Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 15/03/2007
Vraag om uitleg van de heer Koen Van den Heuvel tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de werking van de zogenaamde IBO-light
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn vraag gaat over de evaluatie van het IBO-stelsel, en dan vooral over de vernieuwingen van het stelsel of de zogenaamde IBO-light. Tot vandaag wordt het IBO-stelsel positief geëvalueerd, want de doorstroming van de personen die een IBO-traject hebben doorlopen naar de reguliere arbeidsmarkt is heel groot.
In het Meerbanenplan van de Vlaamse Regering wordt dat ook erkend, en wordt de versterking van het IBO-stelsel als doel vooropgesteld. Het doel voor 2006 was de realisatie van 15.000 trajecten. Verder werd het stelsel uitgebreid met de zogenaamde IBO-interimtrajecten. Daarmee wil men kansengroepen via uitzendkantoren aan IBO-contracten helpen.
Het veld heeft de afgelopen maanden een aantal opmerkingen geuit. Men stelt vast dat het aantal stopzettingen van trajecten hoger ligt dan de afgelopen jaren. Is dat zo, en waarom zou dat zo zijn? Sommigen stellen dat er een gebrek aan maatwerk is en ook dat de vormingstrajecten voor specifieke groepen wat achterwege blijven. Dat laatste is een probleem, want het knelpunt doet zich vooral bij de kansengroepen voor.
Is de doelstelling van de 15.000 trajecten in 2006 gehaald? Is het aantal stopzettingen in 2006 hoger dan in de vorige jaren? Als dat zo is, wat is dan de reden en welke aanpassingen moeten er dan gebeuren? Wat zijn de resultaten van de uitbreiding van het IBO-stelsel met de IBO-interimtrajecten? Heeft men de kansengroepen bereikt? En hebt u, op basis van de evaluatie, al een idee van de aanpassingen die u wilt doorvoeren?
De voorzitter: De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de heer Van den Heuvel had het over de IBO-light. Ik weet dat de minister dat woord niet graag in de mond neemt, omdat het in feite om een instap-IBO zou gaan. Maar ook de klassieke IBO moet worden herbekeken wegens het aantal stopzettingen, de gebrekkige controles en tekort aan begeleiding op de werkvloer. Men beweert dat de klassieke IBO eerder neerkomt op een verdoken loonsubsidie dan op een echt opleidingsinstrument. Hoe ver staat het met de bijsturing of het onderzoek over de opportuniteit van een bijsturing van de klassieke IBO?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, collega's, de heer Laurys heeft het over de instapopleidingen. Ik heb er geen probleem mee om het daarover te hebben, maar ik heb niet het nodige materiaal mee, en daarom is het wat riskant om daar erg diep op in te gaan. Wat de vragen van de heer Van den Heuvel betreft, kan ik het volgende antwoorden.
In 2006 zijn 15.466 IBO's opgestart. Het aantal ongunstig stopgezette IBO's - daarbij komt de werkzoekende terug in de werkloosheid terecht - bedroeg in 2006 19,9 percent. Dat percentage ligt iets hoger dan de 18,4 percent of het percentage dat is vooropgesteld in de beheersovereenkomst die de Vlaamse Regering met de VDAB afsloot. Dat is niet goed, maar dit resultaat is toch een lichte daling ten opzichte van 2005. We gaan vooruit, maar onvoldoende om te zeggen dat we de doelstelling van de beheersovereenkomst helemaal realiseren.
De redenen voor deze stopzettingen zijn divers. 'Niet geschikt volgens de werkgever': 56,59 percent; 'Cursist onwettig afwezig': 8,50 percent; 'Medische redenen': 6,00 percent; 'Andere redenen door de werkgever opgegeven': 4,09 percent; 'Geschil met de werkgever': 3,24 percent; 'Economische reden': 1,75 percent; 'Administratieve redenen': 1,62 percent; 'Arbeidsongeval': 0,13 percent; 'Andere reden door toedoen van de cursist': 18,07 percent. Er zijn dus nogal wat redenen.
