Commissie voor Economie, Werk en Sociale Economie Vergadering van 15/02/2007
Vraag om uitleg van de heer Stefaan De Clerck tot mevrouw Fientje Moerman, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over de ondersteuning van de Vlaamse leadpartners voor de uitwerking van projectideeën bij Europese Interregprogramma's
De voorzitter: De heer De Clerck heeft het woord.
De heer Stefaan De Clerck: Het was even zoeken waar mijn vraag thuishoorde, maar ik ben blij dat ik er nu bij u mee terechtkan. Straks komt het eraan: een golf van initiatieven vanuit de Europese programma's. Overal in Vlaanderen, en zeker in de grensgebieden, bereidt men zich voor op de INTERREG-programma's.
Er zijn verschillende types van programma's. Wat er precies bestaat, is niet de essentie van mijn vraag, maar het is wel belangrijk dat iedereen in Vlaanderen goed geïnformeerd is over de mogelijkheden om hierin te participeren. Denk aan de grensoverschrijdende INTERREG IIIA-, IIIB- en IIIC-programma's. Die verhalen uit het verleden zijn met enige aanpassing straks weer van toepassing en de context wordt op dat vlak mee door de Vlaamse Regering bepaald. Iedereen kan kijken hoe hij zijn doelstellingen kan inschrijven in een van die programma's. In de verschillende regio's zullen diverse initiatieven tot samenwerking ontwikkeld worden. In Vlaanderen bevindt ongeveer iedereen zich in een grensregio, zeker nu die gebieden zijn uitgebreid. In West-Vlaanderen was de grensregio bijvoorbeeld beperkt tot een deel van Oost- en West-Vlaanderen. Dat is nu uitgebreid tot Gent.
Er zijn programma's in verschillende domeinen: economie, toerisme, cultuur, opleiding, technologie, innovatie, leefmilieu, plattelandsontwikkeling enzovoort. Er zijn heel veel mogelijkheden om boeiende projecten te ontwikkelen, in te dienen en grensoverschrijdend partners te zoeken. Daar begint het. Een project indienen en succesvol afronden lijkt achteraf soms gemakkelijk. Maar hoe kom je tot een behoorlijke opbouw met de juiste partners, de juiste aanpak, de goede doelstellingen en de goede middelen? Die voorbereiding is heel belangrijk om maximaal resultaat te behalen in de programma's. En daar schort het soms.
Bij de evaluatie van de lopende Europese programma's wordt vaak gekeken naar wie de leadpartners en de initiatiefnemers zijn. Zij hebben immers een voorsprong in het hele verhaal: zij hebben meer visibiliteit, zijn nadrukkelijker aanwezig, kunnen meer impact hebben en kunnen meer centen binnenkrijgen. Ze hebben dus een voordeel op alle vlakken. De impact van de leadpartners is duidelijk veel groter dan van de andere deelnemende partners.
En daar gaat mijn vraag over. Het is niet alleen belangrijk hoe je kunt deelnemen aan die programma's, maar vooral ook hoe je de leiding kunt nemen in veel van die programma's, om het maximum uit het dossier te halen. Op dat vlak zien we dat Vlaanderen in het verleden, ten opzichte van andere regio's, niet zo goed heeft gescoord qua aanwezigheid in Europese programma's.
Dat kan toegeschreven worden aan het feit dat die initiatieven ontstaan zijn vanuit de lokale overheden, en dat die lokale overheden aanzienlijke financiële risico's moeten nemen. Het opstarten van zo'n initiatief is een gok. Het is immers onzeker of het zal lukken, wie er meedoet, en of er wel voldoende professioneel gewerkt wordt.
De ontwikkelingsfase van het project is cruciaal. De Vlaamse overheid zou daarom zo veel mogelijk moeten tussenkomen om de lokale overheden te laten optreden als leadpartners. De vraag is op welke manier wij - veel meer dan in het verleden - leadpartners in Europese projecten kunnen introduceren, zodat de visibiliteit en de expertise verder kan doorwegen.
Uit een studie binnen het North Sea-programma blijkt dat men in Nederland onnoemelijk veel meer resultaten haalt. Als ik het mij goed herinner, had men 27 projecten binnengehaald met Nederlandse groepen als leadpartner, tegenover 1 project in Vlaanderen. Dit illustreert dat men zich in andere landen beter organiseert om die centen binnen te halen.
