Subcommissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid Vergadering van 19/06/2007
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot de heer Yves Leterme, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de onderzoeksbudgetten voor het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO)
De voorzitter: De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, van 21 juni tot 24 juni zorgt het ILVO voor de viering van 75 jaar overheidslandbouw- en visserijonderzoek. Sommigen onder u zullen zich herinneren dat we bij het bezoek aan de Vlaamse landbouwbeurs Agriflanders begin januari, 's middags aan tafel zaten met de leidinggevende ambtenaar van het ILVO, de heer Erik Van Bockstaele. Daar heb ik als het ware de opdracht gekregen om deze problematiek te gepasten tijde ter sprake te brengen in deze commissie.
Het ILVO ontstond uit de samensmelting van het CLO - het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek - en het CLE - het Centrum voor Landbouweconomie - na de regionalisering van het landbouwbeleid. Het grootste deel van de werkingsmiddelen komt van het beleidsdomein Landbouw en Visserij en in tweede orde zijn er Europese middelen, bijdragen uit de privésector en eigen inkomsten.
In een interview met het Vlaams Informatiecentrum over Land- en Tuinbouw, afgekort VILT, trekt de heer Erik Van Bockstaele, echter aan de alarmbel. In de laatste 25 jaar is de overheidsbijdrage gehalveerd, stelt hij. We weten allemaal dat de laatste jaren de federale overheid inderdaad slechts een geringe belangstelling had voor deze instelling. Dat staat in tegenstelling tot de sterk gestegen onderzoekskosten, met ondermeer duurdere wetenschappers en nood aan gesofisticeerdere apparatuur. Daarnaast zouden voornamelijk maatschappijgerelateerde onderzoeksitems, die op korte termijn geen direct economisch rendement leveren, in de verdrukking komen. De heer Van Bockstaele onderstreept het belang van innovatie voor de gehele Vlaamse voedselketen en de vele kmo's die daarin actief zijn. Het is in dit licht een slecht teken dat bijvoorbeeld de veevoedersector voor bepaalde onderzoeken zelfs naar Waalse laboratoria trekt.
Mijnheer de minister, is het inderdaad zo dat het onderzoeksbudget de afgelopen 25 jaar sterk is gedaald? Zijn daarover cijfergegevens ter beschikking? Zal Vlaanderen, nu het landbouwonderzoek een Vlaamse bevoegdheid is geworden, opnieuw meer investeren in de uitbouw van het ILVO? Welke zouden de speerpunten in het onderzoeksbeleid van het ILVO kunnen en moeten zijn? Welke initiatieven zijn volgens u mogelijk om de band met de sector nauwer aan te halen en innovatieve meerwaarde te bieden aan Vlaamse bedrijven?
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de voorzitter, ik wil deze vraag ondersteunen en wat opentrekken. Het gaat niet alleen over het ILVO, we kunnen stilstaan bij het hele landbouwonderzoek. Vanuit de praktijkcentra krijg ik duidelijke signalen dat, sinds in 2003 het IWONL (Instituut voor Wetenschap en Onderzoek in Nijverheid en Landbouw) is opgeheven en het landbouwonderzoek binnen het IWT (Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen) is ondergebracht, dit voor de praktijkcentra een aantal consequenties heeft. Er is enerzijds de manier van dossiers indienen en dergelijke. Dat heeft op zich niet zoveel consequenties. De praktijkcentra halen aan dat sinds deze bij het IWT zitten, ze specifiek moeten samenwerken met universiteiten, hogescholen en dergelijke. Dat zorgt ervoor dat de financiering van de praktijkcentra naar beneden gaat. Als er een project wordt ingediend en wordt gefinancierd, gaat die financiering niet meer volledig naar de praktijkcentra, die samenwerken met bijvoorbeeld de academische wereld, maar wordt de financiering opgedeeld in percentages. Het gevolg is dat de financiering voor hen naar beneden gaat.
