Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 22/03/2007
Vraag om uitleg van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de resultaten van een recent onderzoek naar internetgebruik bij Europese jongeren
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn vraag dateert van februari, maar het onderwerp blijft actueel, onder meer door de reportages in Panorama en Koppen. De vraag is bedoeld als opvolging van een constante interesse over dit thema en de rol die de overheid daarin speelt.
Het uitgangspunt van deze problematiek is dat het internetgebruik door kinderen en jongeren zo goed als veralgemeend is, of dat we daar op zijn minst naar streven. Internet is voor jongeren geen virtuele wereld meer. Het maakt deel uit van hun leven. Jongeren zijn op dat vlak de 'natives': ze zijn ermee opgegroeid, het behoort tot hun leefwereld. Mijn generatie is op dat vlak eerder analfabeet. Het internet behoort dus tot de leefwereld van de jongeren, maar we moeten de risico's ervan wel ernstig nemen.
Het internet is in volle evolutie. Zelfs met de gsm, die tegenwoordig een multimediatoestel geworden is, kun je al het internet raadplegen. Ondanks de kostprijs bezorgen deze technologieën de jongeren allerlei nieuwe kanalen om informatie, boodschappen en emoties uit te wisselen. Hoe beter jongeren daarmee vertrouwd zijn, hoe meer het intrinsiek deel uitmaakt van hun leven én hoe dichter ze tegelijk bij een aantal risico's komen. Met de nieuwe technologieën duiken immers ook nieuwe mogelijkheden tot misbruik op. Ook bij de industrie die dergelijke technologieën ontwikkelt en produceert, groeit het besef dat er allerlei risico's aan verbonden zijn. Zij weten dat ze ook zelf moeten zorgen voor de veiligheid voor kinderen en jongeren, als zij willen overleven.
Het onderzoek van februari, dat de aanleiding was voor mijn vraag, is gevoerd door een koepelorganisatie van platformen voor veiliger internet in Europa, Insafe. Uit dat onderzoek bleek dat de helft van de jongeren al eens inging op een chatverzoek van een onbekende. In sommige gevallen hield dat meteen een afspraakje of de uitwisseling van persoonlijke informatie in. In de uitzending van Panorama was te zien dat het vaak om heel persoonlijke gegevens gaat.
De universiteit van Gent heeft vorig jaar gesteld dat er nood is aan sensibilisering rond veilig internet bij jongeren. Een onderzoek van het jongerenmagazine Clickx stelt dan weer dat het vaak volwassenen zijn die het internet misbruiken om jongeren te benaderen. Er is onlangs een meldpunt opgericht bij de Federal Computer Crime Unit. In de korte tijd dat dat meldpunt bestaat, zijn er al heel veel meldingen binnengekomen. Dat zijn allemaal indicaties dat de risico's niet denkbeeldig zijn.
Men zegt dat het onderwijs daar een belangrijke impact op kan hebben en op dat vlak heel wat moet ondernemen. Ik heb de minister van Onderwijs daar enkele weken geleden over ondervraagd. Onderwijs reageert daar vrij goed op en heeft in overleg met het parlement het ICT-gebruik en het veilig omgaan met internet opgenomen in de eindtermen. Vanaf volgend schooljaar hebben scholen op dat vlak een inspanningsverbintenis, omdat het gaat over vakoverschrijdende eindtermen. Onderwijs doet dus al een en ander in het basis- en het secundair onderwijs.
Mijnheer de minister, u bent ook coördinerend minister van Kinderrechten. Wat onderneemt u om jongeren te wapenen tegen risico's van ondoordacht internetgebruik? Werkt u daarvoor samen met andere ministers? De minister van Onderwijs beweert dat er vooralsnog geen samenwerking is met andere ministers. Dat baart me zorgen. We moeten dat toch integraal aanpakken en de zaken op elkaar afstemmen. Hebt u meer toegang tot de andere ministers dan de minister van Onderwijs?
Mijnheer de minister, in opvolging van mijn vragen in 2005 en 2006 over de mediakeuring in Vlaanderen, hebt u aangekondigd dat u een themaproject zou opzetten tegen eind 2007 over 'gaming'. De heer Dewinter heeft daar toen over gesproken in de commissie. U zei toen dat het project zou worden voorbereid met de betrokken sectoren, deskundige organisaties, profesoren en culturele actoren. Heeft het resultaat van het huidige onderzoek invloed op de inhoud en de voorbereiding van dat project? Of zet u een apart project op naar aanleiding van recente onderzoeksresultaten, namelijk het verontrustende gebruik en mogelijke misbruiken van het internet door jongeren?