De vraag is op welke manier wij voor de programmeringsperiode 2007-2013 de opportuniteiten die het leadpartnership van een Europees project met zich meebrengt, maximaal kunnen benutten. Er wordt dan ook voorgesteld dat de Vlaamse regering de mogelijkheid onderzoekt om een soort seed money te ontwikkelen om betere projecten te steunen, waardoor het effect van het dossier naderhand groter wordt. Het idee is om bepaalde personeels- en werkingskosten toe te kennen aan Vlaamse lokale overheden - gemeenten, intercommunales of provincies - om te kijken hoe die programma's beter worden voorbereid, zodat seed money tot betere dossiers leidt. Ik denk dat dat een nuttig idee is. In Nederland heeft men dat ontwikkeld, en daar stelt men vast dat er door het toekennen van een beperkte subsidie een veel groter bedrag gehaald wordt.
Onderschrijft de Vlaamse regering de doelstelling om lokale overheden zo veel mogelijk te laten optreden als leadpartner? Zijn er suggesties over hoe we dat kunnen bereiken? De vraag is hoe men goede ideeën met een bepaalde stimulans kan laten uitgroeien tot een groter effect. Hoe kan men dat doen in die Europese programma's? Is het mogelijk dat die Vlaamse leadpartners financieel of anders ondersteund worden? Kan er een regeling voor projectstimulering naar Nederlands model uitgewerkt worden of ziet u alternatieven om ervoor te zorgen dat de aanwezigheid van Vlaanderen in de Europese modellen en regelingen versterkt kan worden, in het belang van iedereen?
De voorzitter: Minister Moerman heeft het woord.
Minister Fientje Moerman: Mijnheer De Clerck, ik dank u voor uw vraag. Eerst en vooral onderschrijft de Vlaamse Regering de doelstelling om, in het kader van de INTERREG-programma's, zo veel mogelijk Vlaamse projectpromotoren te laten deelnemen aan projecten die van goede kwaliteit zijn en die voor Vlaanderen van strategisch belang kunnen zijn. De lokale overheden zijn daarbij ontegensprekelijk een belangrijke doelgroep.
De vraag of een Vlaamse projectpromotor al dan niet als leadpartner optreedt, was in de voorbije periode 2000-2006 niet onmiddellijk een prioriteit. De herkomst van de vermelding in uw vraag dat de Europese Commissie het aantal leadpartners als graadmeter van succes of als evaluatiecriterium zou hanteren, is mij onbekend. In de tussentijdse evaluaties van de INTERREG III-programma's 2000-2006, is dit criterium naar mijn kennis niet aan bod gekomen.
Mijnheer De Clerck, in uw vraag verwijst u naar een specifiek grensoverschrijdend programma, INTERREG IIIA Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen. Dat is een programma dat zich bij uitstek richt tot lokale overheden, in het kader van de aanpak van gemeenschappelijke grensoverschrijdende kwesties in samenwerking met andere lokale overheden aan beide zijden van de Frans-Belgische grens. Daar komen de lokale overheden in ruime mate aan bod als projectpartners of als coördinerende partner aan de Vlaamse kant van de grens.
De Vlaamse Regering heeft de Vlaamse provincies voor de periode 2000-2006 een leidende rol gegeven in de uitvoering van de respectievelijke grensoverschrijdende programma's. Dat houdt onder andere in dat de coördinatie van de projectwerving in deze periode, met succes overigens, eveneens door de provincies werd waargenomen. In deze programma's wordt inderdaad het begrip projectverantwoordelijke gehanteerd. De rol van een projectverantwoordelijke is nagenoeg dezelfde als die van een leadpartner, een term die vooral in de transnationale en interregionale programma's gebruikt wordt. Alleen de complexiteit van de invulling van deze rol verschilt.
De transnationale INTERREG IIIB-programma's en interregionale INTERREG IIIC-programma's hanteren het concept van leadpartner. Omdat in deze programma's een veelheid aan lidstaten tegelijkertijd kan participeren, wat er vaak toe leidt dat er complexe partnerschappen zijn binnen een lidstaat, werd hier het leadpartnerprincipe ingevoerd. Een programma sluit als het ware een contract af met een enkele 'begunstigde', wat de financiële opvolging en afhandeling gemakkelijker maakt, die dan op zijn beurt moet instaan voor het afsluiten van onderlinge overeenkomsten met de individuele projectpartners aangaande taakverdeling en financiële tegemoetkomingen.
