Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 22/11/2007
Vraag om uitleg van de heer Carl Decaluwe tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over het vergunningsbeleid voor kleine windmolens
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in het verleden heb ik al een aantal schriftelijke vragen gesteld over het vergunningsbeleid voor windturbines. Halfweg 2005 waren in heel Vlaanderen amper 115 windturbines vergund. In 2007 werden er al 167 vergund. Uit de cijfers blijkt dat het gevoerde beleid inzake bebakeningsvoorschriften en de aangepaste omzendbrief de redenen waren voor dat succes.
Ik heb een aantal artikelen gelezen en een aantal milieubeurzen bezocht, en er blijkt een markt te bestaan voor kleine windmolens voor particuliere gezinnen en kmo´s die zich van eigen groene stroom willen voorzien. De aanvragen worden echter door de gemeenten nauwelijks vergund. De gemeentebesturen weten niet goed wat ze met die aanvragen moeten aanvangen omdat ze niet goed weten wat de Vlaamse overheid denkt van de inplanting van kleine windmolens. De gemeentebesturen weten ook niet precies welke regelgeving van toepassing is.
Ik ken iets van ruimtelijke ordening en ik denk dat het een louter gemeentelijke bevoegdheid betreft. Door de twijfels en onduidelijkheid dreigen we toch een achterstand op te lopen ten opzichte van Nederland en Ierland. Ik vernam dat veel gemeenten zich - volgens mij ten onrechte - baseren op de omzendbrief voor de grote windmolens.
Dit lijkt mij toch wel het geschikte moment om die nichemarkt kansen te geven, vandaar mijn vragen. Mijnheer de minister, hoe staat de Vlaamse overheid tegenover de inplanting van dergelijke kleine particuliere windmolens? Welke regelgeving is van toepassing? Hoeveel vergunningsaanvragen zijn er bij u bekend en hoeveel ervan werden effectief vergund? Hoeveel aanvragen in beroep zijn er? Wat zijn de oorzaken van het lage aantal vergunningen? Zult u initiatief nemen om bij de gemeenten meer duidelijkheid te creëren over het vergunningsbeleid en om een visie op de inplanting van dergelijke windmolens te implementeren?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Decaluwe, u snijdt deze problematiek terecht aan. Dit is in het kader van het energiebeleid een heel belangrijke aangelegenheid.
Ik wil mijn antwoord starten met de verwijzing naar twee vrij recente vragen: een over de grote windturbines enerzijds, veelal langs grote infrastructuren, en een andere over kleinere windmolentjes of windrotors anderzijds, veelal opgericht bij woningen. In mijn antwoord op uw schriftelijke vraag van 4 juli 2007 over de grote windturbines, meestal 130 tot 150 meter hoog, heb ik beklemtoond dat op twee jaar tijd een substantieel aantal meer vergunningen werd verleend: op dat moment al 167 tegenover 115 minder dan twee jaar eerder. We zitten in een goed wijzigend klimaat. De gewijzigde bebakeningsvoorschriften en de aangepaste desbetreffende omzendbrief inzake windturbines hebben ervoor gezorgd dat een en ander vlotter tot stand kon komen. Er is ook een grotere bewustwording bij de initiatiefnemers, die steeds meer aansturen op grotere en goed doordachte projecten.
In mijn antwoord op de schriftelijke vraag nummer 115 van 16 mei 2007 ging het over de plaatsing van kleine windmolens, pakweg 10 tot 15 meter hoog. Dat is natuurlijk geen 150 meter, maar toch ook niet niets. Daarin heb ik gesteld dat er ter zake nog geen uitgeschreven beleidsvisie bestaat omdat de vraag of een dergelijk ontwerp, dat veelal louter plaatsgebonden is, namelijk opgericht naast of nabij een woning of bedrijfje, vergund kan worden, niet enkel aan de bestemmingsvoorschriften moet worden getoetst, maar ook aan de verenigbaarheid met de onmiddellijke omgeving. Dat is de essentie.
Met?geen uitgeschreven beleidsvisie´ wil ik net het verschil aangeven met de grotere windturbines. De verenigbaarheidsvraag daar is vertaald in de omzendbrief van 2006, die een hele reeks criteria in functie van de plaatsing vooropstelt. Bij kleine windmolentjes gaat het in wezen dus om een toetsing aan de goede plaatselijke aanleg, die inderdaad geval per geval kan verschillen. Bij de eerste soort gaat het over aanvragen die worden ingediend en beoordeeld door de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar in toepassing van artikel 127 van het decreet. Bij de tweede soort worden de aanvragen ingediend en beslist door het gemeentebestuur. Er zal dus in de praktijk sowieso een verschil in aanpak zijn, ook al omdat we met 308 gemeentebesturen te maken hebben.
