Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 26/04/2007
Interpellatie van mevrouw Sabine Poleyn tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de eva?luatie van het Extra Time-project voor internationale interculturele projecten van jongeren????????
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, in de beleidsnota Jeugd 2004 - 2009 verwoordde u uw ambities omtrent een onderbouwd, efficiënt en duurzaam internationaal jeugdbeleid. U verwees voor de realisatie van uw beleid naar zowel Europese als Vlaamse instrumenten, die de voorbije jaren werden uitgebouwd. U kondigde een evaluatie aan, een verdere uitbouw van wat interessant was, en een afstemming van de Europese en Vlaamse instrumenten op elkaar.
Een van deze Vlaamse instrumenten kreeg de naam Extra Time en werd opgenomen in het decreet Vlaams jeugdbeleid van 29 maart 2002. Via Extra Time krijgen individuele jongeren tussen 16 en 25 jaar financiële ondersteuning voor zelf bedachte internationale interculturele projecten. De subsidielijn richt zich uitdrukkelijk niet tot de georganiseerde jongeren - men kan maximaal met vier jongeren samenwerken - maar richt zich uitsluitend op projecten die in het buitenland worden gerealiseerd.
Jongeren blijken zelf vragende partij voor kansen op internationale ervaringen. Dat is ook goed. We leven in een geglobaliseerde wereld. Is het huidige Extra Time-aanbod het ideale antwoord vanuit de overheid? Deze vraag naar kansen op internationale ervaringen wordt, verrassend genoeg, niet meteen bevestigd door cijfers over het aantal jongeren dat vertrekt via Extra Time.
Uit de evaluatiegegevens blijkt dat een dalend aantal jongeren participeert en dat het hele project een vrij beperkt aantal jongeren bereikt. Ik baseer me op cijfergegevens van de jaren 2002 en met 2005. De ingediende aanvragen dalen van 135 naar 41. Dat heeft natuurlijk te maken met de campagne die bij het begin werd gevoerd en nadien niet meer werd herhaald. In 2002 werden 44 projecten goedgekeurd, in 2005 waren er dat 25. Dat laatste slaat op 55 jongeren. Dat is dus eigenlijk niet zo veel.
Informeel heb ik vernomen dat de cijfers van 2006 wat verbeterd zijn, maar dan nog is het aantal niet zo hoog. Uit evaluatiegegevens bleek dat geen enkele deelnemer uit het TSO of BSO kwam. Vooral jongeren die een universitaire opleiding volgen, wellicht meestal studenten, blijken met succes van de Extra Time-subsidielijn gebruik te kunnen maken. Ik heb daar niets op tegen, maar dit roept vragen op over de meerwaarde van deze subsidielijn. Maakt de subsidie wel het verschil? Zouden die hoger opgeleide jongeren niet in ieder geval vertrokken zijn naar het buitenland zonder deze financiële steun?
JINT, het co?rdinatieorgaan voor internationaal jongerenwerk, heeft in maart een onderzoek afgerond naar jongeren die vertrekken naar het buitenland. 484 jongeren tussen 16 en 25 jaar werden via aan webenquête ondervraagd over hun ervaringen en behoeften in het buitenland. De jongeren deden allemaal een project of stage in het Zuiden of buiten Europa tussen 2002 en 2006. Zo blijkt uit het onderzoek dat heel wat jongeren niet vertrouwd zijn met begrippen als duurzaam reizen en intercultureel leren. Slechts 16 percent van de ondervraagde jongeren kreeg ooit vorming over duurzaam reizen. Zij die er vorming over kregen, zijn er wel tevreden over.
Naast interculturele vorming vragen de jongeren ook naar meer achtergrond over projectmanagement. Jongeren die deze vorming kregen, zijn er over het algemeen tevreden over. Ook tijdens en vooral na hun project hebben jongeren behoefte aan meer ondersteuning. Ze vragen om een evaluatie, uitwisseling met collega´s, mogelijkheden om duurzaam contact te houden met de partners ter plaatse en eventueel verdere initiatieven hier.
De bestaande subsidielijn Extra Time biedt deze gevraagde ondersteuning helemaal niet. Extra Time weert in principe elke vorm van participatie van jeugdwerk, ngo´s of andere verenigingen in Vlaanderen. Mijnheer de minister, uw oorspronkelijke bedoeling was wellicht hiermee de niet-georganiseerde jongeren te bereiken. Dat was een nobel doel. Maar door jongeren zonder een degelijke voorbereiding naar het buitenland te sturen, worden ze net in de steek gelaten, zeker als blijkt dat alle jongeren in 2005 naar het Zuiden zijn getrokken.
