Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 29/03/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Tinne Rombouts tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de onderhoudspremie voor monumenten
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het laatste decennium is er een enorme inhaaloperatie geweest voor de restauratie van monumenten. Om dure restauraties in de toekomst te vermijden, is het van uitzonderlijk groot belang dat op basis van kleine onderhoudswerken de monumenten in goede toestand gehouden worden. Zeker bij industrieel erfgoed, zoals molens, is het belangrijk dat het monument in beweging blijft, waardoor verval vermeden wordt. Daarom is het heel belangrijk dat met de onderhoudspremie een monument in goede staat gehouden wordt.
De onderhoudspremie voor monumenten bedraagt 40 percent van de voor betoelaging aanvaarde kostenraming. Voor een aantal monumenten wordt echter een verhoogde onderhoudspremie toegekend van 80 percent, met name voor die monumenten die opgesomd zijn in het besluit houdende het premiestelsel voor restauratiewerken aan beschermde monumenten, artikel 16, 2°.
De vereniging Levende Molens heeft bij de minister blijkbaar al aangekaart dat hierdoor een bijzondere situatie is ontstaan, waarbij voor het onderhoud van molenrompen 80 percent subsidie wordt toegekend, maar waarbij het onderhoud van werkende molens slechts voor 40 percent gesubsidieerd wordt. Ze melden in hun ledenblad dat de minister op de hoogte is van de situatie en dat medewerkers van de minister hebben toegezegd om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen.
Mijnheer de minister, binnen welk tijdsperspectief zal het besluit gewijzigd worden, opdat onderhoudswerken aan molens ook een premie toegekend krijgen van 80 percent? Waarom wordt of werd er in het premiebesluit voor restauratiepremies en bijgevolg ook voor onderhoudspremies een onderscheid gemaakt tussen werkende molens en andere monumenten zonder economisch nut? Hoe staat het met de verhouding tussen de toegekende onderhoudspremies met 40 percent betoelaging en met 80 percent betoelaging? En zijn er de voorbije jaren veel onderhoudsdossiers voor molens of molenrompen ingediend?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, collega's, de vraag van mevrouw Rombouts komt mij zeer sympathiek voor. Zoals u weet, zijn wij voorstander van het behoud van onze molens en hebben wij het genoegen om tweejaarlijks de diploma's van molenaar te mogen uitreiken. Dat is telkens een heel leuke manifestatie, waarbij niets dan gelukkige gezichten te zien zijn.
Mevrouw Rombouts, u stelt terecht dat een goed en regelmatig onderhoud de beste manier is om ons waardevolle erfgoed te verzekeren en te behouden. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor onze molens. Het is de enige manier om ingrijpende restauraties te vermijden. Bovendien ligt de kostprijs van onderhoud veel lager dan van de dure restauraties achteraf.
Net daarom biedt de Vlaamse overheid al sinds 1992 een aantrekkelijk en uitermate toegankelijk onderhoudspremiesysteem aan. Het is niet verwonderlijk dat deze onderhoudspremieregeling een succes is: de eisen inzake dossiersamenstelling zijn relatief eenvoudig, de goedkeuringsprocedure is doorgaans zeer kort, en de wachttijd voor het bekomen van een premie is beperkt. Dat heeft alles te maken met het feit dat de minister zich daar niet mee bemoeit, en dat dit volledig administratief wordt afgehandeld door de administratie.
Met het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2004 tot het vaststellen van een onderhoudspremie voor beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten, is het toepassingsveld van de bestaande onderhoudspremieregeling aanzienlijk verruimd. De dubbele onderhoudspremie voor werkzaamheden aan bepaalde monumenten, die momenteel een probleem vormt, is een van de opvallende nieuwe elementen in dit besluit.
Mevrouw Rombouts, u verwijst in uw vraagstelling naar die dubbele premie, dus is het misschien aangewezen dat ik even nader toelicht waar dit vandaan komt. De dubbele premie in de onderhoudspremieregeling is eigenlijk gebaseerd op de bijzondere restauratiepremie die bestond in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001, houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten.