Een leadpartner zorgt dus niet alleen voor de indiening van een project en de coördinatie van de werkzaamheden en activiteiten tussen de verschillende partners. De leadpartner draagt de algemene financiële en juridische eindverantwoordelijkheid met betrekking tot de correcte aanwending van middelen die aan een project toegekend worden, alsook de adequate uitvoering van de projectactiviteiten. Men zou kunnen zeggen dat de leadpartner de aannemer is en de rest onderaannemers zijn. De leadpartner staat bijgevolg ook in voor de zesmaandelijkse inhoudelijke en financiële rapportering, alsook voor de audit en financiële controle van uitgaven die door de projectpartners gedaan worden.
De coördinatie van de transnationale en interregionale samenwerkingsprogramma's gebeurde in de periode 2000-2006 door de administratie Economie, sinds vorig jaar omgevormd tot Agentschap Economie. Het Agentschap Economie stond in voor de technische bijstand aan projectpromotoren en verdedigde projecten met Vlaamse participanten in de stuurgroepen van de programma's. Verder stonden ook de programmasecretariaten in voor het nodige advies en de technische bijstand aan potentiële promotoren.
Ondanks het soms erg hoog strategische niveau van thema's die aan bod komen in dit tweede deel aan programma's, is het verrassend te zien dat ook de lokale overheden succesvol zijn in die programma's.
Ik geef als voorbeeld het Vlaamse aandeel in de transnationale samenwerkingsprogramma's Noordzee en Noordwest-Europa. Vlaanderen heeft in 2000 voor het eerst deelgenomen aan het Noordzeeprogramma. Niettemin nemen Vlaamse partners deel aan 37 van de 70 goedgekeurde projecten en wordt één van deze 37 projecten door een Vlaamse lokale actor geleid. In totaal hebben lokale overheden in dit programma 4.839.786 euro EFRO-financiering binnengehaald. Wat betekent dat 39,19 percent van de totale EFRO-middelen uit het Noordzeeprogramma naar Vlaanderen vloeide. De lokale overheden hebben evenveel cofinanciering gemobiliseerd. De totale projectmassa voor projecten met lokale overheden bedraagt in dit geval 9.679.572 euro.
In het Noordwest-Europa-programma nemen Vlaamse partners momenteel deel aan 43 van de 99 goedgekeurde projecten. Zes van deze 43 projecten worden geleid door een Vlaamse partner. Drie van de zes leadpartners zijn lokale overheden. Lokale overheden haalden in het geval van dit programma zelfs meer EFRO-middelen binnen dan actoren op het Vlaamse niveau. In totaal verwierven zij 14.999.076,01 euro aan EFRO-middelen, wat betekent dat 65,17 percent van de totale EFRO-middelen uit het Noordwest-Europa-programma naar Vlaanderen vloeide. Zij mobiliseerden 17.887.161,86 euro. Dit betekent een projectmassa van 32.886.237,87 euro voor en door lokale overheden.
Is het wenselijk om deze Vlaamse leadpartners op een of andere manier financieel in te dekken tijdens de voorbereiding van Europese projecten? Dat is geen prioriteit geweest in de voorbije projectperiode. Het succes van lokale overheden in de genoemde programma's wijst erop dat lokale overheden hun weg vinden op de markt van Europese samenwerkingsprojecten. Bovendien krijgen de goedgekeurde projecten via de huidige transnationale en interregionale programma's de mogelijkheid om tot 60.000 euro voorbereidingskosten in te brengen in hun projectbudget. Inhoudelijk en financieel goed voorbereide projecten, die ook worden afgetoetst met de programmasecretariaten en begeleidende adviserende instanties, hebben nu al een zeer grote slaagkans.
Om de slaagkans van gedragen projecten in het algemeen en projecten van lokale overheden in het bijzonder nog te vergroten, zou het aangewezen kunnen zijn om nog meer te werken aan de begeleiding van lokale overheden in de indieningsfase - dit, veeleer dan projectideeën in een vroeg stadium onmiddellijk financieel in te dekken. U verwees ook naar de projectstimuleringsregeling of PSR naar Nederlands model om de lokale overheden maximaal projectkansen te laten benutten.