Een ontwikkelingsland is toch verschillend van een land in Europa. Ze moeten de hele ervaring inzake intercultureel werken en vaak ook ontwikkelingssamenwerking in hun eentje opdoen. Er zijn economische verschillen tussen ons, rijke jongeren, en lokale armen. De beeldvorming in geval van een kort contact kan de bestaande stereotypen bevestigen en de jongere met een negatieve ervaring opzadelen, terwijl de bedoeling juist was om een positieve ervaring op te doen.
Niet enkel op het vlak van voorbereiding, maar ook van nawerking zou er meer moeten kunnen. Een duurzaam internationaal jeugdbeleid helpt jongeren na een ervaring met een andere cultuur en een andere economische realiteit, om deze ervaring een plaats te geven in hun leven en wereld. Opgedane interculturele ervaringen verdienen een passende opvolging. Daarnaast is ook de verwerking van de vaak confronterende ervaringen meer dan wenselijk. Bovendien moeten jongeren meer worden ondersteund in het vertalen van hun ervaring naar een concreet engagement en het opbouwen van duurzame contacten met de partners in het Zuiden.
Er liggen heel wat kansen klaar. We hebben heel wat expertise in Vlaanderen die relevant kan zijn bij de uitbouw van zo´n jeugdbeleid, bijvoorbeeld jeugdverenigingen die vaak internationale ervaring hebben, niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties met expertise over het ontwikkelingsdenken, onderwijs- en vormingsinstellingen die gespecialiseerd zijn in intercultureel leren of mensen voorbereiden die naar het Zuiden trekken. Dat zijn voor de hand liggende partners als het aankomt op het aanbieden van een degelijke vorming en een passende begeleiding van jongeren, voor, tijdens en na hun project. Samenwerking met organisaties of instellingen kan de kwaliteit van het Vlaamse internationale jeugdbeleid alleen maar verhogen. Deze samenwerking kan bovendien ook drempelverlagend werken, zodat niet enkel verbaal sterkere jongeren kans maken op overheidssteun en zodat er meer jongeren kunnen worden bereikt.
In dit kader wil ik ook wijzen op een aantal ngo´s die al enkele jaren in een eigen uitgebouwde jongerenwerking investeren en op die manier een belangrijke expertise hebben opgebouwd. Die jongerenwerkingen worden tot op vandaag via het decreet Vlaams jeugdbeleid erkend noch gesubsidieerd.
In dit verband en verwijzende naar de zoektocht van de Vlaamse Regering, meerbepaald van minister Bourgeois, en naar het HIVA-onderzoek dat werd afgerond, over de zogenaamde ?vierdepijlerinitiatieven´ binnen de Noord-Zuidbeweging, wil ik enkele vragen stellen. Tussen haakjes: vierdepijlerinitiatieven zijn initiatieven van losse groepen die naast de klassieke ngo´s aan ontwikkelingssamenwerking doen. Extra Time is, althans in de praktijk, een van die vierdepijlerinitiatieven.
Hoe evalueert u het Extra Time-project sedert 2002? Bent u het er mee eens dat het Extra Time-project de vooropgezette doelstellingen onvoldoende bereikt? Zo ja, op welke manier denkt u dat te kunnen bijsturen? Bent u bereid, gezien de uitgesproken interesse van de Extra Time-jongeren voor een bestemming in het Zuiden, nauwer te overleggen met minister bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking Bourgeois? Dit om de hervorming van het internationale jeugdbeleid af te stemmen op de initiatieven die men vanuit dat beleidsdomein aan het plannen is met betrekking tot de ondersteuning en begeleiding van vierdepijlerinitiatieven.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: In een eerste deel van mijn antwoord ga ik in op het project Extra Time. In een tweede deel wil ik graag uw vraag en mijn antwoord verruimen want het internationale jeugdbeleid bevat zoveel meer dan dit ene programma.
Toen ik de subsidielijn Extra Time introduceerde, beoogde ik inderdaad een heel specifiek doel: jonge mensen een extra en uitzonderlijke kans bieden op een eigen, persoonlijke internationale en interculturele ervaring. Samen met u stel ik vast dat het aantal deelnemers minder hoog ligt dan oorspronkelijk was bedoeld en dat het recent ook afnam. De aantallen fluctueren echter permanent. Zo was 2005 zeker geen goed jaar. Maar de cijfers voor 2006 zijn dan weer beter, zelfs beter dan in 2004. In 2006 werden 61 aanvragen ingediend en waren er 30 goedkeuringen. Daarmee konden 62 jonge mensen hun eigen project realiseren.