De praktijkcentra halen vervolgens aan dat ze het gevoel hebben dat de effectieve praktijkresultaten een beetje op de achtergrond dreigen te komen, wat consequenties heeft voor de land- en tuinbouwers, die effectief praktijkresultaten moeten halen. Nog een rechtstreeks gevolg voor de praktijkcentra is dat ze kampen met het probleem dat ze moeilijker goede onderzoekers kunnen blijven boeien en hen moeilijker bij de praktijkcentra kunnen houden. Ze leiden de onderzoekers mee op, maar die vinden sneller hun weg naar andere en voor hen interessantere centra.
Het probleem is al iets langer gekend. Ik heb de uitdrukkelijke vraag of de middelen die ter beschikking worden gesteld voor het landbouwkundig onderzoek, kunnen worden verhoogd en of de procedure van het IWT eens kan worden bekeken, specifiek wat het landbouwkundig onderzoek betreft.
De voorzitter: De heer Callens heeft het woord.
De heer Karlos Callens: In de tijd werd gesproken over samenwerking niet alleen tussen de universiteiten en het ILVO maar vooral ook tussen onze Vlaamse instellingen en die van de provincie. Mijnheer de minister-president, u kent bijvoorbeeld Rumbeke. Het werd al naar voren gebracht dat bepaalde zaken tweemaal worden onderzocht terwijl dat niet nodig is en er overdreven veel geld naartoe gaat. Zijn er ondertussen al stappen gezet om die twee instellingen wat dichter bij elkaar te brengen en overeenkomsten te sluiten zodat niet tweemaal hetzelfde wordt onderzocht en zodat men het geld dan voor andere zaken zou kunnen gebruiken?
De voorzitter: Minister-president Leterme heeft het woord.
Minister-president Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, de vraag is of in de nieuwsbrief van het VILT het interview heel correct is weergegeven. Ik ga ervan uit dat dit wel zo is. De kwaliteit van de berichtgeving is trouwens altijd heel goed. Ik zeg dat omdat naar aanleiding van het 75-jarig bestaan er geen echte cijfers worden genoemd. Het is voor ons moeilijk om de wedersamenstelling te doen van de cijfergegevens.
Wat het onderzoeksbudget betreft, is er geen vergelijkend historisch cijfermateriaal voorhanden. Dat heeft enerzijds te maken met het feit dat het gaat om een bevoegdheid die tot voor kort federaal werd uitgeoefend en waarbij de financiering vanuit diverse fondsen en begrotingsartikelen tot stand kwam. Anderzijds heeft de structuur van de landbouwonderzoeksinstellingen de laatste jaren heel wat hervormingen en aanpassingen meegemaakt waardoor, als we vandaag als het uitgangspunt nemen, het niet altijd evident is om cijferreeksen te maken die de vergelijking mogelijk maken.
Enkele decennia geleden konden wel extra middelen vrijgemaakt worden voor grotere investeringen in stallen, loodsen, wegen en terreinen. Uit statistieken, bijgehouden door de vorige leidend ambtenaar, de heer Keymeulen, blijkt dat er binnen de begroting van het toenmalige Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in 1987 middelen uitgetrokken waren om 329,1 voltijdse equivalenten te financieren. Achttien jaar later, op 1 januari 2005, was de begroting goed voor 202,2 voltijdse equivalenten. Op 1 januari 2007, hebben we, na de integratie van het Centrum voor Landbouweconomie, de middelen op het budget van het beleidsdomein Landbouw en Visserij voor het ILVO kunnen optrekken tot 221,3 voltijdse equivalenten.
Door de wervingsstop die de laatste jaren op het federale niveau van toepassing was, was het personeelskader van het huidige ILVO op het moment van de overdracht niet volledig ingevuld, zodat het toenmalige CLO en CLE op een vrij laag personeelsniveau stonden voor de overdracht naar Vlaanderen, zeker wat Vlaamse personeelsleden betreft. Daarnaast heeft in Vlaanderen de mogelijkheid tot vervroegde uittreding in hoofde van de ambtenaren een groter effect gehad op de Vlaamse effectieven bij het CLO en het CLE, aangezien dit in een zeer beperkte periode gebeurde en niet gespreid was in de tijd zoals bij de andere administraties.
