Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 25/10/2007
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over het uitblijven van de uitvoeringsbesluiten van de wijziging van artikel 25 van het Jachtdecreet
Vraag om uitleg van de heer Jan Verfaillie tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de uitvoering van de wijziging van het Jachtdecreet van 24 juli 1991
Vraag om uitleg van de heer Karlos Callens tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over schade aangebracht door niet-bejaagbare diersoorten die niet als wild gecatalogeerd staan
Vraag om uitleg van de heer Jan Verfaillie tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de everzwijnenproblematiek
De voorzitter: De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega´s, in mei vorig jaar heeft het Vlaams Parlement eenparig de wijziging van artikel 25 van het Jachtdecreet goedgekeurd. De bedoeling daarvan was om wildschade niet langer via de kostelijke en stroeve weg van gerechtelijke procedures te vergoeden, maar indien de situatie zich voordeed, via een administratieve en eenvoudigere procedure. Uiteraard moet deze procedure de nodige garanties bieden voor een correcte behandeling van de schadeclaim.
In november van vorig jaar en in april van dit jaar heb ik de vorige minister van Leefmilieu ondervraagd over het uitblijven van de uitvoeringsbesluiten. Hij antwoordde dat er een eerste voorontwerptekst was opgemaakt en dat hij zijn best zou doen om dit nog voor het zomerreces te finaliseren, en indien dit niet lukte, vlak na het reces.
Ik heb toen aangekondigd dat ik hem opnieuw zou ondervragen indien de uitvoeringsbesluiten niet goedgekeurd zouden zijn. Vandaar mijn nieuwe vraag, mevrouw de minister. Zijn de uitvoeringsbesluiten intussen in orde gebracht? Zo niet, wanneer mogen we die dan verwachten? Welke knelpunten moeten eventueel nog worden weggewerkt?
De voorzitter: De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie: De heer De Meyer heeft de algemene problematiek geschetst. Mevrouw de minister, het lijkt me niet nodig om te verwijzen naar de specifieke situatie van West-Vlaanderen omdat u daar voldoende van op de hoogte bent. Ik sluit me aan bij de vragen van de heer De Meyer.
Ik heb wel een bijkomende vraag. Welk bedrag werd dit jaar al uitbetaald voor de schade aan landbouwgewassen toegebracht door beschermde diersoorten en niet-bejaagbare wildsoorten? Voor welke dieren worden op dit moment de meeste bedragen uitbetaald? Is de situatie gelijkaardig in alle provincies?
Wat de everzwijnenproblematiek betreft, is de populatie in de ons omringende landen het afgelopen decennium aan een sterke groei begonnen. Daarvoor kunnen meerdere oorzaken worden aangewezen. Ten eerste komen lange winters met strenge vorst en veel sneeuw steeds minder voor. Daarnaast zorgen veel goede mastjaren met veel eikels, beukennootjes en kastanjes ervoor dat de everzwijnen in een goede lichamelijke conditie verkeren, wat hun voortplantingskracht vergroot. Verder is er een sterke stijging van het aantal terreinen waar everzwijnen niet bejaagd worden zoals natuurgebieden.
Dat er her en der everzwijnen voorkomen in Vlaanderen zou dus niet uitsluitend te wijten zijn aan een illegale introductie maar zou het gevolg zijn van een natuurlijke herlokalisatie. Of everzwijnen overlast veroorzaken en in welke mate, is afhankelijk van de draagkracht van onze samenleving en van de bereidheid om ermee om te gaan. Landbouwers hebben wellicht het meeste recht van spreken want everzwijnen kunnen op korte tijd ernstige schade toebrengen aan hun veldvruchten.
Aangezien we verwachten dat de problemen met de evers in de toekomst enkel zullen toenemen, is een beleidsplan op Vlaams niveau wenselijk. In dat plan moeten de zones worden afgebakend waar de evers gedoogd worden in aanvaardbare aantallen.
Mevrouw de minister, waar in Vlaanderen komen momenteel de meeste everzwijnenpopulaties voor? Hoe staat u tegenover de opmaak van een beleidsplan op Vlaams niveau? Hoe staat u tegenover de jacht op everzwijnen?
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: Mijn vraag gaat over de schade die wordt aangericht door niet- bejaagbare diersoorten, in het bijzonder de kauw en de aalscholver.
