Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 16/11/2006
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de situatie van de Katholieke Universiteit Brussel (KUB)
Vraag om uitleg van mevrouw Marie-Rose Morel tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de beslis?sing vijf opleidingen aan de Katholieke Universiteit Brussel (KUB) te schrappen
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mijnheer de minister, mevrouw de voorzitter, geachte collega´s, mijn vraag komt voort uit bezorgdheid over de Vlaamse aanwezigheid in Brussel en meer bepaald over recente beslissingen van het instellingsbestuur van de Katholieke Universiteit Brussel, die consequenties hebben voor de studenten.
Op 14 juli 2006 heeft de Vlaamse Regering een financieringsnota goedgekeurd waarin zeer expliciet de problematiek van het hoger onderwijs in Brussel wordt omschreven en de rol daarin van de Katholieke Universiteit Brussel. Het is de bedoeling om de verschillende instellingen nauwer te laten samenwerken zodat er in Brussel een ?gegarandeerde aanwezigheid´ is. Momenteel zijn er in Brussel twee associaties actief, wat het niet eenvoudiger maakt. Toch stel ik vast dat er een grote bereidheid tot samenwerking is.
Naar aanleiding van het nieuwe financieringsmodel, heeft de raad van bestuur van de K.U. Brussel in een bijzondere vergadering op 23 oktober 2006 een aantal beslissingen genomen die heel wat commotie veroorzaakt hebben.
Een aantal opleidingen zouden blijven bestaan in hun huidige vorm, met name bachelor in de rechten, master na master in vennootschapsrecht, master na master in de intellectuele rechten, master in legal theory en advanced master in quantitative analysis in the social sciences.
In de nieuwe Brusselse instellingen worden de volgende bacheloropleidingen behouden, ge?ntegreerd met verwante opleidingen binnen Ehsal en Vlekho, met name toegepaste economische wetenschappen, economische wetenschappen en handelsingenieur en taal- en letterkunde.
Daarnaast zijn er een aantal bacheloropleidingen die afgebouwd worden, met name geschiedenis, wijsbegeerte, communicatiewetenschappen, politieke en sociale wetenschappen. In het academiejaar 2007-2008 wordt enkel nog het tweede bachelorjaar ingericht. Er zal dus geen derde bachelorjaar voor deze opleidingen worden aangeboden. De raad van bestuur heeft geoordeeld dat de investering hiervoor te groot zou zijn en de toekomst van de behouden opleidingen zou hypothekeren.
Personeelsleden die natuurlijk afvloeien, personeelsleden van wie het contract ten einde loopt of personeelsleden die met emeritaat gaan, worden niet vervangen. Openstaande lesopdrachten worden ingevuld met gastprofessoren. Voltijds zelfstandig academisch personeel dat minder dan drie jaar in dienst is, wordt na de proefperiode van drie jaar automatisch vastbenoemd, behalve bij een negatieve evaluatie. Contracten van bepaalde duur worden niet verlengd en er gebeuren geen nieuwe aanwervingen behalve voor de rechtsfaculteit. Doctorerende assistenten wordt de mogelijkheid geboden hun doctoraat af te werken mits aantoonbare vooruitgang. Voor doctor-assistenten wordt nog een regeling uitgewerkt voor de periode 2008-2012. De uitgaven voor administratief en technisch personeel worden de volgende jaren substantieel gereduceerd via opname in de nieuwe Brusselse instelling en via overgang naar de Katholieke Universiteit Leuven. Afdankingen worden op die manier zo veel als mogelijk vermeden. Dit stramien moet nog verfijnd worden, maar werd goedgekeurd en geldt als uitgangspunt voor toekomstige beleidspunten.
Deze beslissingen van de raad van bestuur veroorzaakten heel wat commotie bij het personeel en de studenten van de KUB om volgende redenen. Van de rugzakregeling waarvan sprake was in de regeringsbeslissing van 14 juli 2006, is nauwelijks nog een spoor terug te vinden. Er wordt afgestapt van de uitdrukkelijke garantie, gegeven door de rector in een brief van 11 september 2006, dat de studenten die het eerste bachelorjaar van de opleidingen in afbouw starten, hun diploma ook aan de KUB zouden kunnen behalen. Ik heb vandaag vernomen dat de ouders van de studenten een brief gekregen hebben met de boodschap dat men alles op een zo vlot mogelijke manier zal laten verlopen. In elk geval stapt men af van het engagement zoals het werd neergeschreven in die brief van 11 september.
Verder is er wat commotie omdat er wordt gedreigd met naakte ontslagen voor het ATP-personeel. De inrichting van het tweede bachelorjaar voor het volgend academiejaar wordt immers grotendeels onmogelijk gemaakt door de niet-verlenging van heel wat contracten. Er is op die manier nog nauwelijks sprake van de beloofde overgangsregeling, en er zijn nauwelijks garanties dat de overblijvende opleidingen echt een reële kans zullen krijgen in de Nieuwe Brusselse Instelling. Nu weten we ook wel dat er nog een en ander moet worden verfijnd, ik heb daar al naar verwezen. Maar er heerst toch nog heel wat onduidelijkheid, en die wordt het best uitgeklaard.
