Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 15/03/2007
Vraag om uitleg van de heer Steven Vanackere tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het beleid voor de beeldendekunstensector
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van de actuele vraag die de heer Schueremans wilde stellen in de plenaire vergadering over de beeldende kunsten, waren sommigen van plan om daar nog een en ander aan toe te voegen. De heer Schueremans heeft toen echter de gevleugelde woorden uitgesproken: "Het is vier uur. Ik trek mijn vraag terug." Daarom vond ik dat we dit debat in deze commissie opnieuw moesten oppikken. De vraag kwam er op een goed ogenblik. Er waren twee aanleidingen. Er was de commentaar van een van de auteurs van een belangwekkende benchmarkstudie van professor De Brabander en er was de staten-generaal van de sector van de beeldende kunst. Al die dingen gaven voldoende stof tot reflectie. Ik citeer uit een aantal kranten: "Willen onze musea voor hedendaagse kunst tot de subtop van Europa behoren, dan valt er nog een weg af te leggen." Een ander citaat: "De hedendaagse kunst wil zich ambitieuzer opstellen." Nog een citaat: "Beeldende kunst heeft last van apartheid." En dan was er nog die gevleugelde uitspraak: "Meer geld, meer publiek."
Al die dingen die in de kranten zijn verschenen, zouden minstens aanleiding moeten geven tot een wat diepgaander debat, ook in dit parlement en uiteraard eveneens met de sector zelf. In tegenstelling tot wat een van de krantenkoppen zegt, moeten we onderstrepen dat het niet alleen een kwestie van geld is. Ik kom daar straks nog op terug. Een van de constataties die ik heb opgepikt, weliswaar uit een krantensynthese, is dat er geen land is waar er zo weinig beroep wordt gedaan op het netwerk van de verzamelaars om hen te betrekken bij het museumbeleid, als het onze. Blijkbaar laat men daar kansen liggen. Dat heeft misschien een beetje met geld te maken, maar het gaat toch vooral om een attitude ten aanzien van de verzamelaars. Het ontbreekt in ons land niet aan verzamelaars, dat weet iedereen.
Professor De Brabander stelt bij zijn toelichting van de benchmarkstudie: "In geen enkel ander land wordt het netwerk van verzamelaars zo weinig bij het museumbeleid betrokken." Ik hoop dat u dat straks gaat tegenspreken.
Minister Bert Anciaux: Wat professor De Brabander stelt, is absoluut niet juist, wel integendeel.
De heer Steven Vanackere: Ik geloof wel in het idee om iemand een benchmarking te laten maken. Als ik het goed begrepen heb, is de benchmarkstudie in opdracht van de Vlaamse overheid gebeurd. Als er iets aan de hand is met de conclusies, is dat ook relevant. Dan moeten we vragen stellen bij de context waarin die studie tot stand is gekomen. Op het eerste gezicht stel ik toch vast dat wordt beweerd dat de verzamelaars onvoldoende betrokken zijn.
We mogen hier niet het debat voeren over het vermeende elitarisme van de hedendaagse kunst. We moeten ons nu focussen op het gedeelte over het management. Anders gaan we onze tijd volledig besteden aan een aantal algemene verklaringen.
We moeten een beleid voeren dat toelaat om de beeldende kunst te presenteren op een wervende manier, zodat mensen aangesproken worden, ook al zijn ze geen expert. De sector heeft in dat verband zelf heel wat vragen gesteld, onder andere in de staten-generaal.
Die fameuze benchmarkstudie zou, volgens de krant De Standaard, de stempel 'vertrouwelijk' gekregen hebben van het kabinet van de minister van Cultuur. Is het mogelijk om de volledige studie van professor De Brabander in te kijken? Voor het parlement is dat een interessant gegeven, zelfs indien een aantal conclusies van professor De Brabander niet meteen op de instemming van de minister kunnen rekenen.
Mijnheer de minister, welke beleidsconclusies trekt u uit die studie? U hebt uiteraard kennis genomen van de reflectie in de eerste staten-generaal. Misschien zullen er nog volgen. Hoe bent u van plan om de aanbevelingen die men alvast in de eerste staten-generaal geformuleerd heeft, al dan niet te integreren in uw beleid voor de sector van de beeldende kunsten?