Artikel 3 van het Jachtdecreet deelt het wild onder in verschillende categorieën wat de bejaging betreft. De kauw kan niet worden bestreden omdat hij niet is opgenomen in artikel 4 van het koninklijk besluit betreffende de bescherming van vogels in het Vlaamse Gewest.
De kauwen richten heel wat schade aan. Sommige kauwen nestelen zich in de schoorsteen van huizen. Dat houdt een gevaar in op CO-vergiftiging. Bovendien richten de kauwen ook schade aan landbouwgewassen aan.
Mevrouw de minister, zijn er recente studies die een duidelijk beeld geven van de evolutie van de populatie kauwen in Vlaanderen tijdens de laatste vijf jaar? Zo ja, welke conclusies kunnen eruit getrokken worden? Zo neen, kan die evolutie dan eens worden onderzocht?
Hoeveel gevallen van schade door kauwen zijn er bekend bij het Agentschap voor Natuur en Bos? Hoeveel nesten jonge kauwen afkomstig uit schoorstenen, werden binnengebracht in de vogelopvangcentra? Ik vraag dit gewoon om een idee te krijgen van de evolutie ter zake.
Acht u het nuttig om een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie om de kauw te laten bejagen in België? Zo ja, welke stappen zult u daartoe ondernemen? Acht u het wenselijk om de kauw onder te brengen in artikel 4 van het genoemde KB over de bescherming van vogels in het Vlaamse Gewest zodat de vogels kunnen worden bestreden op plekken met een te grote populatie?
De voorzitter: De heer De Klerck heeft het woord.
De heer Patrick De Klerck: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in Knokke-Heist werd deze zomer een steekproef gedaan in verband met de problematiek met de kauwen. Van de 25 aanwezige landbouwers waren er 22 die effectief problemen hadden met kauwen. Ze hebben een schadedossier ingediend. In het totaal gaat het om 17.000 euro. Dit bewijst dat kauwen een groot probleem vormen.
Ik wil het echter ook eventjes over een andere diersoort hebben. Het gaat om een vogel die heel frequent aan de kust aanwezig is - en ik ben ervan overtuigd dat hij ook tot Torhout doorvliegt -, namelijk de meeuw. Meeuwen vormen immers een groot probleem bij ons aan de kust.
Meeuwen vormen in de eerste plaats een groot probleem voor het toerisme aan de kust. De vogels vertonen een steeds arroganter en agressiever gedrag tegenover toeristen. Deze zomer het ik zelf vastgesteld dat ze op een heel agressieve manier voedsel uit de handen van kleine kinderen pikken. Het gevolg is dat de kinderen niet alleen schrikken, maar er ook letsels aan overhouden.
Ook de vele uitwerpselen van de meeuwen vormen een probleem, want ze ontsieren het straatbeeld nogal. In veel kustgemeenten is het echt een?bescheten´ situatie. De uitwerpselen zorgen bovendien voor een grote geurhinder. Zeker voor de vele oudere mensen die aan de kust verblijven, zijn de uitwerpselen ook gevaarlijk. De mensen glijden uit, soms met letsels tot gevolg.
Ik betreur ten zeerste dat de vogels nogal goed zijn in het doorpikken van vuilniszakken. Het is hun favoriete tijdverdrijf. Op zich is dat misschien niet zo erg, maar er komt wel heel veel vuil op de weg terecht. Door de wind wordt dat afval bovendien overal in de stad verspreid. Tijdens de zomer werd met andere types van vuilniszakken geëxperimenteerd, maar dat experiment was spijtig genoeg niet succesvol.
Mevrouw de minister, vandaar mijn vraag om een puntje toe te voegen aan artikel 4 van het koninklijk besluit betreffende de bescherming van vogels in het Vlaamse Gewest. Nu staat er dat in het belang van de veiligheid van vliegvelden en van de volksgezondheid, het hele jaar door iets kan worden gedaan tegen kokmeeuwen en zilvermeeuwen binnen de grenzen van de vliegvelden van de Regie der Luchtwegen, binnen de grenzen van militaire vliegvelden en binnen de grenzen van vuilnisstorten. Ik zou daar graag aan toevoegen dat de bestrijding met roofvogels aan de kust mogelijk moet zijn, zeker in de zomermaanden. Tijdens de zomer is het omwille van de veiligheid immers niet aangewezen om de meeuwen effectief te bejagen, maar met roofvogels kunnen we deze meervoudige problematiek misschien het hoofd bieden.