Dan krijgen we nog signalen - in hoeverre ze waar zijn, laat ik in het midden - dat het businessplan in grote mate, zonder oog voor de academische implicaties, zou zijn geschreven door de K.U.Leuven, dat het bedrag voor de rugzakregeling voor het personeel forfaitair bij de inkomsten wordt gevoegd, en dat de K.U.Leuven ter vervanging of ter aanvulling eigen personeel zal inzetten waarvan de loonkosten toch ten laste van de KUB blijven.
Een andere bekommernis, mijnheer de minister, die mij heel recentelijk ter ore is gekomen, is de zorg die men moet besteden aan de bibliotheek van de KUB. Ik neem aan dat daar niet onmiddellijk een pasklaar antwoord voor bestaat. Men zegt dat deze bib in de loop der jaren sterk is uitgebouwd. Ik heb vernomen dat een aantal professoren zich zorgen maken over het voortbestaan ervan. Ik verwacht hier vandaag nog geen antwoord op, ik wil alleen maar deze bekommernis meegeven.
Bij het antwoord dat ik kreeg op mijn actuele vraag, waren uw diensten nog niet op de hoogte van de beslissingen die binnen de raad van bestuur werden genomen. Vandaar mijn concrete vraag of deze ontwikkelingen overeenstemmen met de ontwikkelingen die u als Vlaams minister voorstelde, of druist dit in tegen de door de Vlaamse Regering gemaakte afspraken? Gaat het zo door zoals het nu voorligt, of is er nog bijsturing mogelijk?
De voorzitter: Mevrouw Morel heeft het woord.
Mevrouw Marie-Rose Morel: Dank u, mevrouw de voorzitter. Laat mij vertrekken van de stelling dat Nederlandstalig hoger onderwijs in Brussel van cruciaal belang is. Het is voor mij geen optie dat de KUB haar deuren zou sluiten. Ik verwijs opnieuw naar het rapport-Dillemans.
?Het zou onverantwoord zijn een kennisinfrastructuur af te bouwen en investeringen die de gemeenschap daar gedaan heeft weg te gooien. Bovendien is Brussel te fragiel om zich dergelijke avonturen te veroorloven.?
Mijnheer de minister, ik citeer hier letterlijk uit uw openingsspeech van 2005. U begrijpt dan toch ook onze verwondering wanneer wij merken dat al die mooie woorden nauwelijks een jaar later plotseling niets waard blijken. Plotseling zegt men dat we de KUB hier stilletjes verder zullen doodknijpen, dat we een vijftal opleidingen zullen afschaffen, en dat we de mensen aan wie we hadden gegarandeerd dat ze hun opleidingen zouden kunnen afronden in Brussel en die hadden gekozen voor het project van de KUB, gewoon zullen zeggen dat we ons woord intrekken.
U hebt gezegd, ook in het antwoord op mijn actuele vraag in oktober 2005, wat u van plan was met de KUB. U hebt letterlijk gezegd dat u de mensen een uitweg bood, dat ze een drietal jaren de tijd hadden om te zien hoe ze aan de rationalisering konden beantwoorden en dat u zeker niet van plan was om ze de hakbijl boven het hoofd te houden. Sta me toe u letterlijk te citeren: ?De KUB bevindt zich stilaan in een moeilijke positie wat het studentenaantal betreft. We moeten nieuwe perspectieven vinden. We gaan het financieringsdecreet gebruiken om een stimulans te zijn voor de KUB. De KUB bereikt momenteel niet het gewenste aantal, maar we gaan erop toezien dat ze drie jaar de tijd krijgt om de kritische drempel toch te bereiken. Het is zeker en vast niet de bedoeling om deze instelling met een hakbijl buiten werking te stellen.? Wat we nu merken, staat toch wel haaks op uw opmerking van toen in de plenaire vergadering.
Ik heb u toen ook gewezen op de bijzondere betekenis die de KUB in Brussel heeft als katholieke universiteit die de Vlaamse vertegenwoordiging in de westrand gestalte geeft. U kent de geschiedenis van deze universiteit: dit is niet zomaar een unief als een ander. U hamerde tijdens alle gesprekken die we de afgelopen twee jaar in deze commissie, hadden op de gelijke kansen. Ik denk dat een universiteit zoals de KUB, die inderdaad kleinschalig is, oog heeft voor kwaliteit en werkt met kleine groepen, misschien wel het prototype is van een universiteit die garant kan staan voor gelijke kansen. U voert als een van de redenen voor uw mening dat de KUB haar sociale functie niet vervult, aan dat ze niet genoeg beursstudenten heeft. U hebt ongetwijfeld ook gelezen over de goede visitatie van de KUB. De KUB scoort uitstekend op het vlak van het doorstuderen van haar studenten: 100 percent slaagkansen wanneer de studenten hun licenties - zoals dat in mijn tijd nog heette - aan de K.U.Leuven voortzetten.
Mijnheer de minister, ik begrijp zeer goed de verontwaardiging van de studenten van de KUB. Minder dan een maand geleden werd hen beloofd - en het was al een aantal maanden daarvoor bezig - dat de KUB een kans zou krijgen om zich met betrekking tot het studentenaantal te herpakken. Er werden garanties geboden dat wie daar nu zijn studies