Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 25/10/2007
Interpellatie van de heer Pieter Huybrechts tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening, over het massaal betekenen van oude gerechtelijke afbraakbevelen door de afdeling Bouwinspectie
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u hebt ons ooit beloofd dat we het nieuwe decreet Ruimtelijke Ordening, hoofdstuk Handhaving, eind 2005 zouden kunnen inkijken. We hebben al zeer veel geduld geoefend; ik vermoed dat u dat niet zult tegenspreken.
De stedenbouwkundige inspecteur mag nog steeds aan de strafrechter een vonnis tot afbraak vragen nadat een bouwmisdrijf al lang verjaard is, op voorwaarde dat de vordering werd ingesteld voor het misdrijf verjaarde. Hij kan ook via een burgerlijke rechtbank de afbraak vorderen en dit tot twintig jaar na de optrek van het onwettige bouwwerk. Van de beloofde verjaring na vijf jaar is niet veel in huis gekomen. Alleen de strafsanctie voor de instandhouding van inbreuken is weggevallen, maar het misdrijf van de instandhouding blijft nog steeds bestaan. Er is dus nog geen rechtszekerheid. Bovendien is verjaring niet van toepassing in de zogenaamd kwetsbare gebieden. Er is nog geen onderscheid gemaakt tussen harde en zachte kwetsbare gebieden.
De Afdeling Bouwinspectie is sinds september 2004 bezig met het betekenen - via deurwaarderskantoren - van oude gerechtelijke afbraakbevelen waarvan ze niet weet of ze al dan niet werden uitgevoerd. De Vlaamse Bouwinspectie stuurt via de deurwaarders honderden aangetekende brieven naar bouwovertreders om te verhinderen dat bouwmisdrijven van na 1977 zouden verjaren. Het zou meer bepaald om 1697 gevallen gaan waar de Vlaamse Bouwinspectie geen informatie over heeft.
Men stuurt eerst de dossiers naar de deurwaarders die dan de mensen een brief sturen om te achterhalen of het vonnis werd uitgevoerd. Wie niets laat weten, krijgt het vonnis opnieuw betekend om te vermijden dat het zou verjaren. In Limburg werden de voorbije weken toch tientallen zeer oude vonnissen betekend. In de Noorderkempen gaat het om nog meer vonnissen. Een deurwaarder uit mijn eigen stad, Herentals, kreeg zowat 500 dossiers van de inspectie binnen, uiteraard soms ook over kleine bouwovertredingen.
De nieuwe golf van betekeningen heeft te maken met de toepassing van de wet op de verjaring van vonnissen van 1998. Die heeft tot gevolg dat volgend jaar op 27 juli 2008, de eerste vonnissen verjaren die minder dan dertig jaar oud zijn. Verder dan 1977 kan de bouwinspectie niet teruggaan.
Men verwijst met betrekking tot de verjaringsregeling op de bevolen herstelmaatregelen ook naar het arrest van het Arbitragehof van 28 april 2004. Samengevat betekent dit uiteraard dat het prioritair aan de veroordeelde zelf is om de opgelegde maatregel uit te voeren. De veroordeelde moet met andere woorden op eigen kosten zijn eigen woning afbreken, op straffe van forse dwangsommen. Voor de gedwongen tenuitvoerlegging beschikt de overheid over een termijn van tien jaar. Op 27 juli 1998, de dag dat de verjaringswet in werking trad, werd de verjaringstermijn veranderd. Tot dan bedroeg de verjaringstermijn dertig jaar.
Om de verjaring te stuiten, betekent men dus opnieuw, want 27 juli 2008 is een cruciale datum voor heel wat bouwmisdrijven. We weten al uit vorige interpellaties en actuele vragen dat de veroordeelde geen beroep kan doen op het principe van de redelijke termijn. De betekening is voor veel betrokkenen dramatisch want dan begint een nieuwe termijn van tien jaar te lopen. Velen denken dan dat er een aanvang wordt gemaakt met het opstarten van de ambtshalve uitvoering, wat soms paniek veroorzaakt. Vele mensen weten trouwens niet dat er eerst een eensluidend advies moet zijn van de hoge raad vooraleer kan worden overgegaan tot ambtshalve uitvoering.
De Hoge Raad voor het Herstelbeleid heeft zeer zeker zijn waarde en is een rem op de onredelijke herstelvorderingen ingediend door bepaalde stedenbouwkundige inspecteurs, maar de bevoegdheden van de raad zijn veel te beperkt. Binnen de Vlaamse Regering bestaat naar verluidt geen consensus over de uitbreiding van de taken van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid.
De minister stelt dat de Afdeling Bouwinspectie?rigoureus en volkomen autonoom´ handelt en herhaalt dat zonder bindend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid niets wordt afgebroken. De hoge raad stelt dat na anderhalf jaar werking nog steeds geen enkel dossier tot afbraak door de bouwinspectie werd voorgelegd. Toch zegt het hoofd van de bouwinspectie, de heer Bloemen, dat wel degelijk een aantal dossiers rond afbraak klaar liggen om naar de hoge raad te worden gestuurd.
De minister stelt wel dat hij het decreet wil wijzigen zodat de bouwinspectie vooraf de Hoge Raad voor het Herstelbeleid moet raadplegen. Ik citeer:?Er is een appreciatie nodig over de zinvolheid van bepaalde acties. Dat is niet de taak van de ambtenaren en een te delicate klus voor politici omdat electoraal gewin kan meespelen.? Met andere woorden, dit gaat over het debat over de uitbouw van de hoge raad tot een administratiefrechtelijk college.
Reeds in juni 2006 wist de heer Lachaert, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de commissie Ruimtelijke Ordening, te zeggen dat?er nood is aan het stopzetten van de functie van stedenbouwkundige inspecteur en er op zeer korte termijn een andere instantie moet komen die op een objectieve en rechtszekere manier deze functie overneemt. Zoals nu kan het in ieder geval niet verder?.
Ook dient te worden vermeld dat in het Vlaamse regeerakkoord van 22 juli 2004 staat dat zou worden onderzocht in welke mate het decreet op het handhavingsbeleid van 4 juni 2003 zou moeten worden aangepast in het kader van meer rechtszekerheid inzake oude bouwmisdrijven van voor 1 mei 2000. Er zijn trouwens ook nog eens de verschillende interpretaties in de arresten van het Hof van Cassatie over de verjaring van bouwmisdrijven.
