Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 19/04/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Annick De Ridder tot mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, over de subsidiëring van het modeproject Wintage
De voorzitter: Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw Annick De Ridder: Mevrouw de minister, u hebt enkele weken geleden het project Wintage aangekondigd. Vooreerst wil ik opmerken dat we voorstander zijn. We vinden het goed dat er wordt nagedacht over manieren om sociale economie concreet voor te stellen, zeker in Antwerpen, de modestad waar het project is gestart, en om projecten te zoeken die geënt zijn op mode en het toegankelijk maken van die sector.
We hebben er echter een grote bekommernis bij: hoe u zult vermijden dat er concurrentie komt met de reguliere winkels? Verschillende mensen hebben me gecontacteerd met de vraag hoe u erop zult toezien dat de projecten niet concurrentievervalsend worden. Hoe zult u de marktconforme prijzen vaststellen? Hoe zit het subsidiemechanisme in elkaar? Welke middelen maakt u daarvoor vrij?
De voorzitter: De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem: Mevrouw de minister, een van de bekommernissen die in de vraag van mevrouw De Ridder naar voren komt, is de concurrentie met de reguliere sector. Die is er in vele projecten van de zogenaamde sociale economie. Enkele dagen geleden is in Brussel het fietspunt opgestart. De eerste reactie van UNIZO was dat dat concurrentie was met de reguliere economie vermits er herstellingen worden uitgevoerd.
In mijn eigen stad Vilvoorde heb ik dezelfde ondervinding. De drie projecten van sociale economie die er lopen, vormen een serieuze concurrentie voor de reguliere economie. We moeten ons daar een idee over vormen. Het is ontzettend moeilijk een project van sociale economie op te starten dat niet in concurrentie komt met de reguliere economie. Hier geldt als voorbeeld een project voor het hergebruik van stoffen.
Ik kan het voorbeeld aanhalen van een fietsenstalling aan het station in Vilvoorde die bewaakt wordt door mensen tewerkgesteld in een project van sociale economie. Dat is het perfecte voorbeeld van hoe het wel kan, zonder in concurrentie te treden met de reguliere sector. Geen enkel privé-initiatief biedt een bewaakte fietsstalling aan tegen betaling.
In dit geval is het een ander paar mouwen. Met een project dat subsidiëring krijgt en in een markt van kleding terechtkomt, ontwricht u de marktregulering. U subsidieert binnen de sector kleding die het sowieso al moeilijk heeft. Andere mensen die in de privésector dergelijke initiatieven nemen, zullen het zeer moeilijk hebben om als niet-gesubsidieerde winkel of bedrijfje te concurreren met dit project. Ik wil er nogmaals op aandringen, wat ik al ettelijke keren heb gedaan in deze commissie bij u, mevrouw de minister, om erover te waken dat wanneer u gaat subsidiëren in sociale tewerkstelling, u dat enkel zou doen bij projecten die niet concurrentieel zijn met de reguliere economie.
Hoe wilt u in de toekomst vermijden dat we naast de reguliere sector een soort parallelle economie ontwikkelen die wordt gesubsidieerd? Hoe wilt u in de toekomst vermijden dat die gesubsidieerde economie een soort staatseconomie wordt waar de privésector mee voor moeten betalen?
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: We hebben enkele maanden geleden naar aanleiding van het ontwerp van decreet over de lokale diensteneconomie een hoorzitting gehouden. Daaruit konden conclusies getrokken worden. Het betoog van UNIZO was zeer duidelijk. In tegenstelling tot enkele jaren geleden nam die organisatie een heel open houding aan ten opzichte van de gesubsidieerde lokale diensteneconomie. Het zegde dat we moesten opletten dat er geen concurrentie komt met diensten die door de markt kunnen worden aangeboden. Wil men de geloofwaardigheid van sociale economie hoog houden, dan is het heel belangrijk dat die grens nauwlettend in het oog wordt gehouden.
Mevrouw de minister, wat is de meerwaarde van dit initiatief in deze sector? Is dat een eenmalig feit of staan er nog gelijkaardige projecten in dezelfde sector op het programma? Of is het eerder een pilootproject?
Ik wil pleiten voor wat ook in de hoorzittingen naar voren kwam, met name dat we de grens nauwlettend in het oog houden. Om de filosofie van de sociale economie niet helemaal in het gedrang te brengen, is het goed om die grens te bewaken.
De voorzitter: Minister Van Brempt heeft het woord.
