Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 11/10/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Monica Van Kerrebroeck tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over stages voor leerlingen
Vraag om uitleg van mevrouw Margriet Hermans tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de aparte verzekering tegen arbeidsongevallen voor onbezoldigde stagiairs in bedrijven, en de meerkosten hiervan voor scholen
De voorzitter: Mevrouw Van Kerrebroeck heeft het woord.
Mevrouw Monica Van Kerrebroeck: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, deze vraag zit al een tijdje in de pijplijn, want ze werd opgeworpen, mijnheer de minister, naar aanleiding van uw toespraak op 2 juli 2007, toen u de Ronde van Vlaanderen secundair onderwijs deed.
Mijnheer de minister, u stelde dat u sterk de nadruk wilt leggen op competentiegericht leren en op het geïntegreerd verwerven van kennis, vaardigheden en attitudes in bepaalde contexten. Competentiegericht onderwijs focust zich dus in essentie op toepassing in echte praktijksituaties, situaties die van belang zijn bij verdere studies of op de werkvloer, maar ook in het persoonlijk en sociaal leven. Dat zijn woorden uit uw uiteenzetting.
U hebt op heel wat plaatsen uw belangstelling getoond voor de stageplaatsen, voor het participeren van de bedrijven, om ze aan te zetten om die stageplaatsen beschikbaar te stellen. U spreekt van 30.000 stageplaatsen per vijf jaar voor leraren en van niet minder dan 75.000 stageplaatsen per jaar voor leerlingen uit bso en tso.
Ik vind dat een zeer goede zaak. Als ik de cijfers bekijk, denk ik dat het misschien wel hoog gegrepen is, maar dat zijn dingen die wij van u normaal verwachten en waar we blij mee zijn.
Maar er rijst wel een probleem. Mijnheer de minister, ik weet dat u er ook bent om problemen te helpen oplossen. Het probleem ligt bij de federale overheid, die stelt dat deze stagiairs vallen onder de wet van 10 april 1971. Elke leerling dient een verzekering af te sluiten, die de onderwijsinstelling op zich moet nemen in het kader van de uitoefening van haar mandaat. Hier knelt natuurlijk het schoentje. Het is evident dat een ongevallenverzekering voor de stagiair-leerling absoluut noodzakelijk is, maar ik vraag me af waarom die extra verzekering nog maar eens ten laste moet vallen van de onderwijsinstellingen. Mijnheer de minister, u weet zeer goed dat de centen nauwkeurig geteld moeten worden en dat er niet zo veel resteert als we de financiering van het leerplichtonderwijs volledig hebben volbracht.
Mijnheer de minister, gaat u daarover onderhandelingen voeren? Gaat men de federale wet nog op dezelfde manier laten toepassen? Hoe gaat u dat aanpakken, zodat leerlingen en onderwijsinstellingen de gemaakte plannen voor stages kunnen waarmaken? Mijn vraag gaat dus over de verzekering die aan de stages is gekoppeld.
De voorzitter: Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw Margriet Hermans: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, beste collega's, mijn vraag ligt natuurlijk in dezelfde lijn als de vraag van mevrouw Van Kerrebroeck.
Mijnheer de minister, u gaat stages aanmoedigen. Ik denk dat iedereen daar vragende partij voor is, zowel werkgevers en werknemers als studenten en alle mogelijke actoren op het veld, maar het federale probleem met de verzekering is er wel.
Tot op heden sloten scholen vaak een collectieve verzekering af. Dat zou nu niet meer mogen. Het betreft hier onbezoldigde stagiairs, dus merendeels scholieren en studenten, die in het kader van hun opleiding stage lopen in een bedrijf. Vanaf 1 januari 2008 moet voor elke onbezoldigde stagiair een aparte verzekering tegen arbeidsongevallen worden gesloten.
Deze maatregel veroorzaakt heel wat meerkosten voor de scholen en misschien ook voor de werkgevers en de mensen die de stageplaatsen organiseren, zeker voor de scholen uit het technisch of beroepsonderwijs, waar ongeveer alle leerlingen geregeld stage lopen.
De scholen krijgen geen extra geld om die meerkosten op te vangen. Wellicht zal er, volgens de heer Van den Bosch, algemeen secretaris van VSOA-Onderwijs, discussie ontstaan tussen scholen en bedrijven die de stageplaatsen aanbieden, over wie de premie moet betalen.