Hoever staat het met de geplande wijzigingen aan het decreet Ruimtelijke Ordening en het decreet op het handhavingsbeleid? Waarom wordt dit keer op keer uitgesteld? Ik heb mijn eigen mening, maar ik zou graag die van de minister horen. Wanneer mag men een uitbreiding van de bevoegdheden van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid verwachten? Waarom is er geen consensus in de regering over de uitbreiding van deze taken? Of zoals de heer Lachaert het heeft gezegd: wanneer komt er nu eindelijk een andere instantie die op een objectieve en rechtszekere manier de functies van de stedenbouwkundige inspecteur overneemt? Ik zou u zeer dankbaar zijn, mijnheer de minister, wanneer u daar kort en bondig zou op antwoorden.
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, geachte collega´s, het is uiteraard niet de eerste keer dat deze problematiek hier ter sprake komt. En ik denk dat we er allemaal van overtuigd zijn dat we iets moeten doen. Het valt heel moeilijk uit te leggen aan de burger wat er allemaal aan de hand is en hoe het allemaal in elkaar zit.
Het principe van de strafrechtelijke verjaring van vijf jaar werd inderdaad de vorige legislatuur ingevoerd. Er is dan een vernietiging door het Arbitragehof uitgesproken. Deze Vlaamse Regering heeft in haar regeerakkoord uitdrukkelijk gezegd dat er rechtszekerheid moest worden gecreëerd en dat er moest worden onderzocht hoe er een aanpassing aan het decreet kon gebeuren. Terecht werd er in het regeerakkoord ook aangehaald dat er tijdens deze legislatuur één grondige wijziging - en niet twintig kleine wijzigingen - zou worden uitgewerkt. Daar wordt hard aan gewerkt, want dit vraagt ook heel wat juridisch denkwerk, overleg en bevraging van allerlei instanties. Dat vraagt dus tijd.
Het klopt dat er in de Hoge Raad voor het Herstelbeleid goed werk wordt verricht. Ik heb zelf aan het Vlaams Parlement gevraagd om een advies te vragen aan de hoge raad over het doorlopen van de dwangsommen. Sommige dwangsommen lopen oneindig door en lopen heel hoog op zodanig dat ze niet meer invorderbaar zijn en totaal niet meer in verhouding zijn tot het misdrijf dat gepleegd is. De hoge raad heeft een zeer goed advies geformuleerd over hoe zijn bevoegdheden uitgebreid kunnen worden zodat het handhavingsbeleid beter uitgewerkt kan worden.
Ik ben ervan overtuigd dat er hard wordt gewerkt aan het decreet. Maar betekeningen zoals die de laatste maanden gebeuren, zijn nefast. Het is moeilijk om aan de mensen uit te leggen wat er aan de hand is. Is het niet mogelijk om op een eenvoudige manier daarover wat meer informatie te geven? Wij vragen uitleg in de commissie en u geeft een perfect juridisch en sluitend antwoord, maar het blijft ingewikkeld om het eenvoudig aan de betrokkene uit te leggen.
Mijn vraag is eigenlijk de volgende. Is er geen mogelijkheid om de mensen op een eenvoudige manier te informeren zodat een einde komt aan de rechtsonzekerheid die bij heel wat mensen leeft?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik zal u in drie fasen antwoorden. Vooreerst geef ik een korte inleiding over de verjaringen. Voorts zal ik bij uitzondering de ambtenaar van de Afdeling Bouwinspectie aan het woord laten om u te vertellen wat er vandaag op het terrein gebeurt. Ten slotte zal ik gedetailleerd meedelen wat er politiek op tafel ligt. Ik weet dat het gevaarlijk is om deadlines mee te delen. Toch hoop ik de Vlaamse Regering half november te vatten met een ultiem voorstel dat wat mij betreft te nemen of te laten is, zij het na politieke discussie.
Eerst zal ik even de verjaringsproblematiek op het vlak van de ruimtelijke ordening toelichten. Ik verontschuldig me bij de juristen die dit uit het hoofd weten, maar ik behoor tot de andere categorie. Wat de verjaring van de strafvordering betreft, zijn stedenbouwmisdrijven wanbedrijven. De gerechtelijke verjaringstermijn voor wanbedrijven bedraagt vijf jaar vanaf de dag waarop het misdrijf is gepleegd.
Door het verjaringsdecreet van 2003 is de instandhouding van een stedenbouwmisdrijf enkel nog strafbaar voor zover de stedenbouwinbreuk gelegen is in ruimtelijk kwetsbaar gebied. Over de verjaring van de herstelvordering is het Hof van Cassatie gevallen. Het verjaringsregime van de herstelvordering is onderworpen aan basisregels. Er is sprake van verjaring vijf jaar na de kennisname door het bestuur van de schade of van verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon. De vordering verjaart in ieder geval twintig jaar na het schadeverwekkende feit.
Over de verjaring van de gerechtelijke herstelmaatregel kan ik het volgende stellen. De uitspraak van een rechter die de overheid machtigt om een herstelmaatregel uit te voeren, is aan aparte verjaringsregels onderworpen.
Sinds de federale verjaringswet van 10 juni 1998 verjaart de gerechtelijke herstelmaatregel door verloop van tien jaar, en deze termijn kan worden gestuit door bijvoorbeeld een betekening. Tot de inwerkingtreding van de verjaringswet van 10 juni 1998 bedroeg de verjaringstermijn dertig jaar. Specifiek voor de vraag van de heer Huybrechts, zijn het dus vooral deze laatste verjaringsprincipes die een rol spelen.
Indien de rechter een herstelmaatregel beveelt, is hij conform artikel 153 van het decreet Ruimtelijke Ordening van 18 mei 1999 verplicht de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen te machtigen tot ambtshalve uitvoering. Decretaal komt het dus onder meer aan de stedenbouwkundige inspecteur toe om te oordelen over de betekening van de vonnissen en arresten waarbij een herstelmaatregel wordt opgelegd, waarbij benadrukt moet worden dat hij dus beschikt over een reële, rechterlijke, uitvoerbare titel.
De rechtsleer leidt daaruit af dat de stedenbouwkundige inspecteur ter zake een rechtstreekse bevoegdheidsopdracht uit het decreet kreeg. Hij put zijn bevoegdheid niet uit instructies van de ministers, maar rechtstreeks uit het decreet van 18 mei 1999. Hij ontleent daaraan een eigen beoordelingsbevoegdheid.
Om die reden geef ik nu het woord aan de heer Hubert Bloemen, leidinggevend ambtenaar van het agentschap Inspectie.
De heer Hubert Bloemen: In mijn bijdrage tot het antwoord van de minister wil ik twee punten benadrukken. Ik zal eerst de oorzaak van de betekeningen trachten te verduidelijken; en voorts zal ik cijfers meedelen die zijn afgesloten op 30 september 2007.