Extra Time is expliciet gericht op zelfstandige jonge mensen, die binnen deze subsidielijn ook specifiek kiezen voor een heel aparte aanpak. Daarin staan zelfstandigheid en zelfredzaamheid erg centraal. Daarnaast wordt bij de beoordeling ook scherp toegekeken of het aspect van het interculturele leren voldoende centraal staat. Daarmee is deze subsidielijn doelbewust meer dan het zomaar subsidiëren van gewone reisjes.
Al deze voorwaarden verhogen de drempels om aan Extra Time deel te nemen: het is zeker niet zomaar een laagdrempelige internationale kans. Dit verklaart ook dat vooral jongeren met een hogere opleiding uiteindelijk hun projecten indienen en ook gerealiseerd krijgen. De cijfers bewijzen dit: in 2005 kregen vier jongeren met een BSO-opleiding en vier jongeren met een TSO-opleiding een subsidie. Dit zijn dus wel veeleer de uitzonderingen.
U verwijst naar het onderzoek dat JINT uitvoerde naar de behoeften van jongeren met buitenlandse plannen. U leidde daaruit af dat de subsidielijn Extra Time geen ondersteuning biedt aan jongeren inzake intercultureel leren, duurzaamheid enzovoort.
Ik wil u graag informeren dat van alle respondenten die deze enquête beantwoordden, en dat waren er in totaal 484, er slechts 101 een Extra Time-project deden. Alle andere respondenten waren jongeren die deelnamen aan European Voluntary Service, een EU-jeugdprogramma, een buitenlandse stage deden of met een VLIR-beurs een onderzoek uitvoerden in functie van hun opleiding. Van deze respondenten geven juist de Extra Time-deelnemers aan dat ze de grondigste voorbereiding kregen. Meer nog: de jongeren die deelnamen aan het Extra Time-programma waren vrij tevreden over de voorbereiding, ondersteuning en opvolging achteraf. Zij worden immers verplicht tot een gezamenlijke voorbereidingsdag én nazorgdag. Deze jongeren kunnen ook op elk moment tijdens het Extra Time-verloop vragen stellen, al is er tijdens de uitvoering van het project geen specifieke ondersteuning. Maar de jongeren kunnen uiteraard op elk moment een beroep doen op de projectverantwoordelijken.
De focusgroepen, die eveneens deelnamen aan dit onderzoek, noemen de terugkomdag van Extra Time expliciet als een voorbeeld voor de reflectie over het project achteraf. Maar zulke nazorg hoeft niet voor iedereen. We zien wel dat jongeren de terugkomdagen positief evalueren. Dit neemt uiteraard niet weg dat er steeds aandacht moet blijven bestaan voor de permanente verbetering en bijsturing van de ondersteuning.
Extra Time is een, weliswaar specifieke maar toch bescheiden, subsidielijn in het internationale jeugdbeleid. Daarnaast zijn er ook de vele andere kansen tot internationale uitwisselingen voor en door jonge mensen. U weet dat het leeuwendeel van onze subsidies, ook voor de internationale werking, wordt toegekend via de structurele subsidies aan diverse vormen van jeugdwerk. Dit vertrekt bij het plaatselijke jeugdwerk, waar steeds meer gemeentebesturen - gelukkig maar - ook hun plaatselijke jeugdwerker stimuleren om internationale contacten te leggen. Maar het is vooral via het landelijke jeugdwerk dat internationale uitwisselingen op diverse wijze gestalte krijgen.
Uiteraard staat altijd het groepsvormende aspect centraal, soms is het zelfs het primaire doel. Daarnaast worden ook beurzen toegekend aan jongeren die in een georganiseerd verband aan een buitenlands intercultureel verblijf deelnemen. Via dit systeem worden er bijvoorbeeld meer jongeren bereikt die een opleiding aan een technische school volgen. Volgens dit beurzensysteem kunnen trouwens enkel verenigingen die als landelijk jeugdwerk erkend zijn, een aanvraag indienen.
Ongetwijfeld is de subsidielijn bij jongeren onvoldoende bekend. Het heeft echter weinig zin om nu extra te investeren in een ruimere bekendmaking omdat het reglement zal worden aangepast. In het Vlaams Jeugdbeleidsplan maakte ik bekend dat het internationale onderdeel van het decreet op het Vlaams jeugdbeleid grondig moet worden geëvalueerd. Ik blijf echter achter de initiële doelstellingen staan die ook aan de grondslag van Extra Time liggen, want jonge mensen moeten de kans krijgen om kwaliteitsvolle internationale ervaringen op te doen.