De voorzitter: Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: Mijnheer de voorzitter, ik beantwoord eerst de vragen van de heren De Meyer en Verfaillie, want die gaan over artikel 25 van het Jachtdecreet. Ik moet in de eerste plaats opmerken dat everzwijnen en vossen weliswaar onder het Jachtdecreet vallen, maar dat de jacht erop niet gesloten is. Dit betekent dat artikel 25 van het Jachtdecreet niet in werking treedt, behalve wanneer er kennelijk een verband is met gebieden waarvoor de jacht wel gesloten is, bijvoorbeeld reservaten. Kraaien en eksters vallen niet onder het Jachtdecreet maar onder de wetgeving op de vogelbescherming. Het is toch wel belangrijk om eerst dit kader te schetsen.
Betreffende artikel 25 van het Jachtdecreet werd in januari 2007 een werkgroep belast met de voorbereiding van een uitvoeringsbesluit. U hebt dat heel terecht opgemerkt en ook opgevolgd. Deze werkgroep bestaat uit mensen van het Agentschap voor Natuur en Bos, of het ANB, het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, of het INBO, het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, of het ILVO, en de provincie West-Vlaanderen. Het voorzitterschap wordt door mijn kabinet waargenomen. Men heeft de werkzaamheden in het begin van 2007 aangevat met een terreinbezoek. Vlak voor het zomerreces werd een eerste voorontwerp opgesteld. De werkgroep heeft tijdens de afgelopen maanden nog tweemaal vergaderd over het ontwerp van uitvoeringsbesluit.
Er is vandaag dus in belangrijke mate een consensus gegroeid over een voorontwerptekst, die nu wordt gefinaliseerd en die daarna zal worden afgetoetst bij de representatieve organisaties van de relevante doelgroepen. Ik verwacht dat ik die tekst zeer binnenkort voor principieel akkoord kan voorleggen aan de Vlaamse Regering. Maar het is natuurlijk jammer om geconfronteerd te worden met engagementen die blijkbaar genomen waren voor het zomerreces. De raadgever is dezelfde gebleven, maar hij kijkt heel schuldbewust en heeft al mea culpa geslagen.
Het grote knelpunt is niet de raadgever, maar ligt in het gegeven dat het om een nieuw systeem gaat, waarvan niet voorspeld kan worden hoe het op het terrein zal werken en wat de feitelijke en budgettaire consequenties zijn. Om deze onzekerheden in te perken, zijn er in het voorontwerp verschillende mechanismen ingebouwd, om op een efficiënte wijze tot min of meer acceptabele vaststellingen en inschattingen te komen.
Voor het overige heb ik het Agentschap voor Natuur en Bos opdracht gegeven om een studieopdracht uit te besteden aan het ILVO samen met het INBO, teneinde de schade-inschatting op een gefundeerde manier te kunnen laten verlopen.
Mijnheer Verfaillie, het bedrag aan schadevergoedingen dat in 2007 in het kader van artikel 25 van het Jachtdecreet werd uitbetaald, bedraagt 3365,97 euro.
De vergoedingen hebben vooral betrekking op schade veroorzaakt door ganzen: de kleine rietgans, de kolgans, de grauwe gans en de Canadese gans. De schadedossiers situeren zich uitsluitend in de provincies West-Vlaanderen - in het bijzonder de regio Uitkerkse Polder - en Oost-Vlaanderen - in het bijzonder de regio rond de gemeente Beveren.
Mijnheer Verfaillie, ik kan, samen met u, vaststellen dat er inderdaad everzwijnen voorkomen in het Vlaamse Gewest. Everzwijnenpopulaties komen met name in de vrije wildbaan voor in de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg en Vlaams-Brabant.