De context of hoe het komt dat er nu wordt betekend, is iets waarvan het al lang geweten is dat het er zat aan te komen. Op het ogenblik dat de nieuwe regering tijdens de onderhandelingen over het regeerakkoord een aanvang ging nemen, hebben wij als administratie een fiche opgesteld waarin stond dat het probleem van de verjaringswet zich tijdens deze legislatuur zou aandienen. Daarin werd al gesteld dat het een moeilijke periode zou worden omdat er een aantal vonnissen en arresten betekend moesten worden, wilden we conform de regelgeving handelen.
Tegelijk is, naast de verjaringswet, artikel 137 van het decreet ruimtelijke ordening in werking getreden, op 8 februari 2004. Dat artikel verplicht de notaris ertoe een afzonderlijke akte op te stellen telkens hij, via een hypothecaire staat, kennis heeft van een arrest of vonnis dat op een bepaald goed rust. Op die wijze werden we geconfronteerd met oude vonnissen en arresten, die mondjesmaat te voorschijn kwamen. We wisten dat de verjaringswet eraan kwam. Anderzijds hadden we artikel 137. Wij stelden vast dat, hoewel de veroordeelde normaliter de plicht heeft te melden dat hij dat heeft uitgevoerd, in heel veel gevallen de uitspraak uitgevoerd, maar nooit gemeld was. We zaten dus met heel wat vonnissen en arresten waarvan we niet wisten of ze waren uitgevoerd. Ik zal daar straks wat cijfers over geven.
Wij zaten dus met het probleem dat we ofwel al die mensen rechtstreeks moesten aanschrijven, ofwel zelf een onderzoek moesten doen naar het al dan niet uitgevoerd zijn van die vonnissen en arresten, ook al ligt die plicht normaliter bij de veroordeelde. In de mate van het mogelijke, met al het personeel waarover we beschikken om al onze taken te doen - en dat personeelsbestand is niet zo uitgebreid dat we alles kunnen doen - hebben we geprobeerd dat zo veel mogelijk zelf te onderzoeken. Dat kan echter niet overal. Dat hangt een beetje af van het personeel dat we hebben in de provincies. Dat zijn de terreinwerkers. Ik heb gemiddeld acht personeelsleden per provincie. In voltijdse equivalenten uitgedrukt, is dat nog iets minder. Daarmee moeten we alle taken uitvoeren.
Omdat de administratie in al die provincies niet over voldoende personeel beschikte om in die gevallen waarin de veroordeelde geen kennis had gegeven, zelf de zaak te gaan onderzoeken, werden op enkele plaatsen inderdaad gerechtsdeurwaarders ingeschakeld. Dat gebeurde zeer weloverwogen. Dat valt binnen artikel 516 van het Gerechtelijk Wetboek. Dat artikel stelt dat een uitvoering van een vonnis hoe dan ook onder de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder valt, maar ook dat aan de gerechtsdeurwaarder bepaalde opdrachten kunnen worden gegeven. Zo kunnen ze worden aangesteld om vaststellingen te doen over zuiver materiële feiten.
Wij hebben dus gerechtsdeurwaarders ingeschakeld om voor ons verslagen op te stellen. Eerst gingen ze kijken of het vonnis was uitgevoerd. Was dat het geval, dan kregen de mensen ook geen betekening. Als er toch nog een melding kwam, zouden de verslagen de stedenbouwkundige inspecteur in staat stellen te oordelen of het was uitgevoerd.
We werken sowieso met gerechtsdeurwaarders voor betekeningen. Dat is hun normale bezigheid, maar naast die normale taak hebben ze de extra opdracht gekregen te controleren of de uitspraak was uitgevoerd. Ik wil benadrukken dat al die deurwaarders werken volgens hetzelfde stramien. Ze hebben allemaal een draaiboek gekregen van de administratie en gebruiken dezelfde modellen als de administratie. Naargelang de opdracht die ze hebben gekregen, kregen ze een aangepast draaiboek, om er zeker van te zijn dat dit alles op een uniforme wijze zou gebeuren in heel Vlaanderen.
Ik geef wat cijfers. Eerst wil ik per provincie aangeven hoe er wordt gewerkt. Antwerpen is de provincie waar ons de meeste oude vonnissen en arresten bekend zijn. Momenteel zijn dat er 1138, maar zoals ik daarnet zei, kunnen er elke dag bij komen. Die krijgen we toegestuurd door notarissen, op basis van artikel 137. Het merendeel van die 1138 dossiers blijkt zich te situeren in het arrondissement Turnhout, namelijk 500 dossiers, die voor het grootste deel betrekking hebben op de zogenaamde weekendverblijven. Dan heb ik het niet over de weekendverblijven in weekendzones, maar andere verblijven die in andere zones liggen. Blijkbaar zijn er ter zake in de jaren zeventig massaal uitspraken gedaan. Dat zijn uitspraken waarbij er niet al te veel uitleg is gegeven door de rechter. Dat zijn meestal heel korte vonnissen en arresten. Die zijn blijkbaar op een bepaald ogenblik aan de lopende band uitgevaardigd.
In Antwerpen gebeurt de controle op de uitvoering door de gerechtsdeurwaarders op een uniforme wijze. Hoe gebeurt dit? Het zijn oude zaken. Als de veroordeelde nog leeft, wordt hij aangeschreven, of anders diens erfgenamen. Als er ondertussen een nieuwe eigenaar is, wordt ook die aangeschreven. Er wordt dan gekeken of hij eigenaar is geworden voor februari 2004 of erna. Dat heeft te maken met de verplichting die hij overneemt om tot uitvoering over te gaan. Voor al deze correspondenten van de gerechtsdeurwaarder zijn specifieke brieven opgesteld. Dat is geen betekening. Al deze mensen worden via die brief uitgenodigd om te laten weten, meestal binnen een termijn van één maand, of het vonnis al dan niet is uitgevoerd. Ik wil benadrukken dat er in deze gevallen vrijwel nooit sprake is van een dwangsomvonnis. De dwangsomregeling is hoe dan ook maar in 1980 ingevoerd en eigenlijk maar op kruissnelheid gekomen in de jaren negentig. Het gebeurt dus wel eens dat een vonnis van net na 1980 toch een dwangsom bevat, maar dat is zeer zelden. Wanneer de betrokkene geen antwoord verstrekt op de brief, dan wordt er betekend. Als de termijn van verjaring te kort nadert, wordt er ook betekend. Dat is bijna niet meer het geval. Meestal krijgen de mensen effectief een termijn van één maand om te antwoorden.