Welke rol ziet u voor de stedelijke en de provinciale musea voor hedendaagse beeldende kunst? Dat houdt verband met het telkens terugkerende debat over de kerntaken en de relatie tussen de lokale besturen en wat de Vlaamse overheid kan doen. We zitten in een fase waarin veel lokale besturen hun lokale beleidsplannen opmaken. Klaarheid, ook op het niveau van het beleid inzake beeldende kunst, kan nuttig zijn om ervoor te zorgen dat men complementair is en niet naast elkaar zit te werken.
Welke rol ziet u voor het MuHKA en de beeldendekunstencentra? Welke rol ziet u voor het IBK? En gaat u dat dan meenemen in uw aangekondigde evaluatie? Zijn er conclusies te trekken die relevant zijn voor de fameuze bijsturing van de bovenbouw?
De heer Dany Vandenbossche: Ik wil het nog even hebben over de cijfers die in de pers verschenen zijn naar aanleiding van de staten-generaal. Sommige journalisten hebben in hun artikels een wel heel speciale wiskunde toegepast. Men heeft namelijk de neiging om alles te vertalen naar winnaars en verliezers, en men bepaalt dat aan de hand van de bezoekerscijfers.
Een van de krantentitels was: "Het SMAK heeft maar 65.000 bezoekers gehad." In het artikel zelf staat: "Dat aantal staat in schril contrast met het MuHKA, dat vooruitgaat naar maar liefst 44.000 bezoekers, of het PMMK, dat 100.000 heeft geteld." De journalist gaat helemaal voorbij aan het feit dat het PMMK een totaal ander tentoonstellingsbeleid voert dan de andere twee musea. Dat is appelen met citroenen vergelijken.
De journalist gaat nog verder en stelt dat er nog veel werk is om aan de subtop van de hedendaagse kunst te geraken. Hij verwijst daarbij naar het Tate Modern in Londen. Als je die vergelijking maakt, lijkt het natuurlijk alsof Vlaanderen het abominabel slecht doet. Als je de bezoekersaantallen zou vergelijken met andere culturele instellingen in Vlaanderen, zou je weer een heel ander resultaat krijgen. 65.000 bezoekers zou dan weer heel veel lijken. Er wordt veel met cijfers gegoocheld, maar men vergelijkt appelen met citroenen.
De drie musea voor hedendaagse kunst - het SMAK, het MuHKA en het museum voor moderne kunst in Oostende - hebben alle drie een verschillend statuut: stedelijk, provinciaal en Vlaamse Gemeenschap. Ze hebben alle drie een ander profiel, een andere collectie, en vooral andere doelstellingen. Die verscheidenheid is een troef in Vlaanderen. Het gaat hier om complementaire profielen. Meer overleg en samenwerking tussen de drie musea is aangewezen. Ik sluit mij op dat vlak aan bij de heer Vanackere.
Dat overleg was in het verleden niet zo evident. Curatoren hebben soms even grote ego's als politici, wat betekent dat ze moeilijk met elkaar kunnen opschieten. De drie curatoren die er in het verleden waren, hadden het wat moeilijk met elkaar en konden maar moeilijk over hun museum discussiëren.
We zitten nu in een andere fase van de discussie. In de aanloop naar de staten-generaal had de minister gesuggereerd - ik had dat in het verleden trouwens zelf al een paar keer gedaan - dat er naar een koepelsamenwerking gestreefd moet worden tussen de musea voor hedendaagse kunst, zoals die al in een beginnend stadium bestaat voor de musea voor schone kunsten in Vlaanderen. De musea voor schone kunsten hebben overigens ook alle drie een verschillend statuut. Dat hoeft dus geen belemmering te vormen om met elkaar te praten.
Ik heb geen vraag voor de minister, maar het lag op mijn lever dat men in de aanloop naar de staten-generaal met cijfers heeft gegooid, en dat de daarbij gebruikte wiskunde van een nooit geziene originaliteit was.
