Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 17/01/2008
Vraag om uitleg van mevrouw Dominique Guns tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over het decreet op de ruimtelijke ordening en de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning
De voorzitter: Mevrouw Guns heeft het woord.
Mevrouw Dominique Guns: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag is vrij technisch en gaat meer bepaald over de artikelen 106 en 108 van het decreet op de ruimtelijke ordening. Artikel 106 stelt, bij het deel over de procedureregels in eerste aanleg, dat de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning moet worden gericht aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het voorwerp van de vergunningsaanvraag gelegen is. De aanvraag wordt ingediend door middel van een aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs.
Artikel 108, paragraaf 1, stelt vervolgens dat de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, na ontvangst van de aanvraag, nagaat of ze volledig is. Indien de aanvraag volledig wordt bevonden, dan stuurt hij hiervan, binnen veertien dagen na ontvangst van de aanvraag, een schriftelijke bevestiging aan de aanvrager.
Het gebeurt dat een aanvrager van de stedenbouwkundige ambtenaar als antwoord krijgt dat bij gebrek aan personeel het nazicht op de volledigheid van de verkavelingsaanvraag of de wijziging van de verkavelingsvergunning en de eventuele verzending van het volledigheidsbewijs, pas op latere datum en soms zelfs enkele maanden na afgifte zal geschieden. Ik ken een voorbeeld van een aanvraag, ingediend begin juli 2007, waarbij de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar aan de aanvrager liet weten dat hij bij gebrek aan personeel pas in oktober of november kan laten weten of zijn dossier volledig is. Ik kan niet nagaan of het gaat over een ontvoogde of een niet-ontvoogde gemeente. De betrokkene heeft me uit veiligheidsoverwegingen niet meegedeeld in welke gemeente de aanvraag werd ingediend.
Het feit dat men het volledigheidsbewijs pas drie tot vier maanden later afgeeft, heeft verschillende gevolgen. Het heeft niet alleen gevolgen voor het opstarten van het openbaar onderzoek, maar ook voor het afsluiten van een lening. Als je geluk hebt en de rente is dalende, dan is er geen probleem, maar als de rente stijgt, is dat niet zo leuk.
Mijnheer de minister, is het wettelijk toegelaten dat een ambtenaar, die volgens artikel 108 binnen de veertien dagen na ontvangst een bewijs van volledigheid moet afgeven, binnen de veertien dagen een antwoord geeft dat zegt dat men binnen enkele maanden het bewijs zal bezorgen? Wat is de regelgeving dienaangaande?
De voorzitter: Minister van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Guns, artikel 106 en volgende zijn slechts van toepassing in de ontvoogde gemeenten. Vandaag is dat een kleine minderheid van een twintigtal gemeenten. Dit zijn de gemeenten die aan de vijf welbekende voorwaarden voldoen en bij besluit een beslissing hebben gekregen van ontvoogding. In alle andere gemeenten is de oude vergunningsprocedure nog van toepassing.
Artikel 106 zegt:?De aanvraag wordt ingediend door middel van een aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs.? Artikel 108, paragraaf 1, zegt dat binnen de veertien dagen na ontvangst van de aanvraag, een schriftelijke bevestiging aan de aanvrager wordt bezorgd indien de aanvraag volledig wordt bevonden. In paragraaf 2 van datzelfde artikel staat:?Wordt de aanvraag niet volledig bevonden, dan brengt de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, binnen veertien dagen na ontvangst van de aanvraag, bij aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs de aanvrager daarvan op de hoogte. Hierbij wordt vermeld om welke reden die aanvraag niet volledig wordt bevonden. De vergunningsprocedure wordt hiermee definitief stopgezet. Indien binnen veertien dagen geen kennisgeving is verzonden, dan wordt het dossier geacht administratief volledig en ontvankelijk te zijn.?
De laatste zin van artikel 108, paragraaf 2, spreekt voor zich. Deze bepaling laat geen enkel uitstel toe. In ontvoogde gemeenten leidt het niet-beslissen over de volledigheid tot de vaststelling van stilzwijgende volledigheid.