Bij melding van uitvoering gaat de gerechtsdeurwaarder ter plekke en maakt een plaatsbeschrijving op. Op basis daarvan oordeelt de stedenbouwkundige inspecteur of er sprake is van uitvoering van het vonnis of niet. Als er uitvoering van het vonnis is, dan wordt er een pv van uitvoering opgesteld. Daar heeft het in het verleden blijkbaar dikwijls gemankeerd. Er zijn heel weinig pv´s van uitvoering overgeschreven met als gevolg dat die allemaal via een akte 137 terugkwamen.
Voor ons kan een vonnis op twee manieren worden uitgevoerd: ofwel wordt het bevel van de rechter nageleefd ofwel wordt alsnog een regularisatievergunning bekomen op basis van de actueel geldende regelgeving. Als iemand op een rechtmatige manier een vergunning bekomt, dan is dat vonnis voor ons uitgevoerd en wordt er een pv van uitvoering afgeleverd. Dat is voor de provincie Antwerpen.
In de provincie Limburg gebeurt het enigszins anders. Daar worden de dossiers eerst gescreend door de eigen ambtenaren. Die gaan effectief ter plaatse en kijken of er al dan niet is uitgevoerd. Er was nog wat ruimte om dat te doen, ook al gaat dat ten koste van andere taken. Als ze vaststellen dat er geen uitvoering is gebeurd, dan krijgen de mensen eerst een brief 152, een vraag om alsnog uit te voeren. Een goede maand daarna volgt er een betekening door de gerechtsdeurwaarder. Het is de gerechtsdeurwaarder die in deze gevallen ook controleert of er is uitgevoerd of niet. Ook hier maakt hij een plaatsbeschrijving op. Op basis daarvan zal de inspecteur nagaan of er daadwerkelijk een pv van uitvoering of niet-uitvoering moet worden opgesteld.
In Oost- en West-Vlaanderen wordt een dossier van a tot z door de administratie zelf behandeld en blijft de rol van de gerechtsdeurwaarder beperkt tot zijn normale rol van betekenen en - wanneer het sporadisch voorkomt - het al dan niet invorderen van de dwangsommen.
In Vlaams-Brabant is de rol van de gerechtsdeurwaarder ook beperkt tot zijn traditionele rol zoals in Oost- en West-Vlaanderen, met dit verschil dat hem ook wordt gevraagd om een plaatsbeschrijving te maken wanneer er een melding van uitvoering komt op basis waarvan de inspecteur een oordeel velt.
Is er nu sprake van een nieuwe golf van betekenen? Neen. U zult aan de cijfers zien dat er een gestaag proces bezig is. De pers sprak over honderden betekeningen. Hier is het woord?tientallen´ gevallen in Limburg. Ik kan en mag dat toch enigszins nuanceren. Vooraleer ik de cijfers geef, benadruk ik dat de inventarisatie nog niet volledig is afgerond. Via de aktes 137 komen er nog steeds vonnissen en arresten toe waarvan we geen kennis hadden bij de administratie. Ofwel zijn ze nooit opgestuurd door de parketten naar de administratie, ofwel zijn ze in een verhuisbeweging achtergebleven. U moet weten dat het opvolgen van bouwmisdrijven bij heel veel verschillende diensten heeft gezeten de voorbije decennia. Daardoor zijn sommige zaken nooit overgedragen van de ene dienst aan de andere. Deze komen nu systematisch naar boven. Dan is er nog een geval apart, namelijk Oost-Vlaanderen, waar alle dossiers met uitspraken van voor 1985 zijn verwijderd in het begin van de jaren negentig. Die zijn niet meer aanwezig in de administratie en komen druppelsgewijs binnen.
Ik ga dieper in op de cijfers. Ik zal cijfers geven die betrekking hebben op vonnissen en arresten van de jaren zeventig tot 1995. Er waren dossiers waarvan we niet wisten hoeveel er waren uitgevoerd. In 2007 waren dat er 2584. Daarvan zijn er inmiddels 1739 in onderzoek en voor een deel ook onderzocht. Van die 1739 blijken er 1140 uitgevoerd te zijn. Dat is dus 65,5 percent. Met uitgevoerd bedoel ik dus dat ofwel het herstel is gerealiseerd ofwel dat er een regularisatievergunning is bekomen.
Ik splits dit op per provincie. In 2007 waren er in Antwerpen 1138 dossiers te onderzoeken. Momenteel in onderzoek of onderzocht waren dat er 667. Er zijn er inmiddels 329 uitgevoerd. Van die 1138 dossiers zijn er op dit ogenblik 88 betekend, wat niet het grote aantal is.
In West-Vlaanderen zijn er 150 dossiers, en van de 66 onderzochte dossiers blijken er 53 uitgevoerd te zijn en werden er 8 betekend. Voor Oost-Vlaanderen baseer ik me op een raming. Ik heb u daarnet verteld wat zich daar heeft voorgedaan. We vermoeden dat er 200, of misschien 300, dossiers zijn. In elk geval werden er 21 uitgevoerd en 3 betekend in 2007, omdat ze niet uitgevoerd werden in de periode 1977-1995. In Vlaams-Brabant waren er in de periode 1977-1995 896 dossiers. Ze werden allemaal onderzocht, 687 dossiers werden uitgevoerd en 102 betekend. Voor Limburg heb ik een gedeeltelijk cijfer voor wat het aantal te onderzoeken dossiers betreft. De inspecteur kon me het volledige aantal niet meedelen. Hij raamt het volledige aantal op 200. Daarvan werden 110 dossiers onderzocht, 50 dossiers werden uitgevoerd en op 30 september, de datum waarop alle cijfergegevens werden afgesloten, waren er 15 betekend. Dus, van een totaal van 2584 te onderzoeken dossiers waren er in 2007 216 betekeningen. Het gaat dus niet om 1 op 10 dossiers die aanvankelijk onderzocht dienden te worden.
We kunnen die betekeningen ook nog eens plaatsen tegenover het geheel van de betekeningen die we jaarlijks doen. Ik bedoel daarmee de betekeningen van oude en recente vonnissen samen. Ik benadruk dat de cijfers met voorzichtigheid behandeld moeten worden, omdat ik ze uit ons Bredero-systeem heb gehaald. Bredero staat voor beheer, registratie en evaluatie van dossiers inzake ruimtelijke ordening. Dat systeem draait min of meer sinds maart 2002. Alle cijfers van voor 2002 moeten dus met een korrel zout genomen worden. De dossiers die afgesloten waren voor de introductie van Bredero, werden daarna niet nog eens in het Bredero-systeem ingevoerd. Het gaat alleen om dossiers die op het ogenblik van het starten van Bredero nog niet afgerond waren. Enkel die gegevens zijn in de cijfers vervat. Dat Bredero werd ingevoerd, de automatisering van de dienst, heeft tot gevolg dat een aantal bewerkingen sneller konden verlopen in de administratie.