In West-Vlaanderen wordt de stand geraamd op een 50 à 100 exemplaren, voornamelijk op het grondgebied van Brugge, Zedelgem en Jabbeke. Een groep van een achttal dieren is opgemerkt op het grondgebied van Beerst-Diksmuide. Een drietal dieren is opgemerkt in de omgeving van leper, nabij de Franse grens. In Oost-Vlaanderen werden een viertal dieren opgemerkt in de omgeving van het Drongengoed, gelegen op het grondgebied Maldegem-Knesselare-Zomergem. In Vlaams-Brabant werden enkele dieren opgemerkt in het Zoniënwoud. In Limburg moet een onderscheid worden gemaakt tussen de Voerstreek en de rest van Limburg. In de Voerstreek komen van oudsher everzwijnen voor als gevolg van een natuurlijke migratie vanuit het Waalse Gewest. De natuurlijke everzwijnpopulatie op Voerens grondgebied wordt geschat op een 60-tal dieren, nu en dan fluctuerend. De andere, sinds een tweetal jaar geconstateerde populaties in respectievelijk noord-west-Limburg - de Lage Kempen -, in oost-Midden-Limburg - de Hoge Kempen - , en in het noord-Limburgse Kempenbroek, zijn ook relatief talrijk. Schattingen lopen uiteen van enkele tientallen tot omstreeks 100 exemplaren.
Het is duidelijk dat er in het Vlaamse Gewest, een dichtbevolkte regio met een belangrijke oppervlakte aan landbouwgebied, zeer weinig geschikte en voldoende grote biotopen zijn voor populaties van wilde zwijnen. Om over een langere termijn evers te kunnen houden, is er met name nood aan voldoende grote geschikte biotopen, waardoor het risico op belangrijke schade aan landbouwteelten, weiden of eigendommen, maar ook aan andere natuurwaarden of aan kleinwild, klein is.
Als ik rondluister, stel ik vast dat de meeste betrokken groepen, ook de jagers, er niet mee gediend zijn dat die evers nu opduiken.
Vooraleer in te gaan op het basisidee van het beleidsplan op Vlaams niveau, moet ik eerst de hoofdlijnen geven van de juridische context waarin de jacht op everzwijnen, en dus ook een eventueel beleidsplan, zich situeert.
De rechtsbasis wordt in hoofdzaak geschapen door het Jachtdecreet van 24 juli 1991. Dit decreet maakt dat er voor jacht op grofwild, waaronder dus evers, alleszins een door de jachtrechthouder of wildbeheerseenheid in te dienen afschotplan verplicht is. Artikel 5 verplicht dat.
Het Jachtdecreet bepaalt verder dat er in principe alleen tussen zonsopgang en zonsondergang mag worden gejaagd. De openings- en sluitingsdata van de reguliere jacht moeten om de vijf jaar worden vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering, het zogenaamde Jachtopeningsbesluit.
Naast de reguliere jacht wordt er in artikel 22 van het Jachtdecreet ook in de mogelijkheid tot bestrijding voorzien. Deze mogelijkheid is specifiek gebaseerd op het recht van de eigenaar of de grondgebruiker om jaagbaar wild dat schade toebrengt aan zijn gewassen, teelten, bossen of eigendommen terug te drijven of te doden of te laten doden.
Merk op dat het moet gaan om jaagbaar wild. Daaruit volgt dat wild waarop de jacht gesloten is, ook niet bestreden kan worden. Merk ook op dat het in principe niet noodzakelijkerwijs de jachtrechthouder is die bestrijdt en dat de eigenaar of grondgebruiker er niet toe verplicht kan worden te bestrijden of te laten bestrijden. Het gaat om een recht, niet om een plicht. Vermeldenswaard is tot slot dat deze bestrijding alleen maar mag plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang.
Een tussenvorm tussen bestrijding en bejaging is de zogeheten bijzondere jacht. Dat is een normale jachtactiviteit door de jachtrechthouder, die evenwel toegelaten wordt binnen een andere, verruimde openingstijd, omwille van schade aan gewassen, en dit na enige, aangepaste formaliteiten.
Deze?bijzondere jacht´ wordt in het Jachtopeningsbesluit toegestaan voor bepaalde soorten, met name voor de soorten waarvan betekenisvolle schade kan worden verwacht. De praktische toepassing van dit alles wordt, zoals gezegd, om de vijf jaar uitgewerkt in het zogenaamde Jachtopeningsbesluit. Krachtens artikel 3, paragraaf 1 van dat besluit is de reguliere jacht op het wild zwijn geopend van 1 oktober tot 31 december. Aanvragen van jagers voor een afschotplan worden door het Agentschap voor Natuur en Bos zonder meer goedgekeurd wanneer de aanvraag voldoet aan de reglementair vastgestelde voorwaarden. In de praktijk betekent dit dat er nauwelijks aanvragen worden geweigerd.
