Subcommissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid Vergadering van 19/06/2007
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot de heer Yves Leterme, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over ketenrendementen in de agribusiness
De voorzitter: De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, collega's, midden mei werd door het Nederlandse Landbouw-Economisch Instituut, afgekort LEI, een instelling verbonden aan de Wageningen Universiteit, een studie uitgevoerd met betrekking tot de ketenrendementen in de Nederlandse agribusiness, meer bepaald voor de ketens varkensvlees, zuivel, groenten en fruit. Dit gaf toch enig opmerkelijk cijfermateriaal en conclusies. Zelfs de hoofdredacteur van het gezaghebbende Vlaamse vakblad 'Landbouwleven' citeert uit de studie. Onder de kop 'De taart eerlijker verdelen' concludeert hij in zijn editoriaal: "Boeren en tuinders verdienen aanmerkelijk minder dan de andere schakels in de keten". Zo stelt de studie ondermeer dat in Nederland de rendementen op het eigen vermogen sterk variëren over de jaren heen en dat zeker in de primaire sector het gemiddelde rendement heel laag tot zelfs negatief is. Daartegenover stelt men de hoge rendementen in de toelevering, verwerking en afzet.
Men concludeert ondermeer dat de lage rendementen van de primaire producenten enerzijds zijn gerelateerd aan de structuur van de agroketens met veel kleine primaire aanbieders met weinig mogelijkheden ter onderscheiding van het eigen product en anderzijds aan de hoge uittredingsdrempels. Daarnaast stelt men ook heel duidelijk dat toegevoegde waarde in alle schakels van de keten noodzakelijk is voor het in stand houden van de gehele keten. De Nederlandse onderzoekers onderscheiden drie mogelijke pistes voor de primaire producenten: een focusstrategie waarin de verwerkende industrie zorg draagt voor de differentiatie en de producent enkel zorgt voor een goed basisproduct, een differentiatiestrategie waarin de agrarische producent zich tracht te onderscheiden door de kwaliteit en het unieke karakter van zijn product en een kostprijsstrategie met nadruk op efficiency en de daarbij horende schaalvergroting als onderdeel van een lagekostenketenstrategie.
Mijnheer de minister-president, kunt u onderschrijven dat de Vlaamse situatie analoog is met de Nederlandse? Welke strategie ziet u als aangewezen voor de Vlaamse markt? Welke stappen acht u mogelijk om de problematiek van de sterk wisselende rendementen over de jaren heen aan te pakken?
De voorzitter: Minister-president Leterme heeft het woord.
Minister-president Yves Leterme: Mijnheer de voorzitter, ik vind dit een heel interessante vraag, die raakt aan de economische leefbaarheid van onze land- en tuinbouwsector. Het is een vraag die in toenemende mate haar belang zal hebben, gelet op de liberaliseringstendens en het feit dat tegenover die liberalisering een sector staat die afhankelijk is van grote prijsschommelingen en van externe factoren die men niet altijd onder controle heeft en die een effect hebben op de prijsvorming.
Op korte termijn is het niet eenvoudig om een heel onderbouwd antwoord te formuleren op uw vraag met betrekking tot de ketenrendementen in de agribusiness. De studie waar u naar verwijst, heeft bijzonder veel tijd en expertise gevergd en is uitgevoerd door het Nederlandse Landbouw-Economisch Instituut in samenwerking met een financiële instelling, ik meen de Rabobank. Tot nu toe is er nog geen zelfde studie uitgevoerd door de Vlaamse administratie.
Wij denken op het eerste gezicht dat de situatie, zoals in andere opzichten, in Vlaanderen vrij sterk vergelijkbaar is met de Nederlandse. Dat blijkt ondermeer uit de studie 'Prijsvork tussen teler en consument', uitgevoerd door de afdeling Monitoring en Studie van het Beleidsdomein Landbouw en Visserij. Deze studie toont aan dat de grootste toegevoegde waarde per 100 euro toegevoegde kosten in de keten van producent naar consument, wordt gerealiseerd in de grootdistributie, evenals het grootste deel van de winstmarge. Uit de studie blijkt dat, zoals het door de bevolking wordt aangevoeld, het grootste deel van de winstmarges met betrekking tot agrovoedingsproducten effectief op het einde van de keten zitten, vooral in de grootdistributie.
Net zoals in Nederland heeft ook de Vlaamse landbouw in vergelijking met de overige schakels vele versnipperde kleine primaire aanbieders met meestal weinig mogelijkheden tot onderscheiding van het eigen product en geringe mogelijkheden voor alternatieve aanwending van kapitaal en arbeid. U weet dat wij in ons beleidsplan ter zake ondermeer proberen een deel van het antwoord te vinden in initiatieven van samenwerking tussen landbouwbedrijven om de kostprijs te drukken of om een betere prijs te bedingen voor de producten. Voorbeelden hiervan zijn de telersverenigingen, landbouwcoöperaties, machineringen enzovoort.
Daarnaast zijn er ook diverse initiatieven om het onderscheidende vermogen in de sector te verhogen, ik denk aan het beleid aangaande de labels. We proberen tevens de landbouwers via verbreding, zoals hoevetoerisme, een alternatieve aanwending te geven voor eigen kapitaal en arbeid.