De voorzitter: De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens: Mevrouw Merckx, bij elke technologische ontwikkeling ontstond er vrees, denk maar aan het ontstaan van de film begin twintigste eeuw. Tot in de jaren dertig was dat medium des duivels voor alle grote zuilenpartijen. Ook de televisie was slecht voor de opvoeding. Ik wil daarmee echter de inhoud van uw vraag niet banaliseren, integendeel.
Het gaat niet alleen over misbruik. We kennen nu het fenomeen dat heel jonge mensen enkel en alleen nog in contact staan met de computer, steeds minder boeken lezen en minder sociale contacten hebben. Ik vrees dat dat slecht gaat aflopen. Men heeft zelfs een naam voor die mensen bedacht, dat zijn de nerds. Mensen op leeftijd zoals wij kennen daar niets van.
We mogen de vraag niet beperken tot misbruik, tot de games of porno, het gaat ook over andere zaken. Moeten we ons niet wat onthaasten in verband met internet? Ik geloof dat we niet goed bezig zijn. We moeten het ook opentrekken naar cultuur en cultuurparticipatie. Overmatig computergebruik sluit mensen helemaal af van de buitenwereld.
De heer Werner Marginet: Vorige maand hebben we het ICT-decreet goedgekeurd, dat net gaat over het veilig ICT-gebruik. Waarom is het altijd de overheid die moet tussenkomen of iets lanceren? De overheid heeft natuurlijk een rol te spelen, maar hoe zit het met de verantwoordelijkheid van de ouders? Als de ouders een computer kopen en een internetverbinding betalen voor hun kind, dan moeten ze toch ook een opvoedkundige en controlerende taak op zich nemen. Uiteindelijk hebben zij het recht en de plicht om te bepalen wat zoon of dochter met het internet uitspookt.
Natuurlijk is het probleem dat veel van die ouders niet op de hoogte zijn of amper weten wat er aan de hand is. Voor een deel geldt dat trouwens ook voor mij. Als er een informatiecampagne wordt gevoerd, zou het niet onlogisch zijn dat ook de ouders als doelgroep zouden worden opgenomen.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, collega's, vooraleer in te gaan op de eerste vraag van mevrouw Merckx wil ik kort even de onderzoeksresultaten van de Insafe-enquête van naderbij bekijken. Insafe is het Europees netwerk voor een veiliger internet. Het wordt ondersteund door het European Schoolnet. Elk land heeft zijn nationale 'tak'. In België is dat een consortium van 2 partners: Child Focus en CRIOC-OIVO, het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties.
Insafe zelf beschouwt het feit dat 56 percent van de Europese jongeren niet zou ingaan op een chatverzoek van een onbekende via MSN als een vrij positieve zaak. 73 percent van de ondervraagde jongeren gaf bovendien aan op de hoogte te zijn van de gevaren verbonden aan een ontmoeting met iemand die men heeft leren kennen via online chatten. Het zijn vooral min-10-jarigen die de gevaren hiervan niet onderkennen. Mijn jongste dochter is net 6 jaar geworden. Ze gebruikt al een jaar de computer. De kinderen doen dat al voor ze kunnen lezen. Dat is hun leefwereld.
Het is wel opvallend en misschien alarmerend dat bij de 14- tot 17-jarigen het aantal jongeren dat een ontmoeting met een vreemde niet zou melden aan de ouders, steeds toeneemt. In functie van deze vaststellingen wordt er daarom gepleit voor een leeftijdsspecifieke aanpak voor sensibilisering. Insafe maakt zich bovendien meer zorgen over de kennis van de privacybescherming op online sociale netwerken zoals Myspace. Eén op drie jongeren weet bijvoorbeeld niet dat, of hoe, zij hun profiel privé kunnen maken. Het zijn vooral de aanbieders van deze netwerken die hierin volgens het onderzoek stappen moeten ondernemen.
In een ruimer kader wil ik ook opmerken dat we het internetgebruik bij kinderen en jongeren niet als louter gevaarlijk en negatief mogen beschouwen. Elke generatie heeft haar eigen, vaak nieuwe informatie- en communicatiekanalen. Digitale media hebben, naast mogelijke gevaren, vooral een ongelooflijk potentieel op het vlak van participatie, creatieve ontwikkeling en spelplezier.
Mijnheer Arckens, u sprak daarnet over onthaasten. Ik ben daar wel gevoelig voor. Toch kunnen we deze ontwikkeling niet tegenhouden, ook niet als ouder. We beseffen wellicht te weinig dat er gewoon anderen netwerken ontstaan dan vroeger. In mijn partij ben ikzelf een extreem tegenstander van de idee om verkiezingen via internet mogelijk te maken. Voor mij moeten verkiezingen een feest van de democratie zijn. Het moet een dag zijn waarop mensen samenkomen, elkaar ontmoeten. Hoe we het ook draaien of keren, voor een groot deel van de bevolking is dat ook nog wel het geval. Als alles via het internet gebeurt, dan wordt er helemaal niet meer gepraat.