Waarom heeft de VDAB de parameter in de beheersovereenkomst nog niet helemaal gerealiseerd? Ik denk dat het allemaal te maken heeft met de noodzakelijke uitbreiding van de begeleidingscapaciteit Dat is nodig om de toename van het aantal IBO's te kunnen begeleiden. Het aantal IBO's is fors toegenomen, maar de begeleidingscapaciteit is niet even snel toegenomen. Daardoor is tijdelijk de kwantiteit en ongetwijfeld ook de kwaliteit van de begeleiding iets teruggelopen. Met de aanwervingen in het kader van het Meerbanenplan wordt hieraan geremedieerd. We hadden zelf al de analyse gemaakt dat onvoldoende begeleiding vanwege de VDAB tot stopzettingen zou leiden.
Anderzijds blijkt uit historische gegevens wel dat de IBO een bijzonder interessant instrument is voor het 'invullen' van kansenberoepen en voor het creëren van kansen voor kansengroepen. We weten dat de resultaten minder gunstig zijn als we proberen om groepen die niet gemakkelijk een plaats op de arbeidsmarkt vinden, naar moeilijk 'invulbare' beroepen toe te leiden. Die pogingen gaan meestal gepaard met een iets hoger ongunstig stopzettingspercentage.
Ik geef u daarom voor de vier kansengroepen hun aandeel in de IBO in 2005, hun aandeel in de IBO in 2006 en ten slotte hun aandeel in de populatie van werkzoekenden. Voor de kortgeschoolden zijn de cijfers 38,7 percent, 40,6 percent en 44,6 percent. We gaan erop vooruit, maar we zijn nog niet waar we moeten zijn. Voor de allochtonen zijn de cijfers 11,7 percent, 15,1 percent en 15,6 percent. We gaan er duidelijk op vooruit, maar we zijn nog net niet waar we moeten zijn. Voor de arbeidsgehandicapten zijn de cijfers 5,0 percent, 5,3 percent en 9,8 percent. We gaan er licht op vooruit, maar we zijn nog ver van waar we moeten zijn. Voor de ouderen zijn de cijfers 2,0 percent, 2,3 percent en 13 percent. Uit deze cijfers blijkt dat er nog veel werk moet worden gedaan voor de arbeidsgehandicapten en de ouderen, en eigenlijk ook voor de kortgeschoolden.
Hoe zit het met de ongunstige stopzetting van de IBO's voor kansengroepen? Ik heb al gezegd dat 19,9 percent van de gestarte IBO's werd stopgezet. Hier volgt het percentage stopzettingen voor de kansengroepen: kortgeschoolden 27,56 percent, allochtonen 20,26 percent, arbeidsgehandicapten 31,55 percent, ouderen 22,06 percent. Conclusie: er is zeker bij de kortgeschoolden en de arbeidsgehandicapten een meer dan gemiddeld percentage ongunstige stopzettingen.
Wat doen we nu? Op 7 februari 2007 keurde de raad van bestuur een ruim actieplan goed, waarin onder meer het probleem van de stopzettingen en van de vertegenwoordiging van de kansengroepen wordt aangepakt. De belangrijkste accenten uit het actieplan die betrekking hebben op de stopzettingen zijn de volgende. Een: de IBO-begeleidingsmethodiek enten op een competentiegericht instrumentarium, zodat van bij de voorbereiding een meer genuanceerde competentiegapanalyse mogelijk wordt, gekoppeld aan een meer gedetailleerd opleidingsplan. We moeten beter de competenties inschatten en daaraan een meer gedetailleerd opleidingsplan koppelen.
Twee: de caseload per IBO-begeleider verminderen tot 130 trajecten per jaar. Daartoe moeten extra begeleiders worden aangeworven. Drie: de intensiteit van de IBO-begeleiding sterker en flexibeler dan voorheen laten afhangen van de specifieke noden van de cursist en van de werkgever en de sector. IBO's voor kansengroepen en kansenberoepen zal men dan ook intensiever kunnen begeleiden dan andere IBO's. De begeleiding moet dus meer worden gediversifieerd.