Die doelstelling heeft niets aan waarde en belang ingeboet, integendeel zelfs. Maar de manier waarop we die doelstelling willen realiseren, is duidelijk aan herziening toe. In het Vlaams Jeugdbeleidsplan staat letterlijk: ?Een eerste evaluatie leert dat de gesubsidieerde projecten stuk voor stuk interessant zijn, maar dat de subsidiereglementen ook enkele drempels bevatten. Bovendien zitten de huidige middelen versnipperd over zes subsidielijnen. De vraag rijst of we die middelen niet beter kunnen aanwenden voor een beperkter aantal subsidielijnen.?
Momenteel wordt hard gewerkt aan de herwerking van het decreet Vlaams jeugdbeleid, waar het internationale onderdeel en dus ook Extra Time deel van uitmaken. Nog meer dan nu het geval is, willen we de subsidie aanvullend maken aan de subsidies die het programma Jeugd in Actie biedt aan jongeren om een buitenlands project te realiseren. Op basis van een evaluatie maakte de administratie een voorstel dat met een ruim aantal actoren wordt besproken. Ik wil daarom nu nog geen definitieve knopen doorhakken, maar ik beklemtoon dat ik achter de doelstelling blijf staan om meer jongeren de kans te bieden buitenlandse interculturele ervaring op te doen.
Er zal dus in elk geval een nieuw of aangepast reglement komen dat dit soort kansen blijft bieden. Daarbij vind ik het belangrijk om, enerzijds, een ruim aanbod te creëren, en anderzijds, ook voldoende diverse doelgroepen te bereiken. Als we meer jongeren willen bereiken, dan moet de communicatie sterk worden uitgebreid. Uiteraard moet dan ook het budget omhoog. Het spreekt vanzelf dat dit nieuwe aanbod voldoende moet worden afgetoetst en het voorwerp van overleg moet uitmaken. Een overleg met de minister verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking is dus zeker mogelijk, al is het maar om voor complementaire maatregelen te kunnen zorgen. Ik hoop te kunnen meedelen dat we in dat laatste zijn geslaagd als ik u straks informeer over de plannen voor een vernieuwd decreet Vlaams jeugdbeleid.
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik wil hier toch nog enkele opmerkingen maken. Eén: ik vind het erg positief dat jongeren kansen krijgen om interculturele en buitenlandse ervaringen op te doen. Ik sta daar achter. Twee: in uw beleidsbrief hebt u al aangekondigd dat de internationale aspecten van het Vlaams Jeugdbeleidsplan moeten worden geëvalueerd. Ik kaart dit punt vandaag aan, in de hoop dat u daarmee in de evaluatie zult rekening houden.
Drie: het onderzoek van JINT is erg interessant. Ik ga met u akkoord om te stellen dat uit het onderzoek blijkt dat men tevreden is over de ondersteuning die JINT aanbiedt voor Extra Time maar ook via andere wegen. Er is gebleken dat jongeren vooral ondersteuning voor en na vragen. Als ex-minister verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking weet u hoe delicaat interculturele contacten in het Zuiden zijn. Er liggen daar dus kansen en uitdagingen.
Vier: u bent niet ingegaan op mijn vraag of jongeren die met Extra Time vertrekken, wel nood hebben aan die subsidie. Zouden die jongeren ook niet vertrekken zonder die ondersteuning? Verder kan men zich afvragen of die steun nuttig is. Eén dag vooraf en één dag achteraf volstaat niet. Uit de evaluatie blijkt ook dat jongeren zeggen dat ze naar de achterafdag gaan omdat het moet, maar er eigenlijk niet veel aan hebben. Er kan dus nog veel gebeuren.
Ten slotte ben ik blij dat u met de minister verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking wilt overleggen. Ik dring daarop aan, want minister Bourgeois heeft uitgerekend dit jaar, in opvolging van een onderzoek over de ondersteuning van de vierdepijlerinitiatieven - die niet worden genomen door de ngo´s -, plannen uitgewerkt om ondersteuning en vorming aan te bieden. Het zou spijtig zijn dat de ervaringen van JINT of die van de interessante site ?Kamiel´ niet zouden worden gevaloriseerd. Dat alles moet zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Sabine Poleyn werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.