Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 05/07/2007
Vraag om uitleg van de heer Jos Stassen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de effecten van de maximumfactuur in het basis- en kleuteronderwijs voor de sector van het kinder- en jeugdtheater
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag handelt over de beslissing van de regering over gratis onderwijs in de basisschool vanaf volgend schooljaar. Er is vastgelegd wat de kinderen allemaal krijgen, zodat de kostprijs duidelijk wordt. In het schooljaar 2008-2009 zal de maximumfactuur in werking treden. Mijn vraag gaat eigenlijk over de maximumfactuur in het basisonderwijs. Ik ga geen politieke stelling innemen over de kosteloosheid van het onderwijs. Die discussie moeten wij niet voeren en dat is al grotendeels beslist.
Ik zal het hebben over de onbedoelde neveneffecten van de maximumfactuur. Daar zit een visie achter die ik gedeeltelijk kan onderschrijven. De kostprijs van het onderwijs mag niemand uitsluiten of kansen ontnemen. Het kosteloos onderwijs en de maximumfactuur mogen de scholen met minder eigen middelen niet benadelen. Het mag er niet toe leiden dat ze minder kunnen aanbieden, dat ze andere keuzes moeten maken en dat ouders meer moeten betalen. Concreet denk ik aan schoolreizen, sneeuwklassen, culturele uitstappen enzovoort. Dat zijn betalende uitstappen, ouders moeten een bijdrage betalen voor de verplaatsing of de toegangskaart.
Sommigen vrezen dat de maximumfactuur snel bereikt zal worden met andere uitgaven dan culturele. De culturele uitstappen zullen dan niet meer door de ouders betaald mogen worden, maar door de school. Als een school daar echter de middelen niet voor heeft, kan ze daarop besparen. Dat gevaar dreigt. De kunsteducatieve initiatieven maken zich zorgen. Ze vrezen dat de scholen gaan vragen om hun prijzen te laten zakken omdat ze anders moeten afhaken. Ik denk niet dat dat de bedoeling was van de minister of van de decreetgever. Het zou wel een neveneffect kunnen zijn.
Mijnheer de minister, klopt mijn vrees, die ook de vrees is van een aantal organisaties die zulke projecten aanbieden aan het basisonderwijs? Hebt u al overleg gepleegd met de minister van Onderwijs? Is er al overleg geweest met de sector zelf? Als wat ik zeg zou kloppen, hoe kunnen we verhinderen dat dit zal gebeuren want het zou haaks staan op een van de pijlers van uw beleid, namelijk participatie? Vandaar mijn vraag over waarschijnlijk niet-bedoelde neveneffecten die wel eens groot zouden kunnen zijn voor bepaalde scholen waar kinderen dan verstoken blijven van theater en cultuuruitstappen omdat de maximumfactuur te snel bereikt zal zijn.
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de minister, geachte collega's, ik wil me graag aansluiten bij de vraag. De maximumfactuur is een deel van wat we het decreet kosteloosheid basisonderwijs noemen. En inderdaad, vanuit de cultuursector kan er een bezorgdheid geuit worden omwille van de scherpe maximumfactuur inzake verplichte activiteiten die het schoolleven 'verlevendigen'.
De school zal maximaal 20 euro mogen aanrekenen voor het kleuteronderwijs en 60 euro voor de lagere school. De bedoeling van die maximumfactuur en het hele decreet is dat er geen excessen meer zouden zijn. Het kan niet meer dat bepaalde scholen heel hoge facturen hebben, vanuit de bekommernis dat iedereen evenveel kansen moet krijgen in het onderwijs en dat in principe onderwijs kosteloos moet zijn. Wij hebben dat basisprincipe altijd ondersteund.
Ik moet wel toegeven dat CD&V aangedrongen heeft om de vervoerskosten uit de factuur te halen. In de praktijk is dit vaak een hoge kost voor alle externe initiatieven die genomen worden. Voor bijvoorbeeld een zwembadbezoek of een museumbezoek, heb je vaak een bus nodig. De minister is er altijd van overtuigd geweest dat de vervoerskosten opgenomen moesten blijven en dat de waardevolle initiatieven konden blijven gebeuren. Zijn argument was vooral dat er dit schooljaar 45 euro extra werkingsmiddelen wordt toegekend aan de basisscholen en dat het decreet pas van toepassing is wanneer het decreet op de algemene financiering van het hele leerplichtonderwijs van toepassing is. Het is immers de bedoeling om dan de lat weer gelijk te leggen - het vrije, katholieke net is altijd ondergefinancierd geweest - en een nieuwe boost van werkingsmiddelen en omkadering te geven.