Wellicht is dat echter ook een conservatieve houding. Heel veel jongeren communiceren fantastisch veel via het internet. De contacten ontstaan op een andere wijze. Ik zeg dikwijls tegen mijn zoon dat hij niet het recht heeft om van mij een zeurpiet te maken. Hij wil maar niet luisteren als ik zeg dat hij niet zoveel mag spelen op het internet. Een vader heeft het recht om niet altijd te moeten zeuren. Het is echter onbegonnen werk. Zelfs als ze spelletjes spelen op het internet, ontmoeten ze elkaar. Al die vrienden van zijn klas doen mee aan die internationale internetspelletjes. Ik begrijp het niet. Ze spreken nu virtueel af. Ik heb het dan nog niet eens over Second Life. Als politici zullen we gedwongen worden om daar reclame op te plaatsen. Mijnheer Arckens, het is een moeilijk debat.
Mevrouw Merckx, ik verwijs daarbij graag naar onze publicatie 'E-cultuur. Bouwstenen voor praktijk en beleid', die wijst op het potentieel van digitale media voor, onder meer, de sector van het sociaal-culturele werk voor jeugd en volwassenen en op het belang in te zetten op de vaardigheden die jong en oud nodig hebben om zich te begeven in een multimediale samenleving.
Ik ondersteun via mijn cultuur- en jeugdbeleid organisaties die zich inzetten voor de verdere ontwikkeling van deze vaardigheden. Ook op dit vlak is er een dualiteit ontstaan. De vraag is niet of we het weten, maar wel waar we het kunnen vinden. Vandaag is er een overaanbod aan informatie, en het is dus essentieel dat men weet hoe de juiste informatie moet worden gezocht. Wie dat niet kan, is een sociaal gehandicapte.
Elke generatie heeft zijn wegen om met relatievorming te experimenteren. Daarbij kunnen natuurlijk altijd blauwtjes worden opgelopen. Dat is niet anders met het internetgebruik. Met deze nuance wil ik zeker het belang van uw vraag en de noodzakelijke alertheid voor mogelijke gevaren niet ontkennen en beweren dat er niks moet gebeuren. Preventie en sensibilisering zijn inderdaad van groot belang om de verschillende leeftijdscategorieën blijvend bewust te maken van de gevaren die aan het internetgebruik zijn verbonden. Dat is de reden waarom in de drie jeugdinformatiegidsen die de Vlaamse overheid in 2006 uitgebreid verspreidde, uitgebreid aandacht aan veilig chatten en internetgebruik wordt besteed. Deze jeugdinformatiegidsen zijn de 'Kidsgids', de 'Life@1215' en de 'Jongerengids'. Ze zijn zowel online als in gedrukte versie beschikbaar. Ik krijg geregeld positieve reacties op die publicaties.
Verder nam het pas opgerichte Vlaams Informatiepunt Jeugd in zijn eerste beleidsplan een strategische doelstelling op over de virtuele context waarin kinderen en jongeren zich begeven. Het VIP wil deze context onderzoeken en een stappenplan ontwikkelen om werk te maken van jeugdinformatie in een digitale context. Bij de opmaak van de beheersovereenkomst zal ik erop toezien dat de verdere uitwerking van preventiegerichte informatie hierover expliciet wordt vermeld en dat de bestaande informatie beter wordt verspreid, ook buiten de sectoren cultuur en jeugdwerk.
Samen met mijn medewerkers kijk ik uit naar de resultaten van het TIRO-onderzoek: een onderzoeksproject van het federaal wetenschapsbeleid over kansen en risico's van het gebruik van informatie- en communicatietechnologie door tieners. Ik zal deze bevindingen onderzoeken en de commissie de resultaten overmaken. Andere ontwikkelingen die met dit thema te maken hebben, volgt mijn departement op. Ik denk dan onder meer aan de eventuele uitbreiding van de filmkeuring, de Europese richtlijn die recent is uitgevaardigd om de jeugd beter te beschermen bij het gebruik van de mobiele telefoon enzovoort.
In welke mate wordt hiervoor met andere Vlaamse ministers samengewerkt? Wordt er overlegd? Wat zijn de resultaten? Momenteel wordt er met mijn collega-ministers over deze materie niet structureel overlegd. Op basis van de verschillende bevoegdheden worden er momenteel al wel verschillende initiatieven genomen. Zo besteedt Sensoa, het Vlaams expertisecentrum voor seksuele gezondheid en hiv, aandacht aan het thema seks en internet. Recent nog kondigde minister Vandenbroucke een beleidsplan aan om jongeren via het onderwijs de basisvaardigheden van informatie- en communicatietechnologie bij te brengen.