Grote bedrijven zullen daar misschien niet moeilijk over doen, maar kmo's en kleine zelfstandigen zullen niet staan springen om die premie of een deel ervan te betalen. Het zou er op termijn voor kunnen zorgen dat sommige bedrijven afhaken.
Mijnheer de minister, erkent u het probleem? Hebt u eventueel in ruimte voorzien om deze meerkost in het budget van de scholen op te vangen?
Is er overleg gepland met de bedrijven, en met de kmo's in het bijzonder, om concrete afspraken te maken? Hoe ziet u dat?
De voorzitter: De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil nog een bijkomende vraag stellen.
Mij is ook ter ore gekomen dat, als leerlingen een stageopdracht opnemen, zelfs voor een of twee dagen, ze vanwege de arbeidsinspectie moeten beschikken over de volledige, goedgekeurde werkkledij, die in sommige branches waarschijnlijk heel veel kost. Dat zorgt toch voor bijkomende problemen voor de stageontvangers. Zij hebben ter plekke niet altijd genoeg materiaal voorhanden, en dat zou een probleem kunnen zijn voor de toewijzing van stageplaatsen.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mijnheer de voorzitter, geachte collega's, ik wil vooreerst mevrouw Van Kerrebroeck danken voor haar vriendelijke inleidende woorden, die meteen ook een uitdaging vormen. Mevrouw Van Kerrebroeck en mevrouw Hermans stellen het probleem van het gewijzigde koninklijk besluit (KB) centraal. De heer De Cock heeft het over een probleem waarover ik het antwoord niet durf te improviseren. Hij heeft het over de toestand waarin de stageontvanger onvoldoende is uitgerust. Als dat het geval is, dan is er ten minste een probleem met het welzijn op het werk. Ik noteer uw vraag en zal ze aan mijn medewerkers voorleggen. Als daarover iets bijzonder is te melden, zal ik u daarover een brief schrijven en hem eventueel via het commissiesecretariaat laten bezorgen.
De regelgeving waarnaar wordt verwezen, is opgenomen in het KB van 13 juni 2007 tot wijziging van het KB van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. Dat besluit is een antwoord op een arrest van het Grondwettelijk Hof. Het treedt in werking op 1 januari 2008. Het legt de verplichting op om onbezoldigde leerling-stagiairs die in het kader van hun stage worden getroffen door een arbeidsongeval dat leidt tot blijvende arbeidsongeschiktheid of tot overlijden, een schadeloosstelling toe te kennen. Voor de arbeidsongevallenwet wordt het schoolbestuur als werkgever van de leerling-stagiair beschouwd, wat impliceert dat de kosten die voortvloeien uit dekking tegen dit soort risico in beginsel door de onderwijsverstrekkers moeten worden gedragen.
Dat zich ter zake een probleem van vooral financiële aard stelt dat dringend een oplossing behoeft, erken ik volledig. De ervaring met de moeilijkheden die zich enkele jaren geleden hebben voorgedaan op het vlak van het arbeidsgeneeskundig onderzoek van leerling-stagiairs en waarvoor intussen een regeling is getroffen door een beroep te doen op het federale Fonds voor Beroepsziekten, spreekt voor zich.
Overleg met het kabinet van minister Vanvelthoven leert dat het gewijzigde KB niet een definitieve oplossing kan opleveren. Het wil louter verhinderen dat er - ten gevolge van het arrest van het Grondwettelijk Hof - op 1 januari 2008 een toestand van onwettelijkheid zou ontstaan. Het overleg wordt voortgezet.
U vraagt me of ik in ruimte voorzie voor deze meerkosten in het budget voor scholen. Vermits de problematiek over de toepassing van de arbeidsongevallenwet zeer recent is, is er vooralsnog in de Vlaamse begroting niet in kredieten voorzien om onderwijsverstrekkers daarbij eventueel een tegemoetkoming te bezorgen. Dat is trouwens voorbarig, want de precieze kost is tot op heden niet becijferd.
Mijn administratie heeft onlangs wel contact opgenomen met enkele grote verzekeraars op de onderwijsmarkt. Binnen afzienbare tijd zullen deze verzekeraars uitsluitsel kunnen geven over wat de nieuwe polis inzake arbeidsongevallen van onbezoldigde stagiairs uiteindelijk kost. Het is mogelijk dat de prijs zal variëren in functie van het risicogehalte van de stage, en dat is op zijn beurt afhankelijk van de door de leerling gevolgde opleiding.