Wat nu in niet-ontvoogde gemeenten? Daar zijn er wel problemen, die veroorzaakt worden door het oude decreet uit 1996. Het is misschien nuttig daar ter vervollediging ook even op in te gaan.
Over het ontvangstbewijs bepaalt artikel 51 van het Co?rdinatiedecreet van 1996 het volgende:?Behoudens in het bij artikel 48 bedoelde geval, wordt de aanvraag op het gemeentehuis ingediend; indien het dossier volledig is, wordt dadelijk een ontvangstbewijs afgegeven. De aanvraag kan ook bij ter post aangetekende brief worden gedaan; binnen vijf dagen na ontvangst ervan zendt de gemeente aan de aanvrager bij ter post aangetekende brief een ontvangstbewijs of deelt hem op dezelfde wijze mede, dat zijn dossier niet volledig is.?
Omdat deze bepaling niet altijd nauwgezet werd nageleefd, heeft mijn voorganger, minister Baldewijns, de noodzaak aangevoeld om hierover een rondzendbrief op te maken. De rondzendbrief RO 98/07 over de afgifte van het ontvangstbewijs bij het indienen van een bouw- of verkavelingsaanvraag, geeft nadere toelichting, bestemd voor de colleges van burgemeester en schepenen. Ik citeer:?Deze omzendbrief wil de nadruk leggen op het feit dat de afgifte niet afhangt van de goede wil van de gemeente maar een decretale verplichting is.?
De omzendbrief vervolgt dat het niet of niet correct toepassen van deze verplichting als gevolg heeft dat de aanvangstermijn voor de procedure van de aanvraag niet vastligt, wat onoverkomelijke problemen kan stellen binnen het verder procedureverloop van een aanvraag. Verder wordt in deze rondzendbrief de nadruk gelegd op het feit dat de aanvrager er alle belang bij heeft een degelijk dossier in te dienen, en dat de gemeente hoe dan ook het ontvangstbewijs moet afgeven, uiteraard gekoppeld aan het volledigheidstoezicht. Ten slotte wordt benadrukt dat?(?) het niet afleveren van het ontvangstbewijs een schending inhoudt van de rechten van de aanvrager. Immers, elke volgende stap in de procedure, namelijk toepassing van artikel 52 (aanschrijven van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar) en toepassing van artikel 53 (beroep bij de Deputatie) en het beroep bij de Vlaamse Regering kan pas gezet worden na afgifte van een ontvangstbewijs.?
Ook in de rechtsleer en de commentaren op de decreetgeving wordt het belang van het ontvangstbewijs onderstreept. Zo stelt bijvoorbeeld professor Vekeman dat de aanvrager het ontvangstbewijs desnoods zelf moet opeisen:?Het levert immers niet alleen het bewijs van de afgifte van het dossier, maar is tevens het uitgangspunt van de termijn waarbinnen de gemeente op de aanvraag moet beslissen. En, het waarborgt het regelmatige verloop van de verdere procedure, die in haar opeenvolgende fasen, uitgaande van de datum van het ontvangstbewijs, evenzeer aan strikte termijnen gebonden is.? Dit staat in het welbekende werk ´Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw´ van professor Vekeman.
Hieruit volgt dat de afgifte van het ontvangstbewijs zeker een belangrijke decretale verplichting vormt voor de gemeente. De betrokken verplichting heeft duidelijk implicaties voor de volledigheid van het dossier, maar ook voor de berekening van de termijnen. Het probleem is dat er eigenlijk decretaal geen sanctie staat op het niet naleven ervan. Professor Vekeman zegt dat men het desnoods moet afdwingen met alle mogelijke middelen, zoals een aangetekend schrijven, om de datum te fixeren, maar het decreet zelf heeft niet in een sanctie voorzien.