Ik wil toch benadrukken dat de dossiers die momenteel rechtstreeks via de gerechtsdeurwaarder verlopen, dat is onder meer het geval in Antwerpen, ook allemaal in Bredero terechtkomen. Ze worden niet van in het begin in Bredero ingevoerd omdat de gerechtsdeurwaarder eerst zijn onderzoek doet. Op het ogenblik van de uitvoering worden alle gegevens wel in Bredero gestopt, want het pv van uitvoering moet via dat automatische systeem worden gecreëerd.
Ik bekijk eventjes het aantal betekeningen. In 1993 - maar deze gegevens mogen met een korrel zout worden genomen - was er 1 betekening. Het heeft geen zin om de gegevens mee te delen. Zoals ik heb uitgelegd, beginnen ze pas vanaf 2002 relevant te worden. In 2002 gebeurden er 94 betekeningen van alle vonnissen en arresten samen, zowel de oude als de recent uitgesproken vonnissen. In 2003 waren er 184, in 2004 134, in 2005 174, in 2006 311 en in 2007 is het voorlopige resultaat op 30 september 308. Daarin zijn inbegrepen alle betekeningen die gebeurd zijn door de gerechtsdeurwaarders?met een speciale opdracht´: het gaat om 40 betekeningen in Herentals, 38 in Antwerpen, 10 in Mechelen, 10 in Hasselt en 5 in Tongeren.
Om te duiden op welke periode de cijfers betrekking hebben en van welke datum die uitspraken allemaal zijn, deel ik u ook het volgende mee. In de periode 1990-1999 werden er 26 vonnissen betekend uit de jaren 1990-1995 - het lijkt me vrij evident om in die jaren betekening te hebben. Ook hier worden de cijfers pas relevant vanaf 2002. In dat jaar werden 7 vonnissen of arresten betekend uit de jaren 1970-1979, 7 uit de jaren 1980-1989 en 10 uit de jaren 1990-1995. In 2003 werden geen vonnissen betekend uit de jaren 1970-1979, 10 vonnissen uit 1980-1989 en 30 uit 1990-1995. In 2004 werd 1 vonnis betekend uit 1970-1979, 2 uit 1980-1989 en 8 uit de jaren 1990-1995. In 2005 begint de dreiging van de verjaringswet uiteraard naderbij te komen. Er waren toen 86 betekeningen van vonnissen uit 1970-1979, 11 uit de periode 1980-1989 en 4 uit de periode 1990-1995. In het totaal waren er in 2005 dus 101 betekeningen van oude vonnissen. In 2006 werden 184 vonnissen betekend uit 1970-1979, 23 uit 1980-1989 en 4 uit 1990-1995. In het totaal waren er dus 211 betekeningen van vonnissen uit de periode 1970-1995 - feitelijk gaat het om de periode 1976-1995.
Voor 2007 moet ik de cijfers een beetje opsplitsen. Er zijn 40 vonnissen in Bredero voor de periode 1970-1979, 78 vonnissen voor de periode 1980-1989 en 12 vonnissen voor de periode 1990-1995.
Hier moeten we wel de 103 betekeningen die rechtstreeks door de deurwaarder zijn gebeurd, bijtellen. Die zitten niet in Bredero en ik heb ook geen gegevens over de periode waarop ze betrekking hebben. Normalerwijze zullen die voor 35 tot 40 percent betrekking hebben op vonnissen 1970-1979 en de rest op de categorie 1980-1989. Ik denk niet dat er veel van 1990-1995 bijzitten.
Dat zijn de cijfers, zoals wij ze uit onze systemen gehaald hebben en uiteraard ook bij de gerechtsdeurwaarders hebben ingewonnen.
Ik denk dat dit toch een meer genuanceerd beeld geeft. Het gaat niet over vele honderden betekeningen, zeker niet over honderden betekeningen in één arrondissement of in één provincie.
Ik hoop ook dat ik de context heb kunnen duidelijk maken waarbinnen deze betekeningen gebeuren. Ik wil toch benadrukken dat ik daarbij altijd probeer de actueel geldende reglementering, en ook bijvoorbeeld de resoluties van dit parlement, na te leven, onder andere de resolutie over weekendverblijven. Wij betekenen uiteraard alleen maar op het ogenblik dat de verjaring dreigt en dat stond uiteraard ook in de resolutie. In de geclusterde weekendzones gaan we ook niet tot betekening over.
De voorzitter: Het woord is aan minister Van Mechelen.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, sta met toe om een aantal rechtsfilosofische principes aan te halen, waaruit ik dan probeer concrete antwoorden te geven op de vragen.
Het is evident dat de wet, in zijn algemeenheid, in een complexe maatschappij niet meer met alle mogelijke casussen rekening kan houden en voor elk van die concrete gevallen in een passende en uniforme oplossing kan voorzien.
In veel gevallen moet daarom aan de wet een betekenis worden verleend door een interpretator, die het door het parlement begonnen verhaal verder ontwikkelt op de best mogelijke manier, enerzijds rekening houdend met de geschiedenis en de feitelijke tekst van de rechtsregel, anderzijds dit alles inpassend in concrete situaties.
Hoe meer het verhaal van de wet ruimte laat voor verdere ontwikkeling in de praktijk, hoe democratischer de besluitvorming over die verdere ontwikkeling zou moeten zijn. Belangrijke auteurs pleiten in dat geval voor kleine, interactieve, ge?nstitutionaliseerde beslissingsgroepen, die via democratische argumentatie tot besluitvorming komen.
Mijnheer de voorzitter, laat mij deze uitgangspunten toepassen op het handhavingsbeleid. Ik denk dat de decreetgeving op het handhavingsbeleid uiteenvalt in twee stukken: preventie - en ik denk dat we allemaal doordrongen zijn van de noodzaak daarvan - en - jammer genoeg ook - sanctionering.
Wat de preventie betreft, beschikt het bestuur - we focussen in casu op de stedenbouwkundige inspectie - over een performant instrument, te weten het stakingsbevel. De inspectie beschikt daarbij niet over grote discretionaire bevoegdheden. Wanneer zij een decretaal omschreven misdrijf in wording vaststelt, legt zij een stakingsbevel op, wat mij betreft zo snel mogelijk. Ik zou zeggen: simpel en doeltreffend. Ik zie dan ook geen enkele reden om aan deze regeling wijzigingen aan te brengen. Ik vind het stakingsbevel zelfs het instrument van de toekomst, doordat het misdrijven voorkomt en een belangrijke signaalfunctie vervult en veel menselijk leed kan voorkomen. Ik zeg altijd: bezint eer ge begint. In dit geval is men begonnen, maar krijgt men de tijd om te bezinnen.