De heer Steven Vanackere: Mijnheer Vandenbossche, uw aanvulling slaat op een aantal artikelen en opinies. De benchmarkstudie gaat echter niet in de eerste plaats over bezoekersaantallen. Ze gaat over personeel, financiën, collecties, wetenschappelijke output, tentoonstellingen en behoud en beheer.
Ik ben geïnteresseerd in het vraagstuk van het management: hoe beheren en ondersteunen we als overheid wat we hier in Vlaanderen hebben? Ik betreur, samen met u en nog vele anderen, dat men er in sommige media een soort kijkcijferwedstrijd van heeft willen maken. Men heeft zich niet geschroomd om appelen met citroenen te vergelijken.
Kan die studie, die ik niet ken en waarvan ik alleen maar echo's krijg, ons sleutels geven om het beheer in Vlaanderen nog efficiënter te maken op het niveau van management? Daar gaat het mij om. Dat interesseert mij. De rest is interpretatie en in vele gevallen gewoon lucht.
De heer Dany Vandenbossche: Volgens professor De Brabander zijn de verzamelaars niet betrokken bij de musea. Ik betwijfel dat ten zeerste. Het museum voor schone kunsten in Gent bijvoorbeeld ken ik bijzonder goed. De collectie van dat museum is alleen maar kunnen ontstaan door verzamelaars tijdens de negentiende eeuw. Zij zijn in de raad van bestuur blijven zitten tot in de jaren vijftig. Door dat systeem van vrienden die musea besturen, heeft men een zestal jaren geleden aan de vzw-statuten toegevoegd dat men geen verzamelaar van oude kunst mag zijn als men in de raad van bestuur van die vriendenclub wil zitten. Men heeft immers gemerkt dat die verzamelaars vaak concurrenten zijn van het museum wanneer het gaat over de aankoop van werken.
De situatie in musea voor hedendaagse kunst is helemaal anders. Ook daar is de collectie ontstaan dankzij verzamelaars. Maar daar zijn zij nog heel sterk aanwezig. Bijna alle vriendenverenigingen in de hedendaagse kunst bestaan uit verzamelaars.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, collega's, de vraag in hoeverre het parlement inzage kan krijgen in de volledige studie van professor De Brabander beschouw ik als retorisch. Vanzelfsprekend kunnen alle stukken in extenso bezorgd worden. Enkele weken voor alles in de pers stond, werd de heer Stefaan Declerck trouwens op eenvoudig verzoek in het bezit gesteld van de stukken. Zo hoort het ook: als een parlementslid dat vraagt, wordt hem dat onmiddellijk overgemaakt.
De heer Steven Vanackere: Ik bedoelde: hier in de commissie voor Cultuur, voor de collega's.
Minister Bert Anciaux: Ik heb de vraag al beantwoord. Vanzelfsprekend kan dat. Mijnheer Vanackere, dat is geen verwijt.
De heer Steven Vanackere: Ik heb begrepen dat er een schriftelijke vraag is geweest van de heer De Clerck en bij mijn weten is die studie nog niet toegekomen. Ik ben blij om vast te stellen dat er bereidheid is om die te geven. Ik stel gewoon de vraag.
Minister Bert Anciaux: De studie is digitaal overgemaakt, lang voordat er in de pers sprake was dat dit als een geheim document in een of andere duistere schuif gestoken zou zijn. Dat is niet het geval. Ik zal deze studie met plezier overmaken. Ze staat trouwens al enkele weken op de website.
Dit is de enige reden waarom de heer Schueremans zijn vraag heeft teruggetrokken: hij wou vragen waarom dit geheim is en ik antwoordde dat het al een tijd op de website stond. Hij zag toen in dat het absurd was om te vragen waarom het geheim is. Indien de indruk werd gewekt dat ik die informatie niet wens vrij te geven, kunnen we hier publiek vaststellen dat dit louter op een misverstand berust.
Aangezien de studie kadert in de opzet van een masterplan Beeldende Kunsten, heb ik niet afzonderlijk aandacht besteed aan de communicatie van de gegevens en de interpretatie van professor De Brabander. Het enige dat hij ons kan verwijten is dat we daar geen persconferentie over hebben gehouden. Nu, ik ben vrij om te bepalen wanneer ik persconferentie wil houden. Het is niet zo dat we het niet eens zijn met die studie. Het was om te vermijden dat de gegevens binnen een foute context zouden worden bekeken en besproken. We hebben de intentie om zo snel mogelijk met dat masterplan naar buiten te komen.