Het decreet vermeldt dat, als de aanvraag aangetekend naar de gemeente werd gestuurd, de gemeente binnen de vijf dagen na ontvangst van de aanvraag, aangetekend een ontvangstbewijs aan de aanvrager moet zenden. De Raad van State oordeelde dat die vereiste een substantiële vormvereiste is, omdat deze formaliteit in het belang is van de bouwaanvrager. Dat is een arrest van de Raad van State, het fameuze arrest-Inghels, nummer 20.704, van 11 november 1980. Ook de Raad van State heeft dus een arrest geveld waarin duidelijk staat dat de termijnen beginnen spelen. Uit hetzelfde arrest van de Raad van State kan nog worden afgeleid dat, als blijkt dat de gemeente geen ontvangstbewijs heeft afgegeven, de aanvrager toch op een geldige wijze de procedure kan voortzetten. Als de gemeente zich niet houdt aan de bindende termijnen, kan men daar overspringen. Dat kan momenteel gebeuren via een rechtstreeks beroep bij de deputatie. In het geval van nalatigheid door de gemeente op het punt van het ontvangstbewijs, lijkt het mij dus raadzaam dat geen rekening wordt gehouden met de afwezigheid van het ontvangstbewijs bij de behandeling van de verdere procedurestappen in beroep, en kan men aan het gemeentelijke niveau voorbijgaan.
In het nieuwe decreet stellen zich geen problemen, want de afwezigheid van een attest is een stilzwijgende instemming met de volledigheid van het dossier, en zo fixeert men de datum van de aanvraag. In het oude decreet is het ontvangstbewijs een belangrijk element in de procedure tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning. Niettemin is er geen sanctie op het niet naleven, maar ik denk dat uit de rechtsspraak van de Raad van State wel degelijk kan worden afgeleid dat, indien afgifte is gebeurd van een ontvangstbewijs en geen terugzending van het dossier, deze feiten op zich de aanvrager niet kunnen beletten op een rechtsgeldige wijze de procedure voort te zetten.
Zoals u weet, is het onze brandende ambitie om beide procedures binnenkort in één decreettekst te omvatten, zodat het een geïntegreerde procedure is, waarmee we ook dit probleem definitief naar de geschiedenisboeken willen verwijzen.
De voorzitter: Mevrouw Guns heeft het woord.
Mevrouw Dominique Guns: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Als ik u goed heb begrepen, heeft het feit, in het geval van de ontvoogde gemeenten, dat de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar binnen twee weken als antwoord geeft dat het dossier binnen drie of vier maanden zal worden bekeken, geen enkel belang. Na veertien dagen wordt aangenomen dat het dossier volledig is.
Waar kunnen we de 20 gemeenten vinden die al ontvoogd zijn?
Minister Dirk Van Mechelen: Die staan op de website. Zijn staan ook nagenoeg allemaal in de beleidsbrief, want u moet er enkel de stad Gent aan toevoegen.
De heer Stefaan Sintobin: In verband met de ontvoogde gemeenten heb ik al tot in den treure in mijn gemeente Izegem de vraag gesteld naar de stand van zaken. Ik raadpleeg ook regelmatig de webstek, maar in de gemeente krijg ik altijd het antwoord dat alles binnen is, maar dat het heel lang duurt voor de gemeente ontvoogd is. Dat is het antwoord dat ik van het stadsbestuur krijg.
Mijnheer de minister, wat is er daarvan aan? Ik begrijp dat er een zekere periode overheen gaat, maar ik kan nergens controleren of het klopt wat het stadsbestuur me zegt. Is het dossier binnen of is het niet binnen? Dat kan ik blijkbaar niet nagaan op de webstek.
Minister Dirk Van Mechelen: Izegem beschikt over een gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar, heeft een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en heeft een goedgekeurd register onbebouwde percelen.
Het enige waar meer tijd voor nodig is, is voor het goedkeuren van het vergunningenregister, want dat vergt een vrij diepgaand onderzoek. Maar ook daarvoor is een volledige timing afgesproken. Het vergunningenregister van Izegem is in onderzoek. De timing houdt in dat het eind februari afgerond zal zijn. Het planregister moet aangepast worden. Daarover zijn de onderhandelingen met de gemeente opgestart.
De voorzitter: Het incident is gesloten.