Wat de preventie betreft, denk ik dat we er in dit parlement uit zijn. Ook de sommen die we gekleefd hebben op het doorbreken van een stakingsbevel, zijn van die orde van grootte, ook rekening houdend met het multiplicatoreffect van de boetes, dat iedereen de zin wordt ontnomen om nog door te gaan. We stellen vandaag in Vlaanderen gelukkig vast dat dit werkt en dat snel kan worden geremedieerd.
Wat de sanctionering betreft, beschikt de stedenbouwkundige inspectie over een tamelijk grote discretionaire bevoegdheid bij de keuze van herstelmaatregelen, de wijze van uitvoering van vonnissen en arresten en dergelijke.
Die grote discretionaire bevoegdheid is principieel logisch. Het Grondwettelijk Hof heeft in de ruime sfeer van handhavende en sanctionerende maatregelen al een aantal maal gesteld dat de wetgever een discretionaire bevoegdheid moet toekennen aan het bestuur om te garanderen dat beslissingen niet automatisch uit de wet volgen, maar worden genomen op grond van een zorgvuldig onderzoek. Dit zorgvuldig onderzoek dient rekening te houden met de decreetgeving, de geest van die decreetgeving en de noden van de concrete situatie.
De decreetgeving moet te goeder trouw worden ontwikkeld en, vooral, ge?mplementeerd. Zoals ik daarnet heb gesteld, meen ik dat het democratiebeginsel vereist dat de afwegingen die daarbij gebeuren het voorwerp moeten uitmaken van een democratische, argumentatieve besluitvorming binnen een interactieve beslissingsgroep. Wat dat betreft, ben ik een ervaringsdeskundige. Ik heb de hele voorafgaande discussie meegemaakt en zelfs aan de kar getrokken. Om die reden werd in 2003, naast de stedenbouwkundige inspectie, de Hoge Raad voor het Herstelbeleid opgericht. Die hoge raad past aldus perfect binnen het rechtsfilosofische schema dat ik daarnet heb uiteengezet.
Ik ben dan ook, mocht u daar nog aan twijfelen, een groot voorstander van de versterking van de hoge raad, die oorspronkelijk opgevat was als een?overgangsinstituut´ dat zou oordelen over de zogenaamde oudere misdrijven. Die versterking komt er op neer dat de hoge raad uit zijn overgangsmatige inbedding wordt gehaald en belangrijke bijkomende procedurele en materiële bevoegdheden verkrijgt. Ik wens uitdrukkelijk die versterking door te voeren binnen een globale aanpassing van het decreet Ruimtelijke Ordening van 1999.
Mijnheer Huybrechts, ik had gehoopt dat we dit al lang aan het bespreken zouden zijn. Tijdens de acht jaar dat ik de eer heb om hier te zitten, heb ik me de deugd van het geduld aangemeten. Ik wil liever mijn doel bereiken dan zaken te versnellen. Ik wil absoluut slagen in wat ik in de regering op tafel heb gelegd. Mevrouw Schauvliege kan getuigen dat daaromtrent zeer intensief wordt gewerkt en zeer hard wordt gediscussieerd. Alle eminente deskundigen krijgen voldoende ruimte in het debat. We hebben ook deskundigenverslagen laten maken door externe experts, weliswaar in het kader van het intussen afgeschafte artikel 8 van het kabinetsbesluit.
Die voorgenomen aanpassing raakt uiteraard aan een politiek paradigma en aan beleiduitgangspunten. Ruimtelijke ordening betreft nu eenmaal de wijze waarop mensen en groepen de maatschappelijke ruimte georganiseerd wensen te zien.?Snelheid´ van besluitvorming is daarom voor mij minder belangrijk dan het maken van gedegen afspraken waarover later geen discussie meer kan zijn. Ik kan u verzekeren dat de samenwerking en discussies over de ontwerpdecreetgeving steeds bijzonder constructief waren en zijn, en dat de afbakening van de leidprincipes van die decreetgeving medio of eind november afgerond zullen zijn.
Rekening houdend met het feit dat de gesprekken vooralsnog niet zijn afgerond en dat er dus nog geen volledig akkoord voorhanden is, wil ik, als minister van Ruimtelijke Ordening, u toch de grote lijnen schetsen die ik in de toekomst voor het handhavingsbeleid wil uitzetten. Binnen de regering bestaat daarover echter geen consensus.
Eerst en vooral wil ik de grote, generieke principes over de implementatie van het handhavingsbeleid duidelijker en zichtbaarder laten vastleggen door de Vlaamse Regering, wat mij betreft, na advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. De Vlaamse Regering moet met andere woorden duidelijke en kenbare beleidsregels kunnen vastleggen met betrekking tot een strategische en onderling afgestemde uitoefening van de bevoegdheden van de ambtenaren, belast met het handhavingsbeleid.
Die idee van een?handhavingsplan´ sluit overigens naadloos aan bij het federale deelakkoord inzake justitie, waarin gesteld wordt dat via een samenwerkingsakkoord zal worden voorzien in?de voortdurende zeggenschap van de gemeenschappen en de gewesten bij het bepalen van de prioriteiten in het kader van de vervolgingen van de misdrijven bepaald in de decreten en ordonnanties in het kader van hun eigen bevoegdheden?. Ook in het federale deelakkoord inzake justitie wordt dus duidelijk gezegd dat voor die zaken waarover gewesten of gemeenschappen bevoegd zijn, die entiteiten kunnen bepalen wat hun prioriteiten zijn. Op die manier kunnen we komen tot een sluitend handhavingsplan.
Daarenboven is het logisch dat de Hoge Raad voor het Herstelbeleid zich niet enkel inlaat met herstelvorderingen of het opstarten van een ambtshalve uitvoering, maar met alle aspecten van het handhavingsbeleid waar een belangrijke discretionaire bevoegdheid - en dus een belangrijk afwegings- en besluitvormingsproces - speelt.
Ik zal u een beeld geven van de bijkomende bevoegdheden die ik voor ogen heb. Het is voor mij meer dan opportuun om aan de hoge raad de principiële bevoegdheid te verlenen om te kunnen beslissen over gemotiveerde verzoeken tot kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van verbeurde dwangsommen die worden opgelegd als uitvoeringsmodaliteit van een rechterlijke handhavingsmaatregel. Ik haal daarvoor onder meer mijn inspiratie uit de discussie over de fameuze barbecue in Brasschaat of Schilde. De opgelopen dwangsom stond helemaal niet meer in verhouding tot de feiten.