U verwijst naar berichtgeving vandaag in de pers. Maar voor alle duidelijkheid, het innovatiefonds dient hier totaal niet voor. Dat is voor innovatieve start-ups. Spijtig genoeg blijft dit onderbenut. Hierover laat ik binnen twee weken een vergadering beleggen met degenen die het innovatiefonds administreren.
De Nederlandse PSR werd in het leven geroepen onder specifieke omstandigheden en met een specifiek doel. Nederland leverde een forse financiële bijdrage aan de INTERREG IIIB- en ‑C-programma's. Om een voorbeeld te geven: Nederland leverde een bijdrage van 112 miljoen euro aan het 'Noordwest-Europa'-programma, tegenover een bijdrage van 3,6 miljoen euro door Vlaanderen. Na de opstart van de programma's was de politieke druk in Nederland groot om minstens de geïnvesteerde bedragen terug te verdienen. Ik zou kunnen zeggen: 'boter bij de vis'.
Aangezien de leadpartners over het algemeen meer budget nodig hebben om al hun taken te kunnen vervullen, is de snelste manier om het geïnvesteerde bedrag terug te verdienen zo veel mogelijk leadpartners. Er werd een stimuleringsregeling in het leven geroepen waarbij kandidaat-leadpartners in INTERREG IIIB- en ‑C-programma's, dus niet de grensoverschrijdende programma's, een toelage van maximaal 20.000 euro per projectvoorstel konden aanvragen bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, of VROM. VROM screende vervolgens het voorstel op zijn haalbaarheid en realistisch karakter en kon beslissen om een toelage toe te kennen. Als resultaatsverbintenis werd enkel de indiening van een projectvoorstel opgelegd.
Het is nog niet duidelijk of deze regeling ook in de periode 2007-2013 verder zal blijven bestaan. Uit contacten met de Nederlandse autoriteiten blijkt dat de regeling momenteel intern geëvalueerd wordt en dat ze niet automatisch hernieuwd zal worden. Het feit dat een voorstel op een toelage kon rekenen, vergrootte niet automatisch de slaagkans van een project. Het voorstel maakte nog steeds deel uit van een globale discussie en onderhandeling ten opzichte van alle andere projecten. Verder was er de tendens dat nogal wat projectvoorstellen op termijn consultantgestuurd waren en dus niet steeds als gedragen projecten aan de start verschenen. Tijdens de vergaderingen van de stuurgroep, die instaat voor de selectie van projecten, bleek het voor Nederland soms een strategisch nadeel om opvallend veel projecten met een leadpartner te hebben.
Ik ben dus geen voorstander van het automatisch overnemen van regelingen of praktijken die elders bestaan. Wel is het mijn doel om voor de periode 2007-2013 te investeren in een verregaande begeleiding van Vlaamse projectpromotoren. Zo zullen we onderzoeken of binnen het Agentschap Economie een Vlaams contactpunt kan worden geïnstalleerd dat Vlaamse projectpromotoren van a tot z kan begeleiden voor de nieuwe Doelstelling 3-programma's. Het gaat om een begeleiding van het uitschrijven van een projectidee, over het zoeken naar en in contact brengen met buitenlandse partners, het begeleiden van de zoektocht naar cofinancieringen, tot het verlenen van inhoudelijk en financieel advies bij het invullen van projectformulieren.
Afhankelijk van het programma - denk bijvoorbeeld aan de grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's - zal dit contactpunt promotoren kunnen begeleiden en doorverwijzen naar eventuele provinciale contactpunten. Via nieuwe en verbeterde communicatiemiddelen zal het Agentschap Economie de dienstverlening voor Vlaamse projectpromotoren verder uitbouwen. Denk aan website, elektronische nieuwsbrief, seminaries enzovoort. Het Agentschap Economie zal daarbij optimaal gebruik maken van zijn rol als beheersautoriteit voor het Vlaamse Doelstelling 2-programma om naar synergieën te zoeken tussen de territoriale samenwerkingsprogramma's Doelstelling 2 en Doelstelling 3. Promotoren, projecten en projectideeën in het kader van het Vlaamse Doelstelling 2-programma zullen automatisch gescreend worden op hun potentie om ook in een groter Europees samenwerkingsverband te worden uitgevoerd. In zijn dienstverlening zal het Agentschap Economie ook streven naar een optimaal gebruik van structuren en middelen die door de programma's zelf geboden en gefinancierd worden, en die nu misschien nog te weinig gebruikt worden door potentiële promotoren.
De voorzitter: De heer De Clerck heeft het woord.