Een tweede reden is dat die studie gebaseerd is op de situatie van 2004. Je kunt in het cultuurbeleid moeilijk beweren dat de situatie van 2006 vergelijkbaar is met die van 2004. Er zijn intussen heel wat extra middelen gepompt in de sector van de beeldende kunsten. De laatste grote invulling van het Kunstendecreet heeft veel extra middelen vrijgemaakt. Als historisch document is het absoluut correct. In 2004 was de situatie aldus. Ik vind dat een zwaar zieke persoon, eens hij genezen is verklaard, niet voor de rest van zijn leven als ziek moet worden beschouwd.
Zoals u weet, werd in het kader van de inhaalbeweging voor de sector van de beeldende kunsten in oktober 2005 een stuurgroep samengesteld die een beleidsplan zal opstellen voor de toekomst. Naast een analyse van de stand van zaken anno 2006, waar de benchmarkingstudie door de UA een onderdeel van is, formuleert dit document beleidsaanbevelingen voor de ontwikkeling op lange termijn van het beeldendekunstenlandschap in Vlaanderen.
In die zin is dit masterplan het logische vervolg op de studie van Pascal Gielen en Rudi Laermans uit 2004 'Een omgeving voor actuele kunst. Een toekomstperspectief voor het beeldende-kunstenlandschap in Vlaanderen'. Het plan dient op zijn beurt als uitgangspunt voor mijn toekomstige beleidsbrieven. Het is overigens duidelijk dat dit masterplan de ambitie moet uitdragen van een meerjarenplan dat langer dan de huidige legislatuur kan meegaan.
In mijn beleidsbrief 2007 beloofde ik het masterplan uiterlijk tegen januari 2007. Wegens omstandigheden is het niet tijdig klaar, waardoor ook de bekendmaking van de studie van professor de Brabander niet eerder gebeurde. Naar aanleiding van de Staten-Generaal van de Beeldende Kunsten, werd op 13 februari 2007 de studie geplaatst op de website van het IBK, het steunpunt van de beeldende kunsten. Bovendien zit het masterplan momenteel in de fase van de eindredactie en zal het nog deze lente worden gecommuniceerd. De lente is pas begonnen, dus we hebben nog tijd.
De beleidsconclusies die ik heb getrokken uit de studie van professor De Brabander en de aanbevelingen van de Staten-Generaal van de Beeldende Kunsten, zullen in dit masterplan worden verwerkt en samen worden gecommuniceerd. Het is trouwens steeds de bedoeling geweest de benchmarkingstudie te communiceren in het kader van dit masterplan.
Hoe zie ik de rol van de stedelijke en provinciale musea voor hedendaagse beeldende kunst? Zoals u wellicht weet, loopt op dit moment het bilaterale overleg met de nieuwe mandatarissen voor Cultuur, Sport en Jeugd uit de centrumsteden. In dit overleg staat de problematiek van het zogenaamde kerntakendebat mee op de agenda. Begin januari heb ik binnen dezelfde context een overleg gehad met de nieuwe deputés uit onze provincies.
Zoals u eveneens weet, wil ik de denkoefening maken in hoeverre een samenwerkingsplatform kan worden uitgewerkt tussen onze drie belangrijkste musea voor hedendaagse kunst, het MuHKA, het SMAK en het PMMK. Als referentie gebruik ik graag de nieuwe Vlaamse Kunstcollectie, waarin het Groeningemuseum in Brugge, het Museum voor Schone Kunsten in Gent en het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen op permanente basis een structureel samenwerkingsverband hebben gesloten. Ik wil een gelijkaardig samenwerkingsproject realiseren tussen de musea voor hedendaagse kunst.