Deze bevoegdheid werd trouwens gesuggereerd in het door het Vlaams Parlement gevraagde advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid over de problematiek van de invordering van het onbeperkt oplopen van dwangsommen bij gebreke aan vrijwillig en ambtshalve uitvoering van de herstelmaatregel. Dat advies vindt u in het parlementaire stuk nummer 905/1 van het zittingsjaar 2005-2006.
Ik denk dus dat de hoge raad in de toekomst moet kunnen oordelen over een gemotiveerd verzoek tot kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van verbeurde dwangsommen, nota bene een bevoegdheid waarover de stedenbouwkundig inspecteur vandaag niet beschikt. Mocht hij het willen of mocht de minister het willen, het kan gewoon niet omdat het decretaal niet voorzien is.
De performantie van het handhavingsbeleid staat of valt met het adequaat wegwerken van de lasten van het verleden. Budgettair gaat me dat iets gemakkelijker af want eind volgend jaar zal Vlaanderen schuldenvrij zijn. Wat de ruimtelijke ordening betreft, hebben we ook zoiets als de lasten van het verleden. In dat kader wil ik aan de hoge raad een soort filterfunctie verlenen bij de betekening van oude vonnissen of arresten waarbij een herstelmaatregel werd opgelegd. Ik denk daarbij aan uitspraken tot medio de jaren negentig, op het moment dat de Vlaamse Regering duidelijk heeft aangegeven dat een aantal dingen absoluut niet meer konden. Het Handhavingscollege zal daarbij uiteraard een aantal decretale criteria moeten hanteren in verband met de ligging van het goed, de rechten van derden en dergelijke.
Mensen begrijpen vandaag niet dat een overheid die via strafrechtelijke weg herstel vordert, en geconfronteerd wordt met een beslissing tot bijvoorbeeld seponering, nadien in principe een herstelvordering kan indienen bij de rechtbank van eerste aanleg. Juridisch klopt dit en kan dit perfect worden verklaard, maar menselijk is dit echt een probleem. Een overheid die herstel vordert, moet volgens mij op voorhand een keuze maken tussen ofwel een vordering in het kader van een strafrechtelijke procedure, ofwel een vordering bij de burgerlijke rechter. Er zijn natuurlijk altijd gevallen denkbaar waarin een seponeringsbeslissing niet is ingegeven door juridische redenen maar louter op basis van operationele oogmerken. Enkel in dat geval kan een consecutieve vordering worden toegelaten. Volgens mij moet in dat geval de mogelijkheid bestaan tot een verdere handeling maar moet dat eerst worden voorgelegd en gemachtigd door de Hoge Raad voor het Herstelbeleid.
Tot slot wil ik ook werken aan een model waarin de stedenbouwkundig inspecteur, voorafgaand aan verdere procedurele stappen, de betrokkene in staat moet stellen om op basis van vrijwilligheid de goede ruimtelijke ordening te herstellen, ofwel door een herstel in de oorspronkelijke staat, ofwel door bouw- of aanpassingswerken binnen de vigerende stedenbouwkundige voorschriften, namelijk via een regularisatieaanvraag. De bestaande mogelijkheden inzake minnelijke schikking moeten volgens mij worden verruimd, om een vrijwillige, correcte en efficiënte ruimtelijke handhaving toe te laten. Daarom wil ik voorstellen dat aan de hoge raad de bevoegdheid wordt toegewezen om als bemiddelingsorgaan tussen stedenbouwkundige inspectie en overtreder op te treden om na te gaan binnen welke mate men op een redelijke manier tot een akkoord kan komen, dit alles in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Ik denk dat het geheel van deze maatregelen toelaat om het democratische karakter en de efficiëntie van het handhavingsbeleid te ondersteunen en te versterken, zonder dat op enige wijze afbreuk wordt gedaan aan de slagkracht ervan, en zonder dat een van die maatregelen een afwijking kan inhouden op de decreetgeving en de reglementering inzake ruimtelijke ordening. Geen?rechtvaardigheid in plaats van legaliteit´, maar wel?legaliteit op een zo rechtvaardig mogelijk manier toegepast´, rekening houdend met de noden en specificiteiten van iedere casus.
Mijnheer de voorzitter, ik heb het afgelopen dinsdag in een andere commissie nog gehad over een zoveelste aanpassing van onze fiscale wetgeving. Het ging over het decreet op de minnelijke ontbinding, waarbij we een systeem hebben ontworpen om op een efficiënte manier partijen in staat te stellen om een adequate oplossing van een probleem uit te werken. Ik heb gezegd dat het weer een stap vooruit is in de?fiscal compliance´ in Vlaanderen. Zoals we streven naar een?fiscal compliance´ in Vlaanderen, halen we met deze ingrepen niet alleen een last van de schouders van de stedenbouwkundige inspectie, maar gaan we ook naar een veel beter evenwicht tussen de respectieve partijen. U hebt al een citaat naar voren gebracht, mijnheer Huybrechts, ingevolge een antwoord dat ik in het verleden heb gegeven in deze commissie.
Op deze manier bereiken we een mooi evenwicht tussen wat de decreetgever juridisch gesteld heeft, wat de decreetgever, zowel in zijn memorie van toelichting als in de debatten geredigeerd heeft, wat de opdracht is van de stedenbouwkundige inspectie en waar de discretionaire bevoegdheid van de stedenbouwkundige inspectie wordt onderworpen aan een objectieve besluitvorming en argumentatie door de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. Daardoor hebben we een stuk rechtvaardigheid tot stand gebracht.
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik zou het antwoord wel eens grondig willen doorlezen. Mijn gevoel is dat de fractie van het Vlaams Belang zeer ver kan meegaan in uw antwoord. Wij zijn ook 100 percent voorstander van een stakingsbevel. Iemand die nu weet dat hij iets verkeerd heeft gedaan, moet maar opdraaien voor de gevolgen ervan. Wij staan ook voor 100 percent achter het maken van goede afspraken en zorgvuldig en volledig werken.
Als de oude bouwmisdrijven, de lasten uit het verleden, op een humane manier moeten worden behandeld, dan kunnen de hier aanwezige partijen CD&V, Open Vld en Vlaams Belang daar heel ver in meegaan. Mocht u ooit een wisselmeerderheid nodig hebben, dan willen wij u steunen.
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, u had het over het stakingsbevel. Ik volg u daarin volledig, maar wat ook goed werkt, is het snel en correct afleveren van vergunningen. Daar moeten we ook blijvend oog voor hebben.