Minister Kathleen Van Brempt: Mevrouw de voorzitter, collega's, om eventuele verwarring over dit project uit de wereld te helpen, wil ik eerst een aantal feiten geven. Het is in de eerste plaats geen initiatief van mij, ook niet in samenwerking met mevrouw Van Weert. Ik neem in de sociale economie maar heel uitzonderlijk zelf initiatieven. Er worden wel beleidsideeën geïmplementeerd, maar sociale economie wordt ontwikkeld op het terrein, hetzij door vzw's, hetzij door bedrijven.
Ten tweede ondersteun ik dit initiatief. Het wordt ondersteund vanuit het beleidsdomein Sociale Economie. Het gaat hier niet over een sociale werkplaats. Mevrouw De Ridder, ik had de indruk dat u er in uw vraag van uitging dat het om een sociale werkplaats ging.
Mevrouw Annick De Ridder: Neen. Mijn excuses, maar ik had mijn tekst niet bij en daarom heb ik mijn vraag uit het hoofd gesteld. Vandaar de mogelijke verwarring.
Minister Kathleen Van Brempt: Bij het lezen van uw vraag was wel die indruk gewekt, maar het kan ook om een nuanceverschil gaan. Het gaat dus niet om een sociale werkplaats, maar om een invoegbedrijf. Dat is een essentieel onderscheid, omdat dat ook in de sociale economie twee onderscheiden werkvormen zijn die, zeker als het gaat over concurrentie, goed van elkaar moeten worden onderscheiden.
Er wordt gesproken over een bedrag van 149.454 euro als tussenkomst in de personeelskost. Ook dat is niet waar. De tussenkomst van de Vlaamse Overheid in de personeelskost bestaat uit drie invoegwerknemers, die volgens de procedure en de wetgeving van de invoegeconomie gesubsidieerd worden voor 3 jaar. Dat gaat over 66.000 euro. Het andere bedrag, 83.454 euro, betreft de federale tussenkomst van mevrouw Van Weert, waarvoor ik geen verantwoording kan en moet afleggen.
Het gaat hier om een invoegbedrijf, dat van ons een erkenning heeft gekregen voor drie voltijdse werknemers. Een invoegwerknemer is een persoon die niet onmiddellijk toeleidbaar is naar de reguliere arbeidsmarkt, maximaal een diploma HSO heeft en minstens een jaar inactief is geweest. De VDAB leidt deze mensen toe. De subsidiëring die de cvba ontvangt a rato van de prestaties van zijn invoegwerknemers, worden toegekend voor een beperkte periode van twee jaar. Je kunt dit helemaal vergelijken met een loonkostverlaging. Het gaat over mensen met een beperkter rendement, waarvan we sterk geloven dat dit op twee jaar tijd geremedieerd kan worden. De middelen dienen om het rendementsverlies, de opleiding en de begeleiding van de invoegwerknemers te dekken. Zij kunnen er nooit toe leiden dat invoegbedrijven in staat zijn, omwille van deze subsidiëring, concurrentievervalsend op te treden. Het gaat immers om een tijdelijke subsidiëring die te maken heeft met de eigenschappen van de werknemer zelf. In de invoegeconomie zijn er strakke criteria voor duurzame werkgelegenheid achteraf.
Elk invoegbedrijf moet bij erkenning de verbintenis onderschrijven dat het de middelen in geen geval zal hanteren om marktverstorend op te treden. De naleving van deze verbintenis wordt gedurende de duur van de erkenning opgevolgd door het subsidieagentschap Werk en Sociale Economie. Tijdens de erkenningsprocedure wordt het beantwoorden van het project aan de erkenningsvoorwaarden onderzocht door een team van externe deskundigen en geadviseerd door de sociale partners op regionaal en nationaal niveau.
- De heer Roland Van Goethem, ondervoorzitter, treedt als waarnemend voorzitter op.
Geloof mij, als de sociale partners dit een slecht of een concurrentievervalsend project zouden vinden, zouden zij dat nooit positief evalueren. Ik verwijs daarbij naar wat de heer Van den Heuvel gezegd heeft over UNIZO. Dat is heel significant. UNIZO heeft al lang goed begrepen hoe waardevol sociale economie kan zijn om werknemers op te leiden, die dan nadien in een regulier bedrijf aan het werk kunnen.
In de doorlichtingsfase wordt de prijszetting kritisch doorgelicht en wordt de concurrentie met andere initiatieven in de sociale economie bekeken. Na twee jaar moet dat bedrijf bovendien functioneren als eender welk ander bedrijf. Ik geloof dat dat nog de beste garantie is.