In de bijzondere restauratiepremie wordt enkel voorzien voor privé-eigenaars. De premie bedraagt 80 percent van de restauratieve kosten, in plaats van de modale 40 percent. Artikel 16 van dit restauratiepremiebesluit definieert expliciet welke monumenten hiervoor in aanmerking komen. Ten eerste: het betreft een molen die maalvaardig is of waarvan de restauratie de maalvaardigheid voorbereidt of betreft, die opengesteld is voor het publiek en waarvoor tussen de premienemer en de Vlaamse Regering een toegankelijkheidsovereenkomst is afgesloten. Ten tweede: het geheel of het gedeelte van het goed waarvoor een restauratiepremie wordt aangevraagd, wordt geacht geen economisch nut te hebben, is niet verhuurd en door de aard van de zaak niet van aard om verhuurd te kunnen worden. Inbegrepen zijn een hele resem van elementen, van bakhuizen, balies, balustrades en beelden tot zonnewijzers. Het goed is bovendien zichtbaar vanaf de openbare weg of permanent toegankelijk voor het publiek.
Het uitgangspunt voor deze bijzondere premie is dat monumenten zonder economisch nut, de ZEN-monumenten in ons jargon, monumenten zijn in de meest letterlijke zin van het woord. In het restauratiepremiebesluit wordt zelfs expliciet gesteld dat ze geen economisch nut mogen hebben, en niet verhuurbaar mogen zijn. Ze moeten bovendien zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, of permanent toegankelijk voor het publiek. Dat maakt dat ZEN-monumenten een quasi-openbaar statuut hebben, hoewel ze privébezit zijn. Een bijzondere tegemoetkoming, in de vorm van een dubbele restauratiepremie, is dus niet meer dan logisch voor deze ZEN-monumenten.
Voor molens wordt expliciet een tweede uitzondering gemaakt. Daarmee ben ik beland bij uw tweede vraag, met betrekking tot het onderscheid tussen ZEN-monumenten en maalvaardige molens. De expliciete vermelding van maalvaardige molens heeft allicht te maken met de vaststelling dat malen als een winstgevende economische activiteit kan worden geïnterpreteerd. Voor alle duidelijkheid: niet-maalvaardige molens en molenresten kunnen wel als ZEN-monument worden erkend. Kunt u nog volgen?
Het is echter niet waarschijnlijk dat molenaars nog veel winst boeken met hun maalactiviteiten op zich. Het restauratiepremiebesluit stelt bovendien ook hier de expliciete voorwaarde dat de molen in kwestie moet zijn opengesteld voor het publiek. Vaak gaat het dan ook over educatieve of sociale projecten, die niet de bedoeling hebben om winst te maken. Onder deze omstandigheden vind ik het verdubbelen van de restauratiepremie voor maalvaardige molens dus verantwoord. Bij de onderhoudskosten van ZEN-monumenten en molens kan eenzelfde soort basisbedenking worden gemaakt als voor de dubbele restauratiepremie. Daarom was het ook de bedoeling om in het nieuwe onderhoudspremiebesluit in het principe van de bijzondere premie te voorzien. In artikel 7 van het nieuwe besluit wordt zelfs een expliciete brug geslagen naar het restauratiepremiebesluit: "Voor de monumenten vermeld in artikel 16, paragraaf 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten, geldt een percentage van 80 percent op een maximumraming van 30.000 euro." Dan gaat het nog steeds over onderhoudspremies, en niet over restauratiepremies.
De verwijzing naar "artikel 16, §2", schept echter de nodige onduidelijkheid. Daar begint de ellende. Om te beginnen is artikel 16 van het restauratiepremiebeluit niet expliciet opgedeeld in paragrafen. Met "§2" wordt naar alle waarschijnlijkheid wel verwezen naar de tweede definitie in dit artikel. Dat stelt echter een bijkomend probleem, want de tweede definitie betreft enkel de ZEN-monumenten, dus de monumenten zonder economische waarde. De maalvaardige molens worden met andere woorden dus niet aangehaald. Volgens mijn administratie is dit geen bewuste keuze van de toenmalige decreetgever, maar veeleer een vergetelheid. Deze vergetelheid zorgde in het verleden niet onmiddellijk voor een probleem. Maalvaardige molens werden gewoon als ZEN-monument beschouwd bij het toekennen van de onderhoudspremie. Een molen die maalt, wordt dus niet beschouwd als een molen die winst kan halen uit zijn economische activiteit.