Voor wat het wild zwijn aangaat, is er in het huidige Jachtopeningsbesluit geen bijzondere jacht ingesteld. Deze actuele regeling heeft bepaalde consequenties voor het eventueel te voeren beleid. Zo is het juridisch onmogelijk om enkel en alleen uit te gaan van bestrijding, vermits in de eerste plaats de jachtrechthouder tijdens de?open tijd´ steeds het recht heeft om een afschotplan betreffende evers in te dienen en vervolgens de reguliere jachtactiviteit aan te vatten. Daarnaast impliceert bestrijding per definitie dat de jacht open is, aangezien het moet gaan om?jaagbaar wild´.
Het is juridisch ook onmogelijk om enkel en alleen uit te gaan van reguliere jacht, vermits de eigenaar of grondgebruiker steeds additioneel bestrijding kan eisen. Aansluitend kunnen we vaststellen dat ook het idee dat in bepaalde zones op grond van het Jachtdecreet overgegaan zou kunnen worden tot de totale uitroeiing juridisch gesproken zeer moeilijk ligt, vermits dit niet alleen een grootschalige actie vereist, maar bovendien ook de toestemming van alle betrokken eigenaars en grondgebruikers.
Een andere wettelijke moeilijkheid inzake uitroeiing is dat evers het best bejaagd worden na zonsondergang en voor zonsopgang, in de late avond, in de vroege ochtend, of zelfs tijdens de nacht. Louter op juridische gronden moet dus geaccepteerd worden dat op basis van het Jachtdecreet noch bestrijding, noch reguliere jacht door de Vlaamse overheid uitgesloten dan wel opgelegd kunnen worden. In die zin is ook een planning en bijhorende zonering - met name:?hier zal er gejaagd worden en daar zal er bestreden worden´ of?hier tolereren we wél een aantal everzwijnen en daar tolereren we in het geheel geen everzwijnen meer´ - op grond van het huidige Jachtdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten zeer moeilijk tot onmogelijk te verwezenlijken.
Gelet op deze juridisch moeilijke omgeving, zal ik het beleid van het afgelopen anderhalf jaar samenvatten. Afgelopen zomer werd er, als wetenschappelijk opgevolgd pilootproject, enkel en alleen in Voeren een quasi reguliere zomerjacht toegelaten op de everpopulatie. Dergelijke zomerjacht mocht uitgevoerd worden van 15 mei tot 15 september. Dat is namelijk gelijktijdig met de normale openingsperiode voor ander soort grof wild, te weten de jachtperiode op de reebok. De enige toegelaten methode was de zogenaamde aanzitjacht of jacht vanop hoogzit.
Bij het INBO is een studieadvies gevraagd en ook verkregen over de jacht op de evers in Vlaanderen. De resultaten van deze instructieve studie is beschikbaar op www.inbo.be.
Zowel in de omgeving van Brugge als in Limburg is het agentschap, na overleg met mijn kabinet, gaan samenwerken met de gemeenten, ten einde bestrijdingscampagnes op grond van artikel 135 van het Gemeentedecreet uit te proberen. De feitelijke situatie is dat in voorkomend geval het agentschap de gemeenten adviseert en voor een deel ook de feitelijke taak op zich neemt. Telkens werden ook andere types van samenwerkingsverbanden uitgeprobeerd. Op die manier ontstaan er feitelijk geplande zoneringen, waarbij bepaald wordt waar en hoe mag worden gejaagd.
Op grond van de vaststellingen en de concrete werkzaamheden, zal ik uiteraard laten onderzoeken welke juridische voorwaarden moeten worden gewijzigd in het Jachtopeningsbesluit. Het doel moet zijn de combinatie van jacht en bestrijding van everzwijnen billijker, effectiever en efficiënter te laten verlopen. Er kan ook worden gedacht aan het instellen van een bijzondere jacht in de gesloten tijd met het oog op het voorkomen van schade.
Tot slot is het mijn visie dat per streek tussen jagers en bos- en natuurwachters moet worden nagegaan hoe een optimale combinatie kan worden bekomen, zodat de afzonderlijke populaties van evers binnen de perken worden gehouden.
Mijnheer Callens, de kauwen ressorteren onder het soortenbeleid. Daarom moeten we de zaak ook anders bekijken. Gebiedsdekkende populatieschommelingen van de kauw in Vlaanderen werden gedurende de afgelopen vijf jaar niet in kaart gebracht. Sinds 2007 heeft het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek van de Vlaamse overheid samen met Natuurpunt vzw het project?Algemene Broedvogels Vlaanderen´ opgestart. Dat project zal dergelijke schommelingen wel kunnen aantonen. Aangezien we nog maar over gegevens van één jaar beschikken, kunnen we de vraag over recente gegevens niet beantwoorden.