Vier: door een meer actieve toeleiding streven naar een grotere vertegenwoordiging van de kansengroepen en een groter aantal ingevulde vacatures voor kansenberoepen. Vijf: de functie van IBO-begeleider opwaarderen vanuit een totaalvisie op het vlak van HRM. Zes: een verbeterde monitoring uitbouwen, die is gericht op een meer optimale aansturing van de IBO. Dat zijn de beslissingen van de raad van bestuur.
Ik beatwoord nu even de vraag van de heer Laurys over de instapopleiding. Dat is een formule die we bijna automatisch aan laaggekwalificeerden aanbieden. Dat is tot vandaag geen groot succes. Ik denk dat de reden de volgende is. De werkgevers weten dat de IBO beschikbaar is. De IBO gaat over een langere periode dan de instapopleiding. Voor een IBO-traject krijgt de werkgever dus voor een langere periode een aanzienlijke tegemoetkoming in de loonkost. De werkgever bekommert er zich daarbij niet al te streng over dat een IBO aan striktere begeleidings- en opleidingsvoorwaarden is onderworpen. Hij of zij kijkt gewoon naar zijn loonkostvoordeel, en dat is aanzienlijker voor een klassieke IBO.
Daarom hebben we al een tijdje geleden de VDAB gezegd dat er een helder onderscheid moet bestaan tussen een Instapopleiding (IO), waarvoor de begeleiding en de voorwaarden 'licht' zijn maar die korter qua duur is en bijgevolg een kleiner loonkostvoordeel voor de werkgever oplevert, en de eigenlijke IBO, die langer kan zijn qua duur en dus een groter loonkostvoordeel oplevert maar waarvoor de begeleiding en de voorwaarden zwaarder zijn. We zijn nog niet zo ver dat dit onderscheid zo duidelijk is geworden dat er een aparte dynamiek voor de IO tot stand is gekomen. Dat vergt nog wat denkwerk.
In het kader van het Generatiepact heeft de federale regering maatregelen genomen waarin de idee van de IO een beetje is overgenomen maar tezelfdertijd het toepassingsgebied is verruimd. We moeten dat nieuwe gegeven goed bekijken. In elk geval staat alles nog niet op punt. Mijn eerste zorg vandaag is de uitbreiding van de klassieke IBO, die ik goed vind. We moeten zorgen voor goede begeleiding, een goede vertegenwoordiging van de kansengroepen en ongunstige stopzettingen verminderen.
In Oostende zet men zeer sterk in op de klassieke IBO in het Jeugdactieplan. Enerzijds stellen we dan ook vast dat er zich zeer veel stopzettingen voordoen: bijna de helft stopt. Anderzijds is het toch wel knap van de werkgevers dat ze jongeren die niet gemakkelijk in bedrijven aan de slag kunnen, toch via de IBO-formule toelaten. De pogingen mislukken in hoge mate, maar men probeert. Ik wil daarover niet te negatief zijn. Ik vind wel dat het voorbeeld van Oostende aantoont dat er een betere begeleiding nodig is. Er is dus meer en beter gedifferentieerde begeleiding nodig. In elk geval wil ik niet zeggen dat het allemaal verkeerd loopt, want het is knap dat de helft van die gasten doorstroomt. We moeten dat echter wel goed blijven opvolgen.
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Ik dank de minister voor zijn antwoord en sluit mij volledig aan bij de conclusie die hij aan het einde van zijn tussenkomst formuleert. Het is de discussie over het glas dat halfvol of halfleeg is. De optimisten spreken van een halfvol glas want hoe meer we in sommige Vlaamse regio's naar frictionele werkloosheid evolueren en de arbeidsreserve dus alsmaar beperkter wordt, hoe meer we bij de echte kansengroepen terechtkomen. Zoals de minister terecht stelt, is het risico op stopzettingen dan hoger en vergt de begeleiding extra inspanningen. Met het actieplan dat door de VDAB is opgesteld om de begeleiding te verbeteren en meer op maat van de doelgroepen af te stemmen zal de mismatch worden teruggedrongen. Er worden dus de juiste stappen in de goede richting gezet. We hopen dat de IBO in de toekomst mooie resultaten zal kunnen neerzetten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.