Ook de ruimtelijke impact is heel verschillend. Bij de grote windturbineprojecten streven we naar een maximale bundeling met grootschalige infrastructuren of functies: koppeling met wegen of waterlopen, de oprichting in havengebieden en grootschalige bedrijventerreinen. Ik denk dat ik mag zeggen dat we met de aanpak van de grote windturbines in Vlaanderen een vrij coherent beeld hebben bereikt. Op bepaalde plaatsen heeft het zelfs zijn charmes. Ik ken het windmolenpark van Meer vrij goed. Dat straalt iets uit en is goed ingeplant.
We moeten voorkomen dat het ongebreideld toelaten van kleine windmolentjes, windrotors, windvanen en dies meer bij woningen, winkels en bedrijven op langere termijn zou leiden tot een beeld vergelijkbaar met de vroegere situatie waarbij elk huis zijn aparte televisieantenne had. Zoals steeds luidt het motto: overdaad schaadt. Wat dan weer niet betekent dat we helemaal geen aandacht moeten schenken aan de inderdaad ook belangrijke markt van de particuliere energiemogelijkheden om zo de Kyotonorm te helpen halen. Het is een verhaal van?checks and balances´, en dit gebeurt het beste op gemeentelijk niveau. De gemeente moet er desnoods een bouwverordening voor maken. Ik wil dit met de VVSG bekijken. We zijn de gemeenten aan het responsabiliseren op vlak van ruimtelijke ordening. We moeten de kleinschalige windturbines ook op die manier bekijken
Anders dan zonnepanelen, waarvoor ook in de ruimtelijke ordening al wat zaken zijn geregeld, hebben vrijstaande windmolens tussen 10 en 15 meter hoogte echter een veel aanzienlijkere ruimtelijke impact. We moeten ze dus met de nodige omzichtigheid benaderen. De aanvragen ervoor toetsen aan de eerder vernoemde omzendbrief met betrekking tot de grote windturbines heeft echter geen zin omdat die daar niet voor bedoeld is.
U vraagt welke regelgeving van toepassing is. Aanvragen voor particuliere windmolens of windrotors worden ingediend bij het gemeentebestuur dat, al dan niet na advies van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar - het hangt ervan af of ze al dan niet ontvoogd zijn -, over de stedenbouwkundige vergunning beslist. Anders dan bij de grotere windturbines, die vanuit het feit dat ze op het openbare elektriciteitsnet worden geschakeld en dus als openbare energieproductiebronnen worden beschouwd, gaat het hier dus niet over de procedure volgens artikel 127. De grote windturbines geven energie af aan het elektriciteitsnet. Om die reden volgen ze de procedure volgens artikel 127. Hier gaat het echter om een normale stedenbouwkundige aanvraag, waarbij die wordt getoetst aan de geldende verordenende plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen en aan goede plaatselijke aanleg. Mogelijk hebben een aantal gemeenten al over deze problematiek nagedacht en hebben ze in ruimtelijke uitvoeringsplannen of verkavelingsvergunningen specifieke bepalingen omtrent masten laten opnemen. Ik ken gemeenten die bepalingen hebben over gsm-antennes en zendmasten. Ik wil me ertoe engageren om samen met alle stakeholders na te gaan of we geen initiatief kunnen nemen.
U vroeg hoeveel vergunningsaanvragen er bij mij bekend zijn en hoeveel hiervan effectief werden vergund. Aanvragen voor kleine windmolens of windrotors worden door mijn administratie niet apart geregistreerd, vooral ook omdat ze feitelijk tot het gemeentelijke niveau behoren, maar ook omdat de vraag tot oprichting wellicht nogal eens gecombineerd wordt met een andere vraag zoals voor het bouwen van een tuinhuis, een garage, een bijgebouw enzovoort. Een rondvraag bij de buitendiensten van het agentschap leert alleszins dat het aantal aanvragen momenteel erg laag is. Wat hiervoor de oorzaak zou kunnen zijn, is mij niet bekend. Misschien zijn veel burgers niet snel geneigd om een 10 tot 15 meter hoge windmolen naast hun woning op te richten, al is het maar om discussies met de buren te vermijden.
U vraagt wat wij vanuit het beleid kunnen doen. Ik denk dat het niet onzinnig zou zijn om samen met mijn collega´s in de Vlaamse Regering na te gaan welke maatregelen we vanuit Vlaanderen verder kunnen en moeten nemen om energiemaatregelen in het algemeen blijvend maximaal te stimuleren zonder ieders bekommernis, zoals het streven naar een duurzame, kwaliteitsvolle ruimtelijke ordening, in het gedrang te brengen. Die maatregelen zullen uiteraard bestaan uit sensibiliseren, maar wellicht zijn ook regelgevende initiatieven nuttig en nodig. Het voorbeeld van de zonnepanelen bewijst het: een verhoogde subsidiëring tegelijk met een versoepeling van de ruimtelijke-ordeningsreglementering heeft geleid tot een stormloop in de plaatsing ervan, dermate zelfs dat de leveranciers vaak niet meer kunnen volgen.