De samenwerking geldt voor alle vlakken van de museumwerking, gaande van collectieregistratie en -ontsluiting over tentoonstellingen, wetenschappelijk onderzoek, behoud, beheer en veiligheid tot gezamenlijke internationale ambities. Inhoudelijk vullen de drie collecties elkaar perfect aan: ze bieden een uniek en representatief overzicht van de beeldende kunst van de Zuidelijke Nederlanden van de 15e tot de 21e eeuw. De drie musea liggen bovendien vlak bij elkaar, in drie belangrijke kunststeden. Het bewijst nogmaals dat Vlaanderen uiteindelijk één stad is.
De gelijkenissen zijn legio. Ook de drie musea voor hedendaagse kunst vullen elkaar naadloos aan en staan elk op zich voor een specifieke benadering van het recente verleden en de omgang met de actualiteit. Ik wil dus op termijn een gelijkaardige oefening maken.
Ik ben mij bewust van de complexiteit van de oefening aangezien in dit geval de drie bestuursniveaus samen rond de tafel moeten. Toch lijkt me dat niet echt een probleem, het is een interessante uitdaging. Ik vind bij de verschillende niveaus, de provincie West-Vlaanderen, de stad Gent en de Vlaamse Gemeenschap, een heel grote bereidheid tot permanente samenwerking. Of dat ooit uitmondt in fusies, zal wellicht geen vraag voor deze legislatuur zijn. Dat heb ik ook in een interview gezegd. Het kan nadien gerealiseerd worden, maar is voor mij geen doel op zich, als er maar een goede samenwerking is.
Wat is de rol van het MuHKA en de beeldende kunstencentra? Ik zie het MuHKA als onze meest cruciale actor in het veld van de beeldende kunst, op de eerste plaats omdat het een van onze grote culturele instellingen is.
Sinds de intrede van het Kunstendecreet vormen de organisaties beeldende kunst een wezenlijke deelgroep binnen het kunstenveld. Vooral binnen de kunstencentra en werkplaatsen vinden wij nieuwe, sterke actoren. Ik denk aan het kunstencentrum Wielemans-Ceuppens, dat straks eindelijk zijn deuren opent; Extra City, dat recent zijn intrek nam in een nieuwe locatie; Argos, dat hét centrum blijft voor video en digitale kunsten en Buda in Kortrijk, dat terecht een van de markantste plekken mag heten. Dan vergeet ik nog een tiental nichespelers die het veld kleuren en waken over de noodzakelijke diversiteit van het beeldendekunstenlandschap.
Dit veld is zich nog volop aan het uitbouwen en de komende jaren zal het zich kristalliseren. Het is zonder meer duidelijk dat dit ook betekent dat spelers misschien zullen verdwijnen of opgaan in nieuwe configuraties die beter beantwoorden aan de noden van het veld. Een inhaalbeweging betekent niet alleen meer financiële middelen, maar ook professionalisering en het kanaliseren van het landschap. Het mag duidelijk zijn dat dit veld en zijn actoren mijn specifieke aandacht verdient en verder zal krijgen.
Met de Vlaamse Biënnale in Brussel wordt nu ook het noodzakelijke toonmoment gerealiseerd. Daarvoor maken we dit jaar als eerste aanzet 400.000 euro vrij. Op termijn moeten alle spelers binnen het veld van de beeldende kunsten samen een internationaal toonmoment krijgen.
Welke rol krijgt het Initiatief Beeldende Kunsten en zal dit meegenomen worden in de aangekondigde evaluatie en bijsturing van de bovenbouw? Absoluut. Het prille IBK kwijt zich bijzonder gewetensvol van zijn taak onder de dynamische eerste voorzitter Johan Van Steenkiste, die spijtig genoeg sinds 1 maart zijn opdracht heeft beëindigd. Je kunt het ook bekijken als een nieuwe stevige pilaar binnen de vooralsnog federale culturele instelling Bozar. We werken al volop samen.
Momenteel wordt de oefening gemaakt om het Initiatief Beeldende Kunsten (IBK) en het Initiatief Audiovisuele Kunsten (IAK) samen te voegen tot één initiatief voor beeldkunsten. Deze oefening werd niet alleen ingegeven door het vertrek van de directeur, maar kadert in de bijsturing van de bovenbouw. Daar willen we zeer binnenkort ingrijpende evoluties aankondigen. Het veld van de audiovisuele kunsten is de laatste jaren eveneens danig veranderd, niet het minst door de komst van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) en de nieuwe mogelijkheden en middelen daarvan. Daardoor is de missie en de werking van het IAK eveneens aan herziening toe. Nog dit voorjaar wil ik deze oefening met alle betrokken partijen afronden zodat het versterkte steunpunt met ingang van 2008 operationeel kan zijn.