Er is mij gevraagd wat ik verder plan ben in dit project en of ik andere initiatieven in die sector wil ontwikkelen. Op dit moment bestaat er geen specifieke actie om de aanvragen erkenning als invoegbedrijf in een bepaalde sector meer of minder te gaan promoten. Ik zeg niet dat dat helemaal niet kan. De startcentra hebben de specifieke opdracht om ondernemingen te sensibiliseren om invoegbedrijven op te richten en ze hierbij de nodige ondersteuning te bieden. We zijn volop in bespreking met de startcentra om te kijken of ze zich niet meer moeten focussen op sectoren, waar bijvoorbeeld de mismatch op de arbeidsmarkt sterk aanwezig is en waar de invoegeconomie zou kunnen helpen. Vandaag is dat echter nog niet het geval voor het hergebruik van kwalitatieve textieloverschotten.
Ik wil ook nog benadrukken dat eender welk bedrijf een aanvraag kan indienen om invoegbedrijf te worden. Dat maakt het verschil uit met andere initiatieven in de sociale economie, de sociale en beschutte werkplaatsen en de lokale diensteneconomie. We laten hier met andere woorden de vrije markt spelen, we laten het aan de ondernemingen over om in te spelen op de sociale economie.
Wintage is op dit moment een uniek project, en we kennen geen andere potentiële kandidaten. Elke ondernemer die een rendabel project heeft en bereid is duurzame tewerkstelling aan te bieden aan kansengroepen, met aandacht voor opleiding en begeleiding, en die maatschappelijk verantwoord ondernemen opneemt in de bedrijfstrategie, komt in aanmerking voor een erkenning als invoegbedrijf en kan voldoen aan de voorwaarden voor een invoegsubsidie.
Het is goed hier de puntjes op de i te hebben gezet. Er bestaan verschillen tussen de verschillende initiatieven. Het is mijn overtuiging dat door de intrinsieke eigenschappen van de wetgeving op de invoegeconomie geen enkel invoegbedrijf marktverstorend kan zijn. Dat is ook voor dit project het geval.
De voorzitter: Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw Annick De Ridder: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik noteer dat u ervan uitgaat dat er geen concurrentievervalsing mogelijk zal zijn. Rapporteert de subsidiëringscommissie die daarop toeziet ook?
Minister Kathleen Van Brempt: Dat is een adviescommissie. Zij adviseert mij. Bij mijn weten heb ik haar tot nu toe altijd gevolgd. Dat advies komt ook vanuit de sociale partners.
Mevrouw Annick De Ridder: Dat wordt gedurende die twee jaar ook opgevolgd?
Minister Kathleen Van Brempt: Het subsidieagentschap doet de opvolging. Eens de goedkeuring er is, krijgen zij hun geld. De doorlichting gebeurt door het subsidieagentschap.
Mevrouw Annick De Ridder: Gaat het om bestaande bedrijven? Bij het opstellen van mijn vraag, ben ik gecontacteerd door iemand die beweerde dat dat project ad hoc was opgericht, en dat daar familieleden van de zaakvoerder tewerkgesteld waren. Maar dat is dus onmogelijk, volgens u wordt de subsidie enkel toegekend als de werknemers via de VDAB zijn doorverwezen? Het is niet naar aanleiding van die tussenkomst dat ik mijn vraag heb gesteld. Ik kreeg die informatie toen mijn vraag al was geagendeerd. Ik heb die mensen doorverwezen naar het parket. Ze moeten geen losse beschuldigingen rondstrooien, die ze niet hard kunnen maken. Het is ook niet aan mij om dat hier concreet aan te kaarten, maar je kunt het maar beter uitsluiten.
Minister Kathleen Van Brempt: Het kan gaan over al bestaande bedrijven, die een invoegdeel oprichten. Een groot bedrijf als Katoennatie heeft dat gedaan, op een bijzonder succesvolle manier, vind ik. Katoennatie ontwikkelt bepaalde activiteiten via invoegeconomie.
Het kan ook om totaal nieuwe projecten gaan, die van nul beginnen. Als ik mij niet vergis, gaat het hier om een nieuw project. Het gaat over meerdere arbeidsplaatsen. Maar wij zijn natuurlijk maar verantwoordelijk voor die drie mensen die wij subsidiëren. Die subsidie is gelinkt aan duidelijke criteria. Als het waar is dat zij dingen doen die niet wettelijk zijn, dan hebben we nog altijd een inspectie om dat te controleren. Dat wordt ook wel gecontroleerd.
De voorzitter: Het incident is gesloten.