuren?
Minister Frank Vandenbroucke: Het gaat hier om vrij typische situaties. De instructeur neemt plaats tussen de pc´s of tussen de machines. Dat neemt de aandacht natuurlijk wat van het werk weg. We hebben echter goede ervaringen met het project?Nederlands op de werkvloer´. Bij mijn weten is UNIZO, vooral omwille van de voordelen voor kmo´s, vrij enthousiast over dit project.
De ervaring is niet alleen dat je mensen Nederlands leert, maar dat alle mensen met elkaar beginnen te communiceren. En dat is in een bedrijf toch belangrijk, omwille van de veiligheid maar ook omwille van de goede sfeer. Ik heb mooie voorbeelden gezien waarbij bedrijfsleiders van kleinere bedrijven zeer enthousiast zijn komen getuigen.
De heer John Vrancken: U hebt een aantal voorbeelden aangehaald en cijfers gegeven over de grensoverschrijdende samenwerking van de TEC en De Lijn in West-Vlaanderen. Hebt u diezelfde cijfers ook voor Limburg en Luik, want daar is ook een aangrenzende taalgemeenschap?
Minister Frank Vandenbroucke: Nee, ik heb enkel voorbeelden gegeven van West-Vlaanderen. Ik weet ook niet of de problematiek in Limburg dezelfde is als die in West-Vlaanderen. De paradox is het meest frappant in West-Vlaanderen omdat er Fransen over de grens komen omwille van het fiscale systeem en geen Walen. Daarom ontwikkelen we die initiatieven op de eerste plaats daar.
De voorzitter: Het incident is gesloten.