Tot medio 2006 werden op deze basis probleemloos dubbele onderhoudspremies voor maalvaardige molens toegekend en uitbetaald. De Inspectie van Financiën en het Rekenhof hebben ondertussen aangedrongen op een meer nauwkeurige toepassing van de definiëring. Om problemen te vermijden krijgen maalvaardige molens daarom geen dubbele onderhoudspremie meer maar een gewone onderhoudspremie stricto sensu, volgens de decretale bepalingen van 2004 en 2001.
Om de omvang van het als dusdanig ontstane probleem te schetsen, zal ik meteen ook antwoord geven op de derde vraag, met betrekking tot de verhouding tussen 40 percent- en 80 percentonderhoudspremiedossiers. In de periode 2005-2006, de eerste jaren waarin het nieuwe onderhoudspremiebesluit effectief van toepassing is, zijn 1012 onderhoudspremiedossiers goedgekeurd. Daarvan kwamen 59 dossiers in aanmerking voor een dubbele premie. Dat is dus maar een fractie van het totale aantal ingediende onderhoudspremiedossiers. Specifiek voor molens waren er 60 onderhoudsdossiers, waarvan er nog 53 konden rekenen op een dubbele premie. De 7 andere molendossiers waren het 'slachtoffer' van de verstrengde toepassing van de onderhoudspremieregeling.
Daarmee beland ik bij het beantwoorden van uw eerste vraag over het tijdsperspectief waarbinnen het onderhoudspremiebesluit zal worden aangepast, zodat in de toekomst voor onderhoudswerken ook aan maalvaardige molens een dubbele premie kan worden toegekend.
Op 22 december 2006 werd ik met dit probleem geconfronteerd via een nota van mijn administratie, waarin mij werd gewezen op het probleem, en ook een oplossing wordt gesuggereerd. Ik citeer: "Er is twijfel ontstaan of de onderhoudspremie volledig analoog mag toegepast worden als de restauratiepremie, en ook een verhoogde onderhoudspremie voor molens mag toegepast worden. Aangezien dit initieel wel zo de bedoeling was, lijkt het opportuun om het onderhoudspremiebesluit zo snel mogelijk in die zin aan te passen, om alle misverstanden weg te werken."
Mijn administratie stelt dan ook voor om het onderhoudspremiebesluit aan te passen, zodat verwezen wordt naar het volledige artikel 16 van het restauratiepremiebesluit, en niet enkel naar de bepaling hierin inzake ZEN-monumenten. We hebben ons daar vanzelfsprekend mee akkoord verklaard en hebben de administratie de opdracht gegeven om de nodige documenten en besluiten voor te bereiden, het advies van de Inspectie van Financiën daarvoor in te winnen om een rechtzettingsprocedure voor de Vlaamse Regering in te leiden. Het is mijn bedoeling dat nog voor de zomervakantie af te ronden.
Ik heb ook gevraagd om te bekijken of met betrekking tot de gepasseerde dossiers er een juridische mogelijkheid bestaat om eventueel via een overgangsbepaling een en ander nog te remediëren. Dat is niet evident, gelet op de vrij strikte vastleggingsregels waarmee de administratie omgaat. Maar we lossen het probleem op.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik ben blij dat we beiden het probleem inzien. We kunnen inderdaad in twijfel trekken of de maalvaardigheid effectief wijst op een winstgevende activiteit. Ik begrijp ook dat u zegt dat de regelgeving wordt toegepast. Ik verwacht op korte termijn actie om de zaak recht te zetten. Alvast dank daarvoor.
De voorzitter: Het incident is gesloten.