Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie Vergadering van 13/02/2007
Vraag om uitleg van de heer Jan Peumans tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de aangekondigde evaluatie van de pariteitsregeling in het gemeentekiesdecreet
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de minister, ik lees regelmatig parlementaire verslagen na, en het voordeel daarvan is dat je merkt dat ministers soms een aantal toezeggingen doen. Als parlementslid is het goed om een minister af en toe aan die toezeggingen te herinneren.
Vooreerst verwijs ik naar het parlementaire verslag van de bespreking van het Gemeentekiesdecreet, stuk 637, pagina 23: "De minister zegt dat men het pariteitsbeginsel zal evalueren. De keuze die nu gemaakt wordt, is echter duidelijk. Van alle gemeenteraadsleden is slechts één op vier een vrouw. Slechts 7,5 percent van alle burgemeesters is een vrouw. De meerderheid heeft ervoor gekozen om hier iets aan te doen. De heer Jan Peumans stelt vast dat de minister de regeling zal evalueren. Hij zal de minister daar later mee confronteren. De spreker is voorstander van de pariteit, maar stelt wel ongenoegen vast op het terrein. Hij wil weten hoe de minister deze regeling wil evalueren. Zal er een onderzoek worden uitgevoerd naar de problemen van de pariteit en naar de gevolgen ervan voor de kandidaten van zowel het mannelijke als het vrouwelijke geslacht? De minister belooft dat er een evaluatie zal komen, maar geeft aan dat nog niet is onderzocht hoe dit zal gebeuren."
Graag vernamen we dan ook wat het resultaat is van deze evaluatie, dan wel of ze nog moet plaatsvinden. Politicologe Karen Celis kwam reeds tot de conclusie dat het eindresultaat onvoldoende is: Vlaanderen telt na 8 oktober 477 vrouwelijke gemeenteraadsleden extra, een stijging met zes percent ten opzichte van 2000.
In De Morgen zei minister van Gelijke Kansen Van Brempt dat ze hoopte dat in de schepencolleges de echte macht niet voorbehouden bleef voor de mannen. Als die te pover uitvallen voor de vrouwen, overweegt ze om wettelijk het aantal vrouwen in het schepencollege te verhogen.
We weten dat er sowieso 308 vrouwelijke schepenen zijn, doordat er minstens één vrouw in het schepencollege moet zitten. Hoe het zit met de vernieuwde regeling van de uitvoerende macht, weten we voorlopig niet. Uit voorlopige cijfers van de VVSG - de colleges zijn immers nog niet overal compleet - blijkt dat amper 25 van de 308 Vlaamse gemeenten een vrouwelijke burgemeester hebben. Dat zijn er 3 meer dan in 2001.
Hebt u, zoals aangekondigd, het nieuwe pariteitsbeginsel geëvalueerd? Zo ja, hoe bent u te werk gegaan en wie heeft die evaluatie uitgevoerd? Het gaat mij niet enkel om de kwantitatieve gegevens, ik ben ook benieuwd naar een aantal kwalitatieve parameters die betrekking hebben op de pariteit.
Hebt u onderzocht of de pariteit problemen met zich meebracht? Ik denk daarbij vooral aan de samenstelling van de lijsten. Ik heb verschillende mensen horen klagen dat het moeilijk was om evenveel vrouwen als mannen op de lijst te krijgen. Uiteindelijk zijn een aantal mensen op de lijst beland waarbij men zich kan afvragen of er echt sprake was van politieke motivatie.
Wat blijkt uit de evaluatie? Hebt u ook reeds de vertegenwoordiging van vrouwen in de schepencolleges geëvalueerd? En dan heb ik het niet over het aantal, maar wel - zoals minister Van Brempt gezegd heeft - over de verdeling van de bevoegdheden en de macht. Ook dat zou in de evaluatie moeten worden meegenomen. Bij de verdeling van de bevoegdheden geeft men bijvoorbeeld vaak 'typisch vrouwelijke' bevoegdheden aan de vrouwelijke schepenen, zoals Welzijn, terwijl een aantal vrouwelijke schepenen best ook zware departementen als Openbare Werken zouden aankunnen.
In hoeverre hebben dergelijke overwegingen meegespeeld in de evaluatie en wat blijkt daaruit?
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: De tussenkomst van de heer Peumans is correct parlementair werk.
De drempel die in artikel 11bis van de Grondwet vervat zit, dat ook iemand van het vrouwelijke geslacht in de uitvoerende organen moet zitten, vind ik voldoende. Het is onbegrijpelijk dat sommige mensen dat in vraag stellen. In onze huidige samenleving bekleden vrouwen topfuncties in alle domeinen van het openbare leven. Zij bewijzen ook iedere dag dat ze die functies aan kunnen en dat ze die waard zijn.
De pariteitsregel van artikel 23, paragraaf 3 van de Gemeentekieswet, waardoor op elk van de lijsten van kandidaten voor de verkiezingen het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter dan één mag zijn, is een van de beleidsmaatregelen om de participatie van vrouwen aan de lokale bestuursuitoefening te vergroten. Die maatregel staat niet alleen. In artikel 44, paragraaf 4, eerste lid van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 is bepaald dat het college van burgemeester en schepenen uit personen van verschillend geslacht bestaat, behalve in de gevallen waarin dit college rechtstreeks wordt verkozen, met name in de randgemeenten.
Bij toepassing van deze bepaling zit er voortaan in elk college van burgemeester en schepenen ten minste één vrouw. Dat mogen er uiteraard meer zijn, maar dat hoeft niet wettelijk opgelegd te worden. Daarmee wordt ook uitvoering gegeven aan artikel 11bis van de Grondwet. Tot slot bepaalt artikel 200 van het Gemeentedecreet dat ten hoogste twee derde van de leden van advies- en overlegorganen van hetzelfde geslacht kan zijn.