Het lijkt me ook aangewezen dat we samen met de gemeenten, misschien het beste via de VVSG, nagaan hoe we dergelijke zaken aanpakken. Daarbij zijn een aantal denkpistes mogelijk. Ofwel werken we met een algemeen toetsingskader dat een aantal aspecten bevat, naar analogie van de omzendbrief voor de grote windturbines, maar dan afgestemd op de kleinere broertjes en een andere plaatsgesteldheid. We kunnen ook nagaan of ruimtelijke criteria een plaats kunnen krijgen in nieuw op te maken gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, aangepast aan de al dan niet noodzakelijk te voorziene energieproductiebronnen. Ofwel stimuleren we de gemeente om specifieke bepalingen op te nemen in gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen.
Het meest extreme zou zijn, zoals we dat ooit gedaan hebben voor de waterputten, dat we werken met een gewestelijke stedenbouwkundige verordening. Maar ik denk, gelet op ons gebrek aan kennis hierover, dat het iets te vroeg is om dat te doen.
Ik wil mijn administratie de uitdrukkelijke vraag meegeven om de volgende maanden - want we moeten daar een voldoende lange termijn voor hebben - een aparte registratie te doen van de aanvragen en na te gaan wat de problemen zijn. Op basis van de kennis die we daarbij opdoen, proberen we een soort toetsingskader te ontwikkelen, dat uiteindelijk al dan niet op een of andere verordenende manier, bijvoorbeeld via de uitbreiding van de omzendbrief, in de praktijk wordt gebracht.
Voor de fotovolta?sche panelen hebben we beslist om ze onder bepaalde voorwaarden vrij te stellen van een bouwvergunning, waarbij de oppervlakte een verhouding moet hebben ten opzichte van de totale dakoppervlakte. Mogelijk moeten we in die richting zoeken en kunnen we het opnemen in de omzendbrief over vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning of in de omzendbrief over vrijstelling van het advies van de gemachtigde ambtenaar.
Het is mijn voorstel om het eens een jaar te registreren en op basis van die informatie het toetsingskader uit te werken. Ik stel voor dat ik het gesprek met de VVSG laat aanknopen. We hebben in Vlaanderen een zeer goede Interdepartementale Windwerkgroep. Misschien kan die ons ook helpen en wat studiewerk verrichten.
De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de minister, ik dank u voor het goede antwoord. Ik denk ook dat de aanpak die u vooropstelt, heel goed is. Men probeert eerst te kijken wat er mogelijk schort, daarna oordeelt en handelt men, met respect voor de gemeentelijke autonomie. Dat is een goede aanpak, waarover men de gemeenten eventueel nu al kan inlichten. Ik heb het gevoel dat veel gemeentebesturen zich er niet over uitspreken, omdat ze denken dat het hun bevoegdheid niet is, maar ondertussen blijft het dossier misschien liggen.
De voorzitter: De heer De Klerck heeft het woord.
De heer Patrick De Klerck: Mijnheer Decaluwe, u zegt terecht dat het aantal aanvragen en de effectieve realisaties van windturbines, onder andere door de omzendbrief, sterk gestegen zijn. Er wordt eigenlijk een nieuw, proactief beleid gevoerd naar de indieners van dossiers, waarbij de Vlaamse windwerkgroep zelf zones suggereert waar windmolens kunnen komen. De mogelijkheden zijn verfijnd, want er zijn overdrukken mogelijk, onder andere in agrarische gebieden, en windmolenparken kunnen sneller gerealiseerd worden.
Voor kleinschalige initiatieven wordt in de omzendbrief expliciet gezegd dat het geen taak is van het gewest en het aan de lokale overheden is om hier uitspraken over te doen. Aan de kust is er regelmatig overleg tussen de kustburgemeesters. West-Vlaanderen is ook de windrijkste provincie. Daar werd de vraag expliciet gesteld. In het kader van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan zegt men hoe men eventueel die afweging moet doen, mits een goede ruimtelijke ordening en zonder dat de draagkracht van de omgeving wordt overschreden. Een aantal gemeenten zullen werken via gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en andere zijn van plan om met een bouwverordening te werken. Het leeft onder de bevolking en men probeert er op die manier uit te geraken.
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik denk dat iedereen in de commissie het erover eens is dat een ongecontroleerde wildgroei van kleine windmolens uit den boze is. De inplanting van die kleine windmolens moet minstens stroken met de omgeving en mag uiteraard geen geluids- of milieuhinder veroorzaken voor de omwonenden.
Mijnheer de minister, misschien kan worden overwogen om bijvoorbeeld, naar Nederlands model, te kiezen voor één windmolen per wijk, in plaats van een individuele windmolen. Misschien kan in die richting geadviseerd worden.
De voorzitter: Het incident is gesloten.