Het is de bedoeling dat de goede initiatieven kunnen blijven, zowel culturele initiatieven als sportactiviteiten en initiatieven over maatschappelijke problemen. Ik zou toch aanraden om het mee op te volgen. De extra bedragen die genoemd worden voor het basisonderwijs zijn zeer hoog, maar we moeten opvolgen wat het in de praktijk wordt.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Geachte collega's, de introductie van de maximumfactuur past in een geheel van maatregelen die de Vlaamse Regering en minister Vandenbroucke genomen hebben om de kosten van het basisonderwijs te beheersen. Er dient absoluut te worden vermeden dat de kosten die scholen doorrekenen aan ouders, een criterium is om een kind al dan niet in te schrijven in een bepaalde school. Daar zijn we het allemaal over eens. We willen niet dat het kostenbeleid van de school een sociaal selectiemechanisme wordt.
De maatregelen die genomen worden in het kader van de kostenbeheersing in het basisonderwijs, dienen samen gelezen te worden met enerzijds het pas door het parlement goedgekeurde decreet op de studiefinanciering, waarbij voor het eerst ook schooltoelagen in het basisonderwijs worden toegekend aan minvermogende ouders, en anderzijds met het nieuwe financieringssysteem voor het leerplichtonderwijs, dat zal zorgen voor een zeer forse verhoging van de werkingsmiddelen van de scholen.
Via de introductie van de maximumfactuur probeert men een scherpe scheidslijn te trekken tussen wat onder kosteloosheid valt, en wat onder een aantal andere drempels hoort. Onder de kosteloosheid zou alles vallen wat onder de eindtermen en ontwikkelingsdoelen thuishoort. Bij de zogenaamde scherpe maximumfactuur wordt onder meer bepaald wat bijdraagt tot de verlevendiging van het onderwijs, gemeenzaam bekend als de sportdagen, de culturele uitstappen en de eendaagse schoolreizen. Ook de verplichte schooluniformen of turnpakjes vallen hieronder, tenzij die als een sociale maatregel kunnen worden gekaderd, waardoor ze buiten deze maximumfactuur vallen.
Voor al deze kosten kan de school op jaarbasis een bepaalde som aanrekenen. Bij de zogenaamde minder scherpe maximumfactuur komen de meerdaagse studiebezoeken in beeld. Hiervoor kan men over de hele lagere schoolcyclus van zes jaar een bepaald bedrag aanrekenen. Goed om weten is dat de basisbedragen vastgelegd werden op basis van het huidige gemiddelde doorrekeningsgedrag van de scholen zoals dat onder meer door het Hoger Instituut voor de Arbeid en via een bevraging bij de onderwijsnetten in beeld werd gebracht.
In het kader van de decreetsbepalingen rond kosteloosheid en kostenbeheersing wordt vanaf dit jaar al 30 miljoen euro aan de werkingsmiddelen van de basisscholen toegevoegd. Dat is het equivalent van 45 euro per leerling per schooljaar. Vanaf het schooljaar 2008-2009 worden deze werkingsmiddelen nog eens met 85 miljoen euro per jaar verhoogd. Dat betekent een gemiddelde van 130 euro extra per leerling. Gemiddeld omdat dit per school zal afhangen van de leerlingenkenmerken. De bijkomende werkingsmiddelen die vanaf dit en volgend jaar worden toegekend, zorgen voor een verhoging van de werkingsmiddelen van de basisscholen met 30 tot 35 percent.
Het zou dus niet zo mogen dat scholen financiële argumenten aanhalen voor een eventueel verminderd inschrijven op culturele of andere activiteiten. Bij wijze van voorbeeld nog dit: voor een kind dat drie jaar verblijft in de kleuterklas en zes jaar in het lager onderwijs, zal een basisschool gemiddeld, over de hele schoolloopbaan van het kind, 1575 euro extra krijgen. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat dit meer dan voldoende is om het huidige sport- en cultuuraanbod van de school op peil te houden.
De door u geciteerde premisse dat "cultuur niet mag voorbehouden worden voor de betere scholen" is in deze dan ook een verkeerde premisse. Bovendien zal de voorziene stijging van de werkingsmiddelen van de basisscholen rekening houden met leerlingspecifieke kenmerken. In de praktijk zal het er dus op neer komen dat basisscholen met veel kinderen uit de bijzondere doelgroepen over meer werkingsmiddelen zullen kunnen beschikken.