Een evaluatie van de pariteitsregel voor de kandidatenlijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen is momenteel wat voorbarig. Ik neem mij wel voor die uit te voeren, maar dan wel in samenhang met de evaluatie van het aantal vrouwelijke burgemeesters, de vrouwelijke aanwezigheid in de colleges van burgemeester en schepenen, het aantal vrouwelijke OCMW-voorzitters en het aantal vrouwen in de de OCMW-raden.
Mijnheer Peumans, ik vind uw laatste opmerking, over de verdeling van de bevoegdheden, heel relevant. Bij de uitvoering van een schepenambt wordt het verschil in de eerste plaats gemaakt door de persoonlijkheid van de schepen. Sommigen kunnen als schepen van Cultuur het ambt volledig naar hun hand zetten, terwijl er anderen zijn die daar, als schepen van Financiën, Begroting en Openbare Werken, niet in slagen. De harde materies zijn natuurlijk wel portefeuilles als Openbare Werken en Financiën, maar ook - en dat wordt vaak onderschat omdat het nieuwe materie is - het hele vergunningenbeleid bij Ruimtelijke Ordening, Leefmilieu, Stedenbouw en Mobiliteit. Dat zijn de portefeuilles waarmee je het verschil kunt maken. Ik vind het zeer belangrijk om na te gaan in hoeverre vrouwen daar titularis van zijn. Ik dank u voor die tip.
Voor een algemene evaluatie is het nog wat te vroeg. Ik verzamel momenteel via de gouverneurs statistische gegevens zoals het aantal vrouwelijke burgemeesters, schepenen, voorzitters van de gemeenteraad en gemeenteraadsleden, het aantal OCMW-voorzitters die toegevoegd werden aan het college van burgemeester en schepenen. Ik hoor dat dat bij 60 percent gebeurd zou zijn. Dat geeft aan dat we daar een goede maatregel genomen hebben. Op basis daarvan kan dan een definitieve evaluatie gebeuren.
Mijnheer Peumans, ik kan u momenteel enkel bevestigen dat, zoals u zelf aanhaalt, het aantal verkozen vrouwen in de gemeenteraden gestegen is met een goede 6 percent tegenover de verkiezingen van 2000. Er zijn nu 33 percent vrouwelijke verkozenen en dat aantal moet verder groeien. In het begin van de vorige legislatuur waren er 19 vrouwelijke burgemeesters, terwijl er op dit ogenblik in 29 Vlaamse gemeenten een vrouwelijke burgemeester werd benoemd. Er zijn vandaag in totaal 296 burgemeesters benoemd. Ik moet er nog 12 benoemen, het aantal vrouwelijke burgemeesters kan dus nog stijgen.
De evaluatie zal plaatsvinden in het voorjaar, ook met de kwalitatieve overwegingen die u zelf aangaf. De pure gegevens in kaart brengen is interessant voor de statistieken en het zegt al een en ander, maar wie wat precies doet, en in hoeverre vrouwen in de klassieke mannenbastions binnendringen, is nog interessanter.
Ik ben wel fier dat ik mijn weddenschap met de Nationale Vrouwenraad en de VVSG gewonnen heb. Die beide instanties hadden gezegd dat, door het Kiesdecreet en het terugbrengen van de kopstem van 50 percent naar een derde, het aantal vrouwen in de lokale politiek gevoelig zou dalen. Zij hebben die weddenschap dus glansrijk verloren. Ik ben vooral blij voor de vrouwen, die tegenwoordig met meer dan ooit actief zijn in de lokale politiek.
De drempel die vervat zit de Grondwet, artikel 11bis, is vandaag voldoende. In een goed en representatief bestuur moeten vrouwen aanwezig zijn, en zeker niet enkel voor de symboliek. Zij moeten echte beleidsinstrumenten krijgen.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de minister, u houdt uw woord: er komt een evaluatie. Ik hoop toch dat u ook de pluspunten en de minpunten die men ervaren heeft bij het samenstellen van de lijsten, meeneemt in de evaluatie. Het is perfect mogelijk om te onderzoeken welke problemen men heeft ervaren om de pariteit op de lijsten door te voeren. Dat lijkt me interessant. Ik heb van een aantal mensen gehoord dat dit niet van een leien dakje is gelopen. Ik doe u een suggestie, het is aan u om te beslissen om daar al dan niet op in te gaan.
Minister Marino Keulen: Ik heb dat ook vaak gehoord. Dat heeft er wel voor gezorgd dat er vroeger dan ooit is begonnen met de lijstvorming. Ik was in 1988 voor het eerst kandidaat en toen werd met de lijstvorming begonnen drie maanden voor de verkiezing. Dat was toen zo. Gaandeweg is dat veranderd en wordt er vroeger mee gestart. Voor de campagne 2006 was men er al mee bezig tijdens de zomervakantie van 2005. Dat had te maken met het feit dat de pariteitsregel zou worden ingevoerd. Sommigen hebben me hier gezegd dat ik zo laat was met het Kiesdecreet, maar op het terrein heb ik daar geen problemen mee gehad. Iedereen wist wat er van hem of haar werd verwacht. Doordat de pariteitsregel er aankwam, zijn de lijsttrekkers vroeger dan ooit begonnen met de lijstvorming.
Of iemand heeft meegedaan voor de galerij of wel degelijk gemotiveerd was, is moeilijk na te gaan. Soms doet iemand tegen heug en meug mee omdat een andere kandidaat op de lijst hem of haar ooit een plezier heeft gedaan. Het is moeilijk om dat na te gaan. Uw suggestie is interessant en ik zal ze overwegen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.