De aangewezen strategie voor de Vlaamse markt wordt door de land- en tuinbouwsector zelf bepaald. Wij kunnen daar voornamelijk een ondersteunende rol in spelen. Zo kan er verwezen worden naar de beschermde oorsprongsbenaming in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma of naar de diverse erkende kwaliteitssystemen die ervoor zorgen dat de Vlaamse land- en tuinbouw zeer hoogwaardige producten blijft produceren, die bijzondere kansen hebben op de eigen markt maar ook op externe markten. Daarnaast wordt ook de samenwerking gestimuleerd, denk ondermeer aan de aanpassingen die zijn gebeurd in het kader van de VLIF-reglementering.
De strategie die door de landbouwsector zelf gevolgd wordt en in de toekomst nog gevolgd zal worden, is een combinatie van verschillende strategieën, aangezien niet alle bedrijven zich in eenzelfde aanpak kunnen vinden.
De problematiek van de sterk wisselende rendementen over de jaren heen, houdt ons bezig vanuit ons beleidsdomein. Ik heb er al naar verwezen dat dit eigen is aan de landbouwsector en dat nog in toenemende mate zal worden, gelet op de liberalisering van de markt. Er is enerzijds de afhankelijkheid van prijsschommelingen waar men geen impact op heeft en anderzijds zijn een aantal productiefactoren niet helemaal sluitend te controleren.
De landbouwsector probeert zichzelf in te dekken tegen wisselende opbrengsten, denk aan de tendens om steeds meer over te gaan tot contractteelt, die in een aantal sectoren sterk ingeburgerd is en die de producent een verkoop- of prijsgarantie biedt tegenover een leveringsgarantie voor de afnemer. Bij extreme situaties, zoals extreme droogte of ziekten, is er een element van collectieve verantwoordelijkheid. Daarbij heeft de overheid een verantwoordelijkheid die ook speelt voor andere economische domeinen in soortgelijke situaties en om soortgelijke redenen. Zo zijn er in het verleden situaties geweest waarin de producenten een beroep konden doen op de werking van het Rampenfonds en werden via het VLIF in bepaalde jaren mogelijkheden tot teeltkredieten en uitstel van aflossingen van leningen verstrekt aan de getroffen landbouwers.
De mogelijkheden via het VLIF zijn echter nagenoeg volledig teruggeschroefd door de nieuwe Europese regels inzake staatssteun. Veel verder dan uitstel van betaling of uitstel van aflossing van leningen kunnen wij niet gaan. Op dit moment zijn we binnen de administratie aan het bekijken of we via het ondersteunen en aanmoedigen van eigen verzekeringen vanuit de sector zelf, de landbouwers kunnen aanzetten tot oogst- of inkomensprotectie.
Daarnaast hebben wij een studie laten uitvoeren met betrekking tot een mogelijke aanpassing, naar Nederlands voorbeeld, van de fiscaliteit die van toepassing is op land- en tuinbouwbedrijven via de introductie van een zogenaamd carrybacksysteem, waarbij bedrijfsverliezen op een bepaald jaar kunnen worden aangerekend op winsten van voorgaande jaren via teruggave. Wij denken dat dat een mogelijkheid zou zijn om de opstoten en diepe dalen van winsten en verliezen wat uit te vlakken. Dat is natuurlijk belangrijk voor conjunctuurgevoelige sectoren die in toenemende mate belangrijk zijn voor onze land- en tuinbouw. Het kan helpen om grote schommelingen in het inkomen van land- en tuinbouwers te voorkomen. We hebben dat aan de minister van Financiën van de vorige federale regering voorgesteld en we hopen dat we dat ook aan de nieuwe federale regering kunnen voorleggen, met het oog op stappen in de richting van realisatie van een dergelijk systeem.
Tot daar een proeve van antwoord op de vragen die gesteld zijn. Er is de analogie tussen de Vlaamse en Nederlandse situatie. De strategie voor de eigen markt bestaat er uiteraard in ervoor te zorgen dat er vanuit de sector zelf goed wordt op ingespeeld. Wat betreft de stappen om de problematiek van de sterk wisselende rendementen over de jaren heen aan te pakken, zie ik een viertal mogelijkheden waarvan de meeste al een aanvang hebben genomen.
De voorzitter: De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Toen ik het editoriaal in 'Landbouwleven' las, werd ik sterk door deze problematiek aangesproken. Daarom heb ik de studie opgevraagd en doorgenomen. De grote gelijkenissen tussen de Nederlandse en de Vlaamse landbouw zijn opvallend. De strategieën die worden gesuggereerd, sluiten heel sterk aan bij delen van de beleidsbrieven van dit en vorig jaar in Vlaanderen. Mijn suggestie blijft: is het niet zinvol dat in de toekomst hierover verder studiewerk gebeurt, ondermeer bouwende op het interessante studiewerk dat reeds in Nederland aanwezig is?
Mijnheer de minister-president, u zult begrijpen dat, mocht ik op 10 juni 2007 verkozen zijn geweest als federaal parlementslid, ik de minister in de nieuwe federale regering die bevoegd is voor belastingen en het fiscale regime van landbouwbedrijven, zeker zou ondervragen over een deelaspect dat hier ook aan bod is gekomen.
De voorzitter: Wilt u op die persoonlijke boodschap nog antwoorden, mijnheer de minister-president?
Minister-president Yves Leterme: Ik beschouw dit niet als een persoonlijke boodschap. Ik weet dat er tijdens de vorige zittingsperiode wetsvoorstellen zijn ingediend. Ik vermoed dat die opnieuw op tafel zullen worden gelegd. Ik denk dat moet worden geprobeerd om stappen vooruit te zetten. Een element, naast andere elementen, is de ondernemingsfiscaliteit, die aan de levenskracht van de landbouwbedrijven tegemoet kan komen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.