Mevrouw Hermans vraagt of er een overleg is gepland met de bedrijven en met de kleine kmo's in het bijzonder om concrete afspraken te maken, en hoe ik dat zie. Van zodra ik enig zicht heb op de meeruitgaven die dit dossier voor de onderwijsinrichters kan veroorzaken, zal ik met de cijfers in de hand het overleg met mijn federale collega bevoegd voor werk en ook met mijn collega's bevoegd voor onderwijs in de andere gemeenschappen voortzetten. In de huidige stand van zaken kan ik echter niet anticiperen op mogelijke conclusies en te nemen maatregelen.
Stagegevers zelf zijn in deze fase niet direct een betrokken partij vermits het KB de verantwoordelijkheid voor de indekking tegen arbeidsongevallen, zoals reeds hoger aangehaald, bij de schoolbesturen legt.
Mevrouw Van Kerrebroeck vraagt me hoe ik ervoor zal zorgen dat leerlingen en onderwijsinstellingen de gemaakte plannen inzake stages kunnen waarmaken als die stages worden bemoeilijkt door federale wetswijzigingen. Alleszins zal ik er alles aan doen om scholen te blijven ondersteunen in hun samenwerking met het bedrijfsleven, onder meer door het aanbieden van een raamwerk voor kwaliteitsvolle stages voor leerlingen van het technisch en beroepsonderwijs. Het dossier mag geen hypotheek leggen op het Vlaamse tewerkstellings- en onderwijsbeleid, waarin vormen van werkplekleren zoals stages een belangrijk item zijn.
Ik kan bijgevolg alleen de huidige stand van zaken schetsen. Enerzijds voeren we nog gesprekken met het federale kabinet van minister Vanvelthoven om een aantal toepassingsmodaliteiten zo spoedig mogelijk uit te klaren. Dat op het vlak van arbeidsongevallenverzekering de onderwijsverstrekker als werkgever wordt beschouwd, terwijl op het vlak van de welzijnswetgeving de stagegever als werkgever terecht de verantwoordelijkheid draagt, is op het eerste gezicht een contradictie die moet worden verduidelijkt.
Anderzijds wordt er - zoals ik daarstraks al zei - gepoogd om via enkele grote verzekeraars op de onderwijsmarkt de financiële impact van de nieuwe maatregel exact te ramen. Dat alles gebeurt in afwachting van een definitieve oplossing, die ook weer tot stand zal moeten komen in overleg met het federale niveau en de collega's van de andere gemeenschappen.
De voorzitter: Mevrouw Van Kerrebroeck heeft het woord.
Mevrouw Monica Van Kerrebroeck: Ik dank u voor het antwoord. Ik ben blij te horen dat u zegt dat u via een raamwerk voor blijvende ondersteuning wilt zorgen en geen hypotheek op het aanbieden van stages wilt leggen. Ik ben ook blij dat u onderhandelt met de federale overheid. Het is evenwel een feit dat de verzekering een probleem blijft. Wat ik hier hoor, doet me denken dat het nuttig zou kunnen zijn om in de commissie een gedachtewisseling te houden op basis van een evaluatie van de stages. Hoe reageren de bedrijven? Worden ze voldoende ondersteund? Hebben ze voldoende personeel om die ondersteuning te geven? Hoe reageren de betrokken scholen? Wat brengt het bij voor de leerlingen? We zijn ervan overtuigd dat het een meerwaarde geeft. Gezien de vragen die vandaag leven, is het goed om over enkele maanden een tussentijdse evaluatie te maken.
De voorzitter: Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw Margriet Hermans: Mijnheer de minister, ik voel dat u werk wilt maken van de goede afloop van dit probleem, ook in uw onderhandelingen met de federale regering. Ik begrijp dat u wacht op een raming van de financiële impact. Voordien kunt u niet met de betrokkenen aan tafel zitten. Veel zal afhangen van de prijs van die polis. 1 januari 2008 is echter niet lang meer. U kunt er beter wat spoed achter zetten. Het is ook een goed idee om hierover een gedachtewisseling te houden, al was het om de opvolging te organiseren.
Minister Frank Vandenbroucke: Ik ben helemaal ter beschikking van de commissie. Persoonlijk denk ik dat het nuttig is om dat op te volgen. Het is inderdaad niet lang meer, dus moeten we daar spoed achter zetten. We zijn bezig met het overleg, we bekijken het dossier in detail. Dat is de reden waarom ik in algemene termen antwoord.
Als de commissie dit punt opnieuw wil agenderen, dan is dat geen probleem. Misschien kunt u dat overleggen met mijn medewerkers. Ik zeg dit niet om een uitstel te bepleiten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.