De middelen van het vroegere IWONL zijn een belangrijke bron van ondersteuning van het landbouwonderzoek. Na de Lambermontakkoorden werden deze middelen echter opgesplitst. Een deel ervan bleef federaal, ter financiering van materies inzake voedselveiligheid. De naar Vlaanderen overgehevelde middelen voor het projectonderzoek worden momenteel beheerd door het IWT. We stellen echter vast dat de middelen die Vlaanderen aldus voor landbouwprojectonderzoek ter beschikking heeft, onvoldoende zijn om alle positief scorende projecten te financieren. Dat bleek opnieuw uit de laatste IWT-ronde voor het collectief landbouwonderzoek. Op die manier vallen sommige maatschappelijk belangrijke projecten die betrekking hebben op landbouw en landbouweconomie, uit de boot. Er is dus wel degelijk nood aan een versterking van de middelen. Bij komende begrotingsrondes moet dat bekeken worden. Wij hebben ter zake ook begrotingsfiches ingediend voor de komende begrotingsopmaak.
Wat de toekomst betreft, is het zo dat het ILVO zelf heel nuttig gebruik maakt van de vermindering van de bedrijfsvoorheffing voor wetenschappelijk personeel om te investeren in extra onderzoekers. Er worden met deze middelen momenteel contractuele onderzoekers aangetrokken voor specifieke beleidsondersteunende projecten: de energieproblematiek in de landbouw, virusonderzoek in de plantaardige sector, MRSA-monitoring, duurzame visserij, ziekteweerbaarheid enzovoort. Daarnaast worden de bijkomende middelen gebruikt voor het toekennen van doctoraatsbeurzen, teneinde nieuwe, zo mogelijk eenheidsoverschrijdende onderzoeksopdrachten, op te starten, uit te breiden of te ondersteunen. Het gaat daarbij over molecular farming, dierenwelzijn, functionele voeding, studies naar de socio-economische impact van landbouw- en visserijsystemen enzovoort.
In 2005 hebben we de middelen voor onderzoeksapparatuur verhoogd, in 2006 die voor energiebesparing. Voor 2008 streven we naar een verhoging van de dotatie voor de aankoop van investeringsgoederen. Dit moet het ILVO de mogelijkheid bieden om zo goed mogelijk bij te blijven met de evolutie in de onderzoekstechnieken. Er werd in die zin een begrotingsfiche ingediend bij de minister bevoegd voor Financiën en Begroting, de heer Dirk Van Mechelen.
In de Vlaamse Regering onderzoeken we ook de mogelijkheid om de eerste en grootste prioriteiten van het opgestelde masterplan inzake de infrastructuurproblematiek van het ILVO uit te werken. Begin juli 2007 vindt hierover een overleg plaats tussen Facility Management Oost-Vlaanderen en het ILVO, teneinde de dringendste knelpunten inzake infrastructuur in Merelbeke aan te pakken.
Het onderzoeksprogramma van het ILVO wordt om de twee jaar opgemaakt en wordt op zijn beleidsrelevantie beoordeeld door de diensten van het departement. Het is een concretisering van de thema's, zoals vermeld in de ontwerpbeheersovereenkomst die momenteel tussen de Vlaamse Regering en het ILVO uitgewerkt wordt. De beheersovereenkomst zal na goedkeuring in de schoot van de Vlaamse Regering overigens ook worden ingediend bij het Vlaams Parlement. Ze kan dan het voorwerp uitmaken van een discussie in deze commissie. Ik verwijs dan ook graag naar de vergadering die daaraan gewijd zal worden.