In de periode 2000-2002 werd echter onder co?rdinatie van het INBO veldwerk verricht voor de Atlas van de Vlaamse broedvogels. Die atlas verscheen in 2004 als mededeling nr. 23 van het toenmalige Instituut voor Natuurbehoud. Mijnheer de voorzitter, ik zal u een bijlage bezorgen met een verspreidings- en een relatieve dichtheidskaart van de kauw in Vlaanderen.
Uit de atlas kan ik met betrekking tot de ontwikkeling van die soort in Vlaanderen het volgende citeren:?In vergelijking met de Belgische Broedvogelatlas van de periode 1973-77 heeft de kauw zijn verspreidingsgebied iets verder uitgebreid in het westen, namelijk in zuidelijk West-Vlaanderen, en plaatselijk in het Meetjesland, hoewel die verschillen ook te wijten kunnen zijn aan de hogere inventarisatie-inspanning tijdens de huidige atlasperiode. De dichtheidsverschillen tussen de verschillende regio´s zijn erg moeilijk te vergelijken tussen beide periodes omwille van de verschillende methodiek, maar in grote lijnen blijken ook die nagenoeg ongewijzigd te zijn gebleven.?
In de periode 1973-77 werd de Belgische populatie geschat op 10.000 tot 21.000 broedparen, een aantal dat drie tot zes keer lager lag dan de voorgaande schatting van 1972. In nagenoeg alle atlasregio´s blijkt de soort het momenteel erg goed te doen. Zo wordt uit Klein-Brabant een verviervoudiging van de aantallen gemeld in 2001 ten opzichte van 1988, van circa 100 naar 400 broedparen. De soort gaat dus zeker flink in aantal vooruit in Vlaanderen maar door het ontbreken van een meer gedetailleerde monitoring en aantal gegevens kan momenteel geen betrouwbare populatieschatting en -trend worden bepaald.
Het aantal schadegevallen door kauwen dat de afgelopen jaren werd gemeld bij het Agentschap voor Natuur en Bos is veeleer klein. Meldingen van schade of overlast betreffen zowel landbouwschade als overlast in dorpskernen. In totaal gaat het over minder dan tien meldingen per jaar. In 2007 was er wel een toename van het aantal meldingen van landbouwschade maar al bij al het bleef het toen ook bij een beperkt aantal gevallen.
In enkele gevallen werd de schade of de overlast zo belangrijk geschat dat een afwijkingsvergunning werd toegestaan om lokaal bestrijding van kauwen uit te voeren. De jongste jaren ging het om twee vergunningen in 2006 en drie in 2007. We mogen aannemen dat maar een minderheid van het aantal meldingen van schade bij gemeenten of andere instanties effectief het Agentschap voor Natuur en Bos heeft bereikt.
Een overzicht van het aantal nestjongen van kauwen dat de voorbije vijf jaar werd opgevangen in de tien erkende Vlaamse opvangcentra voor vogels en wilde dieren, de VOC´s, is weergegeven in een tabel die ik u laat bezorgen. Er blijkt de jongste vijf jaar een toenemende trend te zijn in het aantal door de centra opgevangen nestjongen van kauwen. Ik merk op dat de stijging van het aantal opgevangen kauwen niet los mag worden gezien van de algemene stijging van het totale aantal vogels dat wordt binnengebracht in de VOC´s. Die stijging is te wijten aan de toenemende bekendheid van de opvangcentra bij het publiek waardoor meer dieren worden binnengebracht. De stijging van het aantal binnengebrachte kauwen is met andere woorden op zich geen zuivere indicatie van de toename van de populatie.
