Subcommissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid Vergadering van 05/12/2006
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, collega's, op 19 november werd een protocolakkoord ondertekend tussen Nederland en Vlaanderen over de samenwerking op het vlak van landbouw, visserij, platteland, natuur en leefmilieu. Mijnheer de minister-president, u hebt dat akkoord samen met de minister voor Leefmilieu ondertekend. Ook in 1999 werd al een protocol afgesloten tussen België en Nederland. De Vlaamse en Nederlandse landbouwadministraties werkten in het verleden op bepaalde gebieden al nauw samen.
Door de regionalisering van Landbouw werd Vlaanderen daarvoor bevoegd. Door de gelijklopende landbouwstructuren in Vlaanderen en Nederland kan samenwerking alleen maar voordelen bieden. Toch wens ik hierbij een bedenking te maken.
In een persbericht wordt gesteld dat, aangezien Vlaanderen en Nederland quasi hetzelfde landbouwprofiel hebben, het evident is dat de standpuntbepaling en de onderhandelingsstrategie in internationale instellingen als de FAO, de OESO en de WTO, op elkaar worden afgestemd.
Mijnheer de minister-president, op Europees vlak moeten Vlaanderen en Wallonië altijd tot een consensus komen om een voorstel al dan niet goed te keuren. Als er geen consensus is, wordt er geen standpunt ingenomen. Het opnemen van Wallonië in dit protocol had er dan ook voor kunnen zorgen dat zowel op Europees vlak als in de internationale instellingen eenzelfde visie kon worden verdedigd. Waarom werd Wallonië wel betrokken bij het protocol van 1999 en nu niet?
Vlaanderen hoopt een beroep te kunnen doen op de uitgebreide diplomatieke vertegenwoordiging van Nederland in de wereld. Dat is heel positief. Hangt daar een prijskaartje aan vast?
De voorzitter: De heer Wymeersch heeft het woord.
De heer Frans Wymeersch: Mijnheer de minister-president, door mijn functie in het Beneluxparlement kom ik vrij veel in contact met Nederlandse parlementsleden, ook zij die zich onledig houden met de landbouwproblematiek. Ik heb zo mijn bedenkingen bij de voorstelling dat Nederland en Vlaanderen eenzelfde structuur of profiel hebben op het gebied van de landbouw. Er zijn wel gelijkenissen, maar we moeten die zeker ook nuanceren. Nederland is grootschaliger en heeft in het verleden al verregaander maatregelen genomen met betrekking tot de relatie tussen landbouw en milieu.
Misschien daarom groeien er daar nu andere inzichten. Hier wordt nog gezocht naar de synergie tussen landbouw en leefmilieu, terwijl daar het inzicht groeit, althans in de landbouw, dat bepaalde toegevingen aan het leefmilieu in het verleden te verstrekkende gevolgen hebben op het terrein. Ik verwijs naar de motie die onlangs in de Nederlandse Tweede Kamer is goedgekeurd, over de uitvoering van het voortgangsrapport Schelde-estuarium. De landbouw gaat daar nu wat meer op de rem staan als het gaat om bijvoorbeeld natuurcompenserende maatregelen. Ook op het gebied van natuurbehoud en soortenbeheer hebben ze andere normen. Zo verschilt de Nederlandse jachtwetgeving nogal wat van de onze.
Ik herhaal dan ook mijn suggestie om eens na te gaan wat we kunnen leren van onze Nederlandse collega's en vice versa, want dat kan godzijdank ook nog altijd.
De heer Jos De Meyer: Tijdens het gesprek dat we op 10 oktober hadden over het Landbouwrapport 2005 (LARA) stelde ik de vraag in welke Europese landen het sterkst dezelfde tendensen te zien zijn (Parl. St. Vl. Parl. 2006-07, nr. 968/1). De stellers van het LARA antwoordden dat dat in Nederland is, sterker zelfs dan Wallonië. De vraag werd gesteld in een totaal andere context, en ik laat het antwoord dan ook voor wat het was, maar het leek me toch goed daar eens aan te herinneren.
Mijnheer de minister-president, we hebben onlangs de beslissing vernomen over de landbouwattachés, die efficiënter kunnen werken vanuit Brussel. Is er op dat punt kans op een samenwerking, of werd dat nog niet nagegaan? Zo ja, wat kunnen we daar dan op termijn van verwachten?
De voorzitter: Minister-president Leterme heeft het woord.
Minister-president Yves Leterme: Mijnheer Matthijs, Wallonië was betrokken bij het protocol van 1999 en werd nu niet betrokken omdat er tussen 1999 en 2006 een overdracht van bevoegdheden is geweest. Vlaanderen kan nu autonoom opereren en we vullen die bevoegdheid stap voor stap in. Niets sluit echter uit dat de Belgische minister van Landbouw initiatieven neemt.
We hebben heel wat gemeen met de Nederlandse landbouw. Daarom hebben we het voortouw genomen. Dit past trouwens in de uitvoering van de strategienota Nederland (Parl. St. Vl. Parl. 2005-06, nr. 610/1), die in 2005 werd toegelicht door minister Bourgeois. We wensen in het buitenlands beleid een preferentiële relatie met Nederland uit te bouwen.
In de Europese Landbouwraad heb ik een uitstekende verhouding opgebouwd met de Nederlandse minister. We kunnen elkaar bijzonder veel wederzijdse steun geven. Dat leidt ook tot samenwerking op het niveau van de medewerkers, de raadgevers en de administraties. Dat is trouwens ruimer dan het onderwerp visserij.
Er zijn gemeenschappelijke economische structuren en landbouwstructuren, en de aard van onze landbouw sluit veel meer aan bij de Nederlandse dan bij de Waalse. Daarnaast is er de overdracht van de volle bevoegdheid. We hebben daar zeer goede ervaringen mee. Als we de knowhow kunnen samenleggen met Nederland, werkt dat versterkend voor beiden.
Collega's, ik daag jullie uit om te onderhandelen met Nederland en hetzelfde resultaat te bekomen, want het prijskaartje bedraagt 0 euro. Het kost ons niets.
In het kader van de permanente vertegenwoordiging gaan we nog beter samenwerken met Nederland. Het ligt in mijn bedoeling om een deel van de mankracht die ter beschikking komt door het terugtrekken van de attachés, toe te bedelen aan de permanente vertegenwoordiging, waar we ondertussen een versterking hebben van de landbouwaanwezigheid. We gaan na of er nog mogelijkheden zijn, maar er wordt in elk geval over nagedacht.
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mijnheer de minister-president, ik woon dicht bij de Nederlandse grens. Ik stel vast dat ik mijn visie over het al dan niet gul zijn van de Nederlanders zal moeten bijstellen.
Minister-president Yves Leterme: Het gaat over CDA-minister Veerman. Hij is een charmante en vriendelijke persoonlijkheid met wie ik het uitstekend kan vinden, maar ik denk niet dat u mag veralgemenen voor alle Nederlanders.
De voorzitter: De heer Wymeersch heeft het woord.
De heer Frans Wymeersch: Mijnheer de voorzitter, ik wil beamen dat wij ons op heel wat terreinen veel meer verwant voelen en veel meer verwant zijn met Nederland dan met Wallonië.
De voorzitter: Het incident is gesloten.