In het kader van het onderzoekslandschap situeert de opdracht van het ILVO-onderzoek zich binnen het basis- en toegepast onderzoek op middellange termijn. Daaraan is een dienstverlening gekoppeld ten behoeve van de gehele sector. In het onderzoeksbudget is ruimte voor 25 percent kennisopbouwend onderzoek, de rest is voor beleidsonderbouwend onderzoek. Voor doorstroming van onderzoeksresultaten naar de sector zijn de technologische adviesdiensten met steun van het IWT zeer nuttig gebleken. Hier liggen zeker nog meer kansen voor de toekomst. Aangezien veel agrarische activiteiten echter eerder kleine sectoren zijn en primaire producenten veelal geen kmo's zijn, zijn aanpassingen aan de technologische adviesdiensten in de landbouwsector wellicht aangewezen.
Het ILVO heeft sinds zijn oprichting per 1 april 2006 belangrijke inspanningen geleverd om de band met de sector te versterken. Ik denk bijvoorbeeld aan de nieuwsflash die tweemaandelijks naar meer dan 3000 adressen gemaild wordt. Er is een zeer succesrijke dag geweest met de praktijkcentra actief in de plantaardige sector, onder het motto 'Onderzoek door communicatie'. Er zijn de themadagen per onderzoekseenheid voor de personeelsleden van het departement en van het agentschap Landbouw en Visserij. Dit alles past in een globaal communicatieplan van het ILVO.
In de missie van het ILVO is ook duidelijk opgenomen dat onderzoeksresultaten een meerwaarde moeten hebben voor de sector en de maatschappij. Dat dit in het verleden zeker gebeurd is, zal duidelijk gemaakt worden tijdens de netwerkdag op vrijdag 22 juni 2007, naar aanleiding van het 75-jarig bestaan. Natuurlijk is er ook een opendeurdag voor het grote publiek, op 24 juni. Ik heb tijdens de Vlaanderendag trouwens zelf een bezoek gebracht aan het ILVO.
Uiteraard is elk toekomstgericht en duurzaam landbouwbeleid gesteund op onderzoek. Via ILVO moeten we de hele keten wetenschappelijk ondersteunen, om de toekomst voor de sector te verzekeren. Op het vlak van personeel zijn door het ILVO zeer recent belangrijke acquisities gedaan, waardoor de kwaliteit van het onderzoek nog in belangrijke mate zal toenemen.
Mijnheer Callens, het is de bedoeling dat in het Platform voor Landbouwonderzoek overlappingen zoveel mogelijk vermeden worden. Dat is een recent overleg. Wij hopen dat de dreigende overlappingen waar u naar verwijst, op die manier vermeden kunnen worden.
Mevrouw Rombouts, ik heb al verwezen naar de IWT-ronde waar een aantal opmerkingen geformuleerd zijn, wellicht door initiatiefnemers van projecten die niet weerhouden zijn. In het besluit omtrent de toekenning van het statuut van het IWT-project krijgen de praktijkcentra een voorkeursbehandeling. Zeven van de negen goedgekeurde projecten tijdens de laatste IWT-ronde waren bovendien projecten waar praktijkcentra bij betrokken waren. Daaruit kunnen we opmaken dat ook de projecten van de praktijkcentra op een correcte manier beoordeeld worden en al dan niet van IWT-steun voorzien worden.
De heer Jos De Meyer: Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord. Het ILVO is een bijzonder kenniscentrum, zowal kwalitatief als kwantitatief. Zeker voor de Vlaamse landbouwsector is het veruit het belangrijkste kenniscentrum. We moeten de bezorgdheid hebben om de slagkracht in de toekomst te optimaliseren en de efficiëntie nog te verhogen. Het is belangrijk dat we vanuit deze subcommissie die boodschap meegeven, aan de vooravond van '75 jaar overheidslandbouw- en visserijonderzoek'.
Een andere zorg is de infrastructuur. Wij hopen uiteraard dat er ook op dat vlak vooruitgang geboekt zal worden. Ik ben daar nu echter bewust niet op ingegaan, omdat u daar als minister van Landbouw niet bevoegd voor bent.
De voorzitter: Het incident is gesloten.