Mijn diensten bij de Vlaamse administratie werken momenteel aan een aanpassing van de Vlaamse wetgeving betreffende de soortenbescherming. Er zou een nieuw soortenbesluit komen. Daarbij zou bestrijding van de kauw mogelijk worden op gelijkaardige wijze zoals dat nu in artikel 4 van het KB van 1981 mogelijk is voor bijvoorbeeld de zwarte kraai, de ekster en de meeuwen. Dat alles wordt uiteraard beperkt door wat in de Vogelrichtlijn is toegelaten. De bestrijding zou mogelijk kunnen worden, onder bepaalde voorwaarden, indien geen andere bevredigende oplossing bestaat, in het belang van de veiligheid van het vliegverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en in het belang van de openbare veiligheid. Op die manier zou het mogelijk worden om bestrijding van kauwen uit te voeren op plaatsen waar werkelijk sprake is van overlast of schade die op geen enkele andere wijze kan worden verholpen met behulp van niet-dodelijke middelen. Daartoe is geen specifieke aanvraag aan de Europese Commissie vereist. Ik neem uw suggestie omtrent de bestrijding door middel van roofvogels mee, maar kan daar vandaag geen definitieve uitspraken over doen.
Het klopt dat de kauw in Bijlage II van de Vogelrichtlijn niet is aangemeld als bejaagbaar in België, maar dat neemt niet weg dat bestrijding mogelijk is op basis van het algemene afwijkingsartikel van de Vogelrichtlijn, in het bijzonder artikel 9. In dat artikel wordt bepaald dat afwijkingen op de bescherming van vogelsoorten kunnen worden toegestaan om welbepaalde redenen, onder meer in het belang van de openbare veiligheid en ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Er zijn wel een aantal voorwaarden verbonden aan het toepassen van deze mogelijkheid. Zo mag enkel worden afgeweken op voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Ook moeten we aangeven welke middelen en methoden men mag gebruiken om af te wijken, waar en wanneer de afwijking mag worden uitgevoerd, welke bevoegde overheid toeziet op de uitoefening van de afwijking en welke controles zullen worden uitgevoerd door die overheid. De bestrijding die zou worden mogelijk gemaakt door de zo-even uiteengezette aanpassing van de regelgeving, zal beantwoorden aan de vereisten van artikel 9 van de Vogelrichtlijn.
De lidstaten moeten aan de Europese Commissie jaarlijks een verslag sturen met een opgave van dergelijke afwijkingen die worden toegestaan. Indien we in het Vlaamse Gewest beslissen om de kauw bestrijdbaar te maken met toepassing van artikel 9 van de Vogelrichtlijn, dan zal ik dat laten aanmelden bij de Europese Commissie.
De voorzitter: De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer: Mijnheer de voorzitter ik ben een beetje ontgoocheld over het antwoord op mijn concrete vraag. Mevrouw de minister, wat is de essentie van mijn vraag? We hebben een eenvoudige wijziging van een artikel van het Jachtdecreet gehad. We hebben dat eenparig goedgekeurd in mei 2006. Toen reeds werd afgesproken dat er een procedure zou worden uitgewerkt door de administratie. Het kabinet van uw voorganger was daar uiteraard ook bij betrokken. Zeventien maanden later zijn we nog steeds in het stadium van voorstellen.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de administratie die toen dwarslag, vandaag nog dwarsligt. U zegt dat er nog onderzoek op het veld moet gebeuren. In West-Vlaanderen heeft de provincie in samenwerking met de beroepsorganisaties heel wat voorbereidend werk gedaan. Mevrouw de minister, ik kan u dat bezorgen als u en uw administratie daar niet over beschikken. Ik wens dat er vooruitgang komt in dit dossier, en ik zou u daarover niet graag nog eens ondervragen. Excuseer als ik een beetje emotioneel reageer, maar als parlementslid moet ik deze zaken opvolgen.
Minister Hilde Crevits: Misschien ben ik niet helemaal duidelijk geweest. Het onderzoek dat ik aankondig, staat los van het komende besluit. We wachten niet op nog 24 onderzoeken. Ik vind het ook vervelend dat er geen besluit is. Mijn raadgever zal de nuttige voortschrijding van het dossier bespoedigen. Hij bevestigt nogmaals dat het in de komende weken op de regeringstafel ligt. Ik kan uw zorg volledig bijtreden, mijnheer De Meyer.
De heer Jos De Meyer: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw engagement.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: De kauw zal niet kunnen worden bejaagd, maar wel bestreden, volgens artikel 4. Ik hoop dat we dit zo kunnen aanbieden aan de mensen die daar problemen mee hebben. Kauwen doen heel veel kwaad in de natuur. Ze pikken de eieren en jongen van kleine vogeltjes kapot.
De voorzitter: De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie: Ik noteer dat de uitvoeringsbesluiten de komende weken worden voorgelegd aan de regering.