Ik ging u nog vertellen over het informele netwerk. Ik denk dat de voorzitter terecht heeft gewezen op de belangrijke rol van verzamelaars in de dynamiek rond de musea van schone kunsten, zowel in Gent als in Antwerpen en heel uitdrukkelijk ook in Brugge. Daarbij moet er soms plaats zijn voor een menselijke of politieke bezorgdheid om mogelijke belangenvermenging. Er bestaat nergens een zo sterke verwevenheid met de privéwereld van de verzamelaars als in de hedendaagse beeldende kunst. Een deel van die privécollecties, mijnheer Vanackere, zou beter voor het publiek moeten worden ontsloten. Ik probeer daartoe in deze legislatuur nog belangrijke initiatieven te nemen.
De verwevenheid tussen de verzamelwereld en de musea voor hedendaagse kunst is nergens in de wereld zo sterk als bij ons. Dat is in die mate zo dat ik mij daarover in het verleden al bezorgd heb gemaakt. Ik was eens op de Biënnale in Venetië. Daar mag na de officiële opening een zeer select groepje de grote opening van de grote tentoonstelling bijwonen, niet alleen in het Vlaamse paviljoen maar ook in de grote tentoonstellingsruimte. Het zeer selecte gezelschap dat daar de eerste dagen mág rondlopen, op uitnodiging, bestaat voor 95 percent, als het niet méér is, uit privéverzamelaars. Het heeft mij toen in ieder geval verrast - maar ik moest nog veel leren - hoe de aankopen voor musea in volledige samenspraak met de privéverzamelaars tot stand kwamen. Directeurs en privéverzamelaars spraken onder elkaar af: "Als jij dát koopt voor het museum, dan koop ik tegelijk dát." Daardoor stijgt de waarde fors. Want hoe je het draait of keert, de aanwezigheid in de collectie van de musea is een criterium om de prijs te bepalen. Hoe sneller zij het samen kochten, hoe meer de stijging van de waarde al een feit was op het moment dat het kunstwerk in de musea werd getoond.
Je moet anderzijds ook toegeven dat de dynamiek die vanuit de privéverzamelaars naar het hele veld van de hedendaagse kunst vloeit, van onschatbare waarde is. Het is iets dubbels. Als er in het kunstenlandschap, of zelfs in het hele culturele landschap, één domein is waar het samenspel tussen privé en overheid zo complex is, dan zeker op het domein van de hedendaagse beeldende kunsten.
Het uit zich, spijtig genoeg, soms ook al bij erfgoed. Neem bijvoorbeeld het te koop aanbieden van schitterende archieven door erfgenamen van schrijvers: als je ziet welke prijzen dat in de privé haalt! Ik weiger vooralsnog om daarin mee te spelen, met alle gevolgen van dien. Alleen al door te zeggen dat je als overheid geïnteresseerd bent, maak je de prijzen tien keer hoger. Dit is een zeer moeilijke situatie. Je krijgt altijd kritiek. Ik ben hier ook al ondervraagd over waarom ik iets níet had gekocht, of iets wél had gekocht. Dat is zeer delicaat, je moet daar zeer voorzichtig mee omgaan, ook in het domein van de hedendaagse beeldende kunst.