Ik wil u er op wijzen dat in het gratis zwemmen slechts voor één leerjaar per school is voorzien. Bovendien kunnen hier serieuze vragen bij gesteld worden. Er is immers niet bepaald hoeveel keer er dan wel in dat ene schooljaar gezwommen dient te worden, laat staan dat men op het einde van dat schooljaar moet kunnen zwemmen.
Ik ga heel expliciet op het voorbeeld van de zwemlessen in omdat hier mijn inziens een spanningsveld in beeld komt. Het spanningsveld tussen de eindtermen en ontwikkelingsdoelen enerzijds en de autonomie en het pedagogisch project van de scholen anderzijds. Het staat de scholen met andere woorden vrij om uit te maken hoe de eindtermen en ontwikkelingsdoelen gerealiseerd of verwezenlijkt worden. Voor een aantal muzische vaardigheden en attitudes zou dat kunnen via een theater- of museumbezoek. Men zou ook een gezelschap, een kunsteducatieve organisatie of een artiest in de school kunnen uitnodigen. Men kan zelfs een dvd vertonen in de klas.
Dat alles behoort tot de pedagogische autonomie van de scholen. Vanzelfsprekend zou ik het liefst hebben dat dit gebeurt in het theater of in het museum zelf, maar dat is niet afdwingbaar, en daar verandert de regeling op de maximumfactuur ook niet aan. Dit in vraag stellen is de autonomie van de onderwijsinstellingen in vraag stellen. Dat is een debat dat bij voorkeur in een andere commissie van dit Vlaams Parlement dient te gebeuren. Maar ik denk niet dat er rechtstreeks een impact zal zijn op het cultureel aanbod zelf.
Wat mij betreft zijn er dan ook geen redenen inherent aan het nieuwe onderwijsdecreet om aan te nemen dat de cultuurhuizen overal te lande - en de kinderen in de eerste plaats - de dupe zouden worden van de introductie van een maximumfactuur. Ik geloof de verschillende culturele centra en cultuureducatieve organisaties wel wanneer zij stellen dat verschillende scholen hun culturele participatie in afwachting van de introductie van de maximumfactuur afbouwden en dat de culturele centra hun aanbod op deze verminderde vraag hebben bijgesteld. Niettemin, zoals ik reeds heb aangegeven, kan dit slechts een heel tijdelijk fenomeen zijn daar er noch inhoudelijke noch financiële redenen zijn om de participatie af te bouwen.
De afgelopen dagen heeft de administratie Onderwijs per provincie een informatiedag georganiseerd voor de directies basisonderwijs. Daar waren ongeveer 90 percent van alle directies aanwezig. De beleidsmaatregelen met betrekking tot de kostenbeheersing in het basisonderwijs zijn daar uitvoerig toegelicht en besproken. Ik mag aannemen dat, nu de principes voor de maximumfactuur geleidelijk aan doorsijpelen tot op schoolniveau, en de ware toedracht dus duidelijk wordt, de onderscheiden scholen geleidelijk aan opnieuw op hun gewoon niveau zullen intekenen op het culturele aanbod.
Onder meer daarom vroeg ik de minister bevoegd voor onderwijs om zo vlug en volledig mogelijk te communiceren over de maximumfacturen en in het bijzonder te wijzen op de meerwaarde van culturele bezoeken voor het verlevendigen van een pak eindtermen en ontwikkelingsdoelen.
Teneinde toch blijvend waakzaam te zijn voor de bezorgdheden van de culturele sector werd bovendien in de regeringsbeslissing ingeschreven dat een onderzoek zal worden uitgevoerd naar de eventuele effecten van het invoeren van een maximumfactuur op het aanbod van culturele en andere activiteiten. Dit onderzoek zal toelaten tijdig de situatie te analyseren en indien nodig te remediëren mocht blijken dat de maximumfactuur op een of andere wijze inderdaad een verminderde culturele schoolparticipatie tot gevolg heeft.
Zoals uit voornoemde elementen blijkt, hebben mijn medewerkers herhaaldelijk overleg gepleegd met zowel het kabinet van minister Vandenbroucke als met de cultuursector. Zo waren er diverse contacten met Marc Van Mechelen van het Steunpunt Cultuur Lokaal dat zich als sectoraal aanspreekpunt voor dit dossier aandiende. Er was een vergadering op mijn kabinet met de vakwerkgroep Jeugd binnen Cultuur Lokaal over de materie, waarop ook een medewerker van het kabinet van minister Vandenbroucke aanwezig was. En er waren verschillende bilaterale overlegmomenten en multilaterale overlegmomenten met het kabinet Onderwijs.