Er worden ook ICT-eindtermen ingevoerd. Dit moet er onder meer voor zorgen dat jongeren op een veilige, kritische en efficiënte manier omgaan met ICT. Het VIP zal in dat verband een regiefunctie opnemen en daarover een beleidsrotonde organiseren. Dat zal gebeuren vanuit de invalshoek jeugd en kinderrechten. Als informatieknooppunt voor alle thema's gerelateerd aan kinderen en jongeren, zal het VIP met alle relevante partners uit de verschillende domeinen overleggen om ook voor deze uitdaging een goed informatiebeleid uit te werken.
Ik beantwoord nu de derde vraag. De themadag over gaming zal in het najaar doorgaan. De precieze datum ligt nog niet vast. Op die themadag zal een blok over games als educatief instrument worden aangeboden. Het is daarbij uiteraard niet de bedoeling blind te zijn voor eventuele schadelijke effecten, maar wel de effecten van games op genuanceerde wijze te bekijken. De scoop van de themadag is sterk gericht op games, maar in de periferie zal er wellicht ook aandacht uitgaan naar de gevaren van internet in het algemeen.
Ik kan me voorstellen dat ik nog niet op alle vragen en bedenkingen heb geantwoord. Dit is een thema waarvoor het beleid nog heel wat expertise moet ontwikkelen en met vallen en opstaan ervaring moet opdoen. Ik denk wel dat de alertheid van het parlement ons helpt om daarbij vooruitgang te boeken.
Verder is de rol van de ouders essentieel. Het laatste onderzoek heeft aangetoond dat de relatie tussen jongeren en ouders erg goed is. We moeten een actie ontwikkelen om de ouders meer te sensibiliseren voor deze problematiek. Maar het blijft natuurlijk een moeilijke zaak. Ik had zelf een computer, maar moet die noodgedwongen afstaan, omdat ik van mijn kinderen geen tijd meer krijg om ermee te werken. Intussen heb ik een andere kamer kunnen installeren waar ik op mijn eigen computer zal kunnen werken. Als je kinderen aan de computer zitten, kun je er moeilijk gaan bijzitten. Je moet altijd een evenwicht zoeken tussen verantwoordelijkheid geven en verantwoordelijkheid nemen. Je moet de kinderen vertrouwen geven. Als je je kinderen wilt helpen en beschermen, interpreteren ze dat heel vaak alsof je geen vertrouwen in ze hebt. Je moet daar voortdurend een evenwicht in zoeken. Ik ga ervan uit dat veel ouders dat proberen te doen, maar er zullen altijd ouders zijn die hun kinderen op een onverantwoordelijke wijze opvoeden. Ik heb daar radicale voorstellen voor, maar die zijn niet haalbaar in deze samenleving.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mijnheer de minister, zowel uit de vraagstelling als uit het antwoord blijkt dat we dit niet beschouwen als een hype. Het is evident dat we dit verder blijven opvolgen. U hebt gezegd dat er nog veel verdere ontwikkeling nodig is en dat we alert moeten zijn.
Ik ben blij dat u de aandacht voor deze problematiek meeneemt in de reguliere jeugdwerking van uw departement. Als je zaken geïsoleerd aanpakt, worden ze meestal extra geproblematiseerd.
Het feit dat dit opgenomen wordt in een beleidsrotonde, zorgt ervoor dat verschillende ministers en andere partners erbij betrokken worden. Dit thema moet ook blijvend aangekaart worden in die beleidsrotonde. We hoeven zeker niet te wachten tot een televisieprogramma of een incident ons opnieuw op de problematiek wijst. Ik neem aan dat dit via de beleidsrotonde ook in de regelmatige rapportering over het jeugdbeleid terechtkomt. Het is aan ons om daar dan op te focussen.
Het sociaal-culturele werk zal ook een impact hebben voor de grootouders. Niet alleen jongeren moeten op de gevaren gewezen worden. Ook heel wat senioren worden betrokken bij de problematiek. Mijnheer de minister, u bent bevoegd voor het sociaal-culturele werk. Of daarmee ook de jonge gezinnen bereikt kunnen worden, is eerder twijfelachtig. Misschien is dat eerder een opgave voor minister Vervotte, die rond opvoedingsondersteuning werkt.
Uit uw antwoord blijkt een algemene, blijvende alertheid. Ook wij zullen dit blijven opvolgen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.