In het principe van de handhaving steunen we u volledig. Een gecontroleerde en billijke amnestie moet kunnen en op een goede manier worden uitgewerkt. Ook inzake bijkomende taken van de hoge raad volgen we u volledig. Zolang de nieuwe regeling niet operationeel is, is er heel wat onduidelijkheid en onzekerheid door de betekeningen die gebeuren.
Is het niet aangewezen om bij een betekening eenvoudige informatie te voegen, zodat de mensen weten waarom en op basis waarvan iets plots wordt betekend? Op die manier kunnen we heel wat frustratie wegnemen.
De voorzitter: De heer De Klerck heeft het woord.
De heer Patrick De Klerck: Mijnheer de minister, het is heel positief dat het decreet eind november klaar zal zijn. Ik weet dat u en uw kabinet er vele uren en dagen mee bezig zijn geweest.
Wat het aantal betekeningen betreft: sommige zaken zijn heel sterk opgeklopt in de pers. Dat blijkt uitdrukkelijk uit dit antwoord. De kranten moeten natuurlijk verkopen, maar ik wil toch vragen om enig realisme aan de dag te leggen. Als het verkopen van kranten de enige drijfveer is, dan is dat jammer. In 2007 zijn er van de 2584 dossiers in totaal 216 betekend. In West-Vlaanderen werden er van de 150 dossiers 8 betekend. De vraag is wat het verschil is tussen de raming van het aantal betekeningen in het begin van deze legislatuur en de huidige cijfers.
Bij de Hoge Raad voor het Herstelbeleid merk ik een positieve wending inzake het versterken van het bevoegdheidspakket, zowel procedureel als materieel. Ook de aanpassingen op het decreet op de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 liggen volledig in de filosofie van de hoge raad. Ik juich de verruiming van het takenpakket zeker toe.
Ik ben gelukkig dat de mogelijkheid wordt geboden om voor gemotiveerde verzoeken dwangsommen kwijt te schelden. Het decreet maakte dat niet mogelijk. We moeten de lijn die u hebt uitgezet sinds 1999 blijven volgen. We moeten preventief werken, en bestraffen als het niet anders kan.
Mijnheer de minister, zoals steeds getuigt u van gezond boerenverstand. Ik hoop dat we dat nog veel mogen meemaken.
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de minister, ik weet dat u geen voorstander bent van verjaring in kwetsbare gebieden, maar kan dat niet worden opgesplitst in harde en zachte kwetsbare gebieden? Zo kan wel een verjaring worden toegestaan in de zachte kwetsbare gebieden.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mevrouw Schauvliege, we gaan met reuzenschreden vooruit in het snel vergunnen, ondanks verhuisoperaties in sommige provincies. In heel Vlaanderen zijn we onze timing nagekomen, ook in West-Vlaanderen. Daar hebben we de draad opnieuw opgenomen en blijven we binnen de termijn van vijftig dagen. Gisteren was ik te gast in Leuven in Vlaams-Brabant, dat vandaag een doorlooptermijn van stedenbouwkundige vergunningen heeft van dertig dagen. Toen ik in 1999 begon, was die doorlooptermijn in Antwerpen nog 132 dagen.
In vier van de vijf provincies hebben we een Bredero-webapplicatie ontwikkeld, die stilaan op kruissnelheid komt. Ook in Antwerpen wordt dat in de loop van november of december ge?nstalleerd, zodat in de vijf Vlaamse provincies eindelijk via eenzelfde informaticasysteem vergunningen worden afgeleverd. Daardoor kunnen we binnenkort ook statistieken afleveren met alle mogelijke informatie.
We hebben ook een zogenaamd Robot-loket geopend met een eigen website, waar men met nogal wat vragen inzake vergunningen terechtkan.
In het kader van het vergunningenbeleid hebben de vijf provinciale buitendiensten elk een eigen infoloket. Dat is gisteren naar aanleiding van het werkbezoek aan Leuven uit de doeken gedaan en gecommuniceerd aan de pers. Het loket van Leuven werd onder impuls van het afdelingshoofd tot stand gebracht. Het infoloket werkt volgens mij grandioos goed. Men kan er in real time informatie krijgen over de stand van zijn dossier: waar het zich bevindt, in welke fase het zit en de vermoedelijke datum van afwerking. Men wordt niet nodeloos doorgeschakeld naar allerlei ambtenaren die aan- of afwezig zijn. Bovendien kan men daar ook doorverwijzen naar het?driehoeksoverleg´ dat plaatsvindt binnen de gemeentebesturen. Vlaams-Brabant staat daarvoor model, het overleg wordt nu op gang getrokken.
Ik ben het met u eens dat we de informatie over de betekening maximaliseren. Communicatie valt onder de verantwoordelijkheid van het departement en niet van het agentschap. Ik zal aan het departement RWO uitdrukkelijk vragen dat het stappen neemt om deze operatie te duiden. Het gaat dus om de betekening om de verjaring te voorkomen. Of we daar nu voor of tegen zijn, maakt niet uit. Deze decreetgeving is momenteel van kracht en de stedenbouwkundige inspectie wordt geacht die na te leven. Graag of niet. De stedenbouwkundige inspecteur zegt mij trouwens dat via de uitvoering van artikel 152 die informatie automatisch wordt verstrekt.
Het aantal stakingsbevelen dat normaal rond 500 draait, zal dit jaar oplopen tot 800. Dit werkt dus. Men is zeer actief op het terrein en steeds meer colleges van burgemeester en schepenen gaan over tot het vragen van het betekenen van een stakingsbevel. Iedereen in Vlaanderen, ook de steden en gemeenten, is zich meer dan ooit bewust van het feit dat dit nodig is. In het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening dat wordt voorgelegd, wordt het fameuze?as built attest´ ingevoerd. Daar pleit ik al 6 jaar voor. Daar moesten nogal wat neuzen voor in de goede richting worden gezet.
Er zit een verschil in interpretatie tussen artikel 145bis en artikel 195bis. In het nieuwe decreet zullen we minutieus omschrijven wat kwetsbare gebieden zijn in het licht van artikel 195bis waarmee we aan uw opmerkingen tegemoet komen. We omschrijven kwetsbare gebieden zo fijn dat we een limitatieve opsomming kunnen geven. Daarover bestaat al een politiek akkoord.
Mijnheer De Klerck, u vroeg naar het verschil tussen de raming van het aantal betekeningen in het begin van deze legislatuur en de huidige cijfers. Ik zal u deze cijfers bezorgen.
Met redenen omklede moties
De voorzitter: Door de heer Huybrechts en door de heer De Klerck werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.