Ik durf dus stellen dat de bezorgdheden van de culturele sector wel degelijk zijn meegenomen en dat die zelfs hebben geleid tot een specifieke beslissing tot monitoring in de schoot van de Vlaamse Regering en dit als flankerende maatregel bij de definitieve goedkeuring van het ontwerpdecreet dat de maximumfactuur moet invoeren.
Ik kan jammer genoeg niet in een glazen bol kijken, maar ik durf toch wel te hopen dat een en ander niet zo nefast zal verlopen als sommige culturele spelers recentelijk aangaven, integendeel. Mocht de introductie van de maximumfactuur om God weet welke redenen toch anders uitdraaien dan zult u in mij een actieve bondgenoot vinden om de minister van Onderwijs tot remediering aan te moedigen.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ken de situatie een beetje, ik ben namelijk getrouwd met een directeur van een basisschool in het katholieke onderwijs.
Iedereen zal zeggen dat we niet gaan besparen op een goed werkende basisschool, maar ik ken de feiten waar basisscholen mee geconfronteerd worden. Dat is historisch gegroeid: de basisscholen, en zeker de vrije basisscholen, zijn jarenlang structureel ondergefinancierd en hebben op sommige vlakken een ongelooflijke achterstand. De zogezegd betere scholen met rijke ouders konden dat op een andere manier oplossen dan de scholen die minder middelen hadden.
Sommige scholen moeten dus een grote inhaalbeweging doen. Ik kan u verzekeren dat een deel van de werkingskosten heel goed besteed zullen worden om de achterstand in te halen. Vanuit pedagogisch standpunt valt daar niets tegen in te brengen. Die mensen weten immers op basis van hun ervaring wat er allemaal moet gebeuren en op welke vlakken ze een achterstand moeten ophalen. Door de onderfinanciering van de laatste tien à twintig jaar is er een structureel probleem gegroeid dat je niet zomaar wegneemt met die 45 en die 135 euro per jaar per kind.
U zegt dat u dat allemaal zult natrekken en monitoren en ik geloof dat. Ik vrees echter dat er eerder bespaard zal worden op cultuur dan op sport en ik vrees dat u geen minister meer zult zijn op het moment dat dat duidelijk wordt, met name over twee of drie schooljaren. Het zal ten vroegste duidelijk worden op het einde van het schooljaar 2008-2009, en waarschijnlijk pas later.
Ik ben in elk geval blij dat u het opgevolgd hebt en dat het op zijn minst gemonitord zal worden. Het is goed dat het neergeschreven zal worden, zodat wij of onze opvolgers kunnen kijken of uw voornemen uitgevoerd is of niet.
Mevrouw Sabine Poleyn: Ik merk dat de heer Stassen al politieke analyses maakt over de nabije toekomst, ik ga daar geen uitspraken over doen. De minister van Cultuur zal zijn sector altijd wel verdedigen.
Volgens mij moet u dit niet alleen vanuit de bevoegdheid Cultuur opvolgen. Ook vanuit het jeugdwerk zijn er aantal vormingsinitiatieven met betrekking tot het onderwijs, en ook vanuit de sport en het verenigingsleven in het algemeen.
Vanuit de idee van een 'brede school' is het belangrijk dat externen welkom blijven op school en dat dat ook betaalbaar blijft.
Minister Bert Anciaux: Ik kan mij alleen maar aansluiten bij de twee tussenkomsten.
Mijnheer Stassen, de scholen waarbij de ouders geen hoog inkomen hebben, bespaarden daar natuurlijk wel al op. Die scholen krijgen nu alleen maar extra middelen. Voorheen werd daar al stevig bespaard, omdat er geen of weinig bijdragen van de ouders waren. Mijn echtgenote staat ook in het onderwijs. De situatie in haar school is bijvoorbeeld ook van dien aard dat er nu wel wat meer initiatieven mogelijk zijn. Dat doet echter geen afbreuk aan het gevaar waar u op wijst. Het zou naïef zijn mochten we daar geen rekening mee houden. We moeten rechtstreeks stimuleren vanuit Cultuur, Jeugd en Sport, zodat er meer aandacht is voor de activiteiten waar wij voor staan.
De voorzitter: Het incident is gesloten.