De heer Stefaan De Clerck: Ik ben tevreden dat u de hele problematiek juist inschat. Ik heb het voorbeeld gegeven van een Nederlands model omdat het een heel simpel en klaar verhaal is. Als je een project en een idee hebt, kun je het dossier indienen en 20.000 euro krijgen, wat je kansen vergroot. Neveneffecten zoals consultantgedreven projecten zijn negatief, maar in elk geval stellen we vast dat Nederland meer lead positions heeft ingenomen. Dat is ontegensprekelijk bewezen in het 'North Sea'-programma. Op die manier hebben zij volgens mij meer accenten in hun beleid omgezet naar Europese programma's en zo eigen prioriteiten naar voren geschoven. Terecht, het doel is om via Europees geld lokale of nationale doelstellingen te realiseren.
In die zin bevestigt uw analyse dat het nuttig is om er maximaal gebruik van te maken en te kijken hoe we mensen kunnen bijstaan. Het heeft zijn eigenheid, het gebeurt via lokale besturen en het is een Europees concept. Ik leid uit uw antwoord af dat u er positief tegenover staat om maximaal bij te dragen tot het ondersteunen en het vooruithelpen van diegenen die initiatief nemen.
Wij hebben wel relatief positieve ervaringen met de provinciale punten, de steun en dergelijke meer. Alle steun die daarbovenop komt vanuit de Vlaamse administratie, is welkom. Ook de duiding en de begeleiding zijn positief. Alleen denk ik dat het aspect van seed money toch een stimulans kan zijn. Als een lokale overheid - en dat kan ook een private partner zijn - grensoverschrijdend moet werken, vraagt dat steeds meer knowhow en inspanningen allerhande. Elke financiële ondersteuning kan daarbij helpen.
U legt eerder het accent op informatie, begeleiding en communicatie, en dus niet op het financiële. Alles wat nog toegevoegd wordt, is welkom. Globaal ben ik tevreden met de aandacht die u zult besteden. Ik ga er in elk geval van uit dat via die programma's enorm veel dynamiek gecreëerd kan worden. Veel ondersteuning van prioriteiten die door Vlaanderen geformuleerd zijn, kan concreet gerealiseerd worden. Ik pleit voor maximale inspanningen. Als daar nog een financiële tussenkomst mogelijk zou zijn, zou het nog beter zijn. Dat is het enige punt dat nu wat afgewimpeld wordt, maar verder ben ik voor 95 percent tevreden met de ondersteuning.
Minister Fientje Moerman: Mijnheer De Clerck, wij investeren wel, maar via het Agentschap Economie. Dat is niet noodzakelijk een minder goede optie, omdat je de kennis en de kunde bundelt ten behoeve van iedereen. De lokale besturen kunnen daar een beroep op doen. Bovendien kunnen ze eventuele projectkosten ten belope van 60.000 euro recupereren, op voorwaarde dat het lukt. Het agentschap is daar om te helpen, via het Vlaams Contactpunt.
We gaan de Nederlandse evaluatie heel goed volgen, maar ik heb een heilige schrik gekregen van consulentgedreven instrumenten na de verhalen met adviescheques. Als je iemand 20.000 euro geeft voor een project, kan een handige jongen zijn hulp aanbieden en dat geld binnenhalen. Er is op dat moment geen enkele garantie dat het een haalbaar project is. Dat is dus geen goede investering. Dan pleit ik er veel liever voor om expertise op te bouwen in het Agentschap Economie. We moeten het voldoende bemannen zodat de lokale besturen hun weg naar het agentschap vinden. En er moet niet alleen reactief, maar ook proactief gezocht worden naar potentiële partners.
Dat lijkt mij een veel betere optie dan nog maar eens het geld naar de consultants te laten stromen. Op dat vlak heb ik in het verleden al enige ervaring opgebouwd.
De heer Stefaan De Clerck: Akkoord. Ik pleit voor Vlaamse slimheid, en die slimheid zit niet altijd bij de consultants.
De voorzitter: Het zou ook goed zijn om met de commissie voor Economie de betrokkenen eens uit te nodigen, of zelf eens bij hen op werkbezoek te gaan. Dat verbetert de contacten en het vertrouwen. Er zijn in deze commissie collega's die een mandaat bekleden bij een lokale overheid. Dat zou zeker een positief effect kunnen hebben.
Het incident is gesloten.