Ik wil alleen maar zeggen, mijnheer Vanackere, dat er een heel stevig netwerk bestaat. Het is heel informeel, het is niet officieel, maar het is zeer sterk aanwezig en het wordt door de kenners op het terrein als een absoluut gegeven beschouwd. Vlaanderen is wat dat betreft heus een voortrekker in plaats van een achterlopertje.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Ik dank u, mijnheer de minister, voor de informatie. Ik denk dat ik als volksvertegenwoordiger naar een studie mag vragen zonder dat ik beschaamd moet zijn dat een collega daar al, zonder dat ik daarvan wist, eerder naar heeft gevraagd. Mijn kritiek was zeker niet dat u een studie zou achterhouden. Als er al een kritiek denkbaar zou zijn, dan misschien de volgende. U hebt terecht gesproken van een historisch document want het gaat om een studie over een situatie in 2004, gemaakt in 2005. Sinds 13 februari staat de studie op de website. Op die dag zegt Guido De Brabander in De Standaard dat het een vertrouwelijk document is. Ik vermoed dat de ergernis bij een aantal mensen meer betrekking heeft op het feit dat men zolang heeft gewacht vooraleer er mee naar buiten te komen, dan op de verdenking dat men vandaag zou wensen het verborgen te houden.
U hebt klaarheid verschaft. U hebt minstens ook duidelijk gemaakt dat u er geen enkel probleem van maakt om dit historische document, dat nu al wat gedateerd is, ter beschikking te stellen.
Een tweede kleine opmerking. Ik heb u in uw uiteenzetting met genoegen horen verwijzen naar de Biënnale. U zegt daar 400.000 euro te zullen voor uittrekken. Ik heb belangstelling voor dat project. Maar ik heb het zelf in de lijst van de projecten waarvan de projectsubsidie is goedgekeurd in het kader van het Kunstendecreet, niet teruggevonden. Het zou mij interesseren als u mij zou kunnen zeggen waar die middelen terug te vinden zijn. Ik neem in ieder geval met genoegen akte van uw engagement om daar de nodige middelen voor uit te trekken.
En ten slotte een laatste opmerking: die verwevenheid met de verzamelaars. Sta mij toe om mijn oordeel nog wat uit te stellen. Ik begrijp wat u hebt gezegd. Maar ik kan me voorstellen dat de zin "In geen enkel ander land wordt het netwerk van verzamelaars zo weinig bij het museumbeleid betrokken" nog ergens een kern van waarheid heeft, zelfs in een omgeving waar er blijkbaar, zoals u zegt, in vele gevallen juist een grote verwevenheid is met de verzamelaars. U spreekt van een psychologisch klimaat waardoor verzamelaars geen zin hebben om werken in bruikleen te geven. Je kunt verzamelaars wellicht nog het beste de zin daartoe ontnemen door sommige verzamelaars wél en andere verzamelaars géén toegang te geven tot het beheer van een museum. U wijst er op dat in sommige opzichten de verzamelaars misschien te gemakkelijk in de salons van een aantal instellingen zijn komen zitten. Ook de voorzitter heeft daarop gewezen. Ik leer bij want ik ken die sector nog niet genoeg. Dat zou wel eens veel te maken kunnen hebben met een klimaat waarin andere verzamelaars zeggen dat ze dat spel niet meespelen. Het zou een paradox kunnen zijn: op een ogenblik dat men iets meer afstandelijkheid creëert tussen enerzijds de publieke wereld, die een aantal taken heeft, en de verzamelaars, die tegelijkertijd hun privébelangen kunnen behartigen, zou het hele netwerk van verzamelaars iets meer zin krijgen om een echte partner te zijn.
Ik stel mijn oordeel over wat hier geschreven staat, dus wat uit. Ik vind het in ieder geval toch erg vreemd dat iemand die geacht wordt geen domme dingen te vertellen, op het eind van een benchmarkstudie een dergelijke zin uit de pen krijgt, en dat dat compleet bezijden de waarheid zou zijn. We moeten dat verder uitzoeken.
Minister Bert Anciaux: Het dossier van de Biënnale was te laat voor de normale reglementering van de projectsubsidie. Anderzijds is er al lange tijd vraag vanuit heel de sector om dit te realiseren. Ik heb gezegd dat we daar oplossingen voor zoeken. Ik denk ook dat we concessies hebben met betrekking tot die eerste editie. Ik zal 400.000 euro zoeken, maar de juiste toewijzing van dat bedrag is nog niet gebeurd. Misschien kan een deel ervan in de volgende ronde toegekend worden. Het kan volgens mij nooit helemaal in het kader van het Kunstendecreet. Zodra ik daar duidelijkheid over heb, wil ik u dat in alle openheid vertellen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.