Ik begrijp verder dat men in de nacht moeilijk kan gaan jagen op everzwijnen omdat dat gevaarlijk is. U overweegt dus blijkbaar om, als de jacht gesloten is, die voor everzwijnen open te stellen onder bepaalde beperkende voorwaarden.
Sommige gemeenten, waaronder de mijne, worden geconfronteerd met een spreeuwenplaag. Elke avond strijken duizenden spreeuwen neer in onze stad. Ik hoor dat aan de kust de meeuwen alles ondersneeuwen. Als ik goed ben ingelicht, zijn spreeuwen beschermd. Er zijn geen afdoende middelen om die te bestrijden. Je kunt er wel eens een doodschieten, maar ze verplaatsen zich dan gewoon honderd meter verder. Op die manier maken ze andere mensen het leven zuur.
Mevrouw de minister, bent u daarvan op de hoogte? Ik verwacht vandaag geen antwoord, maar kunt u dat eens bekijken en zoeken naar een oplossing?
De voorzitter: De heer Wymeersch heeft het woord.
De heer Frans Wymeersch: Sorry dat ik het ongetwijfeld boeiende debat niet helemaal heb kunnen volgen, maar ik heb samen met de heer Stassen in de commissie voor Wonen de toekomst van Doel proberen te redden. Doch dat is niet gelukt.
Mevrouw de minister, metingen en studies hinken vele jaren achter op de realiteit. Uw tellingen en cijfers zijn niet jaren, maar soms decennia oud. Degenen die suggesties en materiaal aan u moeten overmaken, hebben blijkbaar niet altijd contact met de praktijk. Als we in het buitengebied of in de verstedelijkte gebieden rondwandelen en onze ogen opentrekken, kunnen we zien dat er problemen zijn. De evolutie in de fauna is van dien aard dat we heel kort op de bal moeten spelen. Het overtal van sommige soorten is schrikbarend te noemen.
Wie doet de tellingen, wie trekt de conclusies en wie doet aanbevelingen? Ik kan me voorstellen dat de jagers en de natuurbeschermers tot heel andere tellingen komen. We moeten proberen daar objectief in te zijn. Mevrouw de minister, als ik u hoor zeggen dat u zelfs overweegt om kraaiachtigen en eksterachtigen te laten bejagen door roofvogels, dan zal dit een averechts effect hebben. Het is omgekeerd: als u roofvogels wilt bestrijden, dan moet u kraaiachtigen uitzetten.
De voorzitter: De heer De Klerck heeft het woord.
De heer Patrick De Klerck: U gaat onderzoeken of de bijzondere jacht op everzwijnen in de gesloten tijd mogelijk is om schade te voorkomen. U wilt werken op maat. Dat kan ik goed begrijpen. Dit beperkt zich tot specifieke plaatsen.
Ik hoop dat ik binnenkort een antwoord krijg in verband met de meeuw.
Wat de spreeuw betreft, kan ik de heer Verfaillie volgen. Ik heb problemen met artikel 4 van het KB over de bescherming van vogels, dat een dubbele optie naar voren schuift. Spreeuwen mogen worden bestreden van 1 mei tot 30 september in tuinen en boomgaarden, en op andere plaatsen, onder andere parken, van 1 oktober tot 30 april. De tijdstippen verschillen compleet. Dat creëert bij ons problemen. Wilt u dat ook onderzoeken?
Minister Hilde Crevits: Mijnheer Verfaillie, ik heb aan het uitvoeringsbesluit een timing gekoppeld, zoals gevraagd.
In verband met de everzwijnen loopt het onderzoek nog.
Mijnheer Wymeersch, ik heb de stand van zaken geschetst. Er bestaan geen nauwkeurige recente gegevens over de kauw. Wat we vooral missen, is een goed soortenbesluit. Ik heb ook daarvan een stand van zaken gegeven. In het besluit zit een monitoringsysteem vervat. Die monitoring moet worden aangestuurd door het INBO in samenwerking met alle betrokken groepen.
Men heeft mij gesuggereerd om roofvogels uit te zetten ter bestrijding van kraaien. Ik heb gezegd dat ik dat zou onderzoeken. Ik heb me helemaal niet geëngageerd om daar een timing aan te koppelen. Ik hoor hier twee diametraal tegengestelde visies. Dat sterkt me in de overtuiging dat we dat idee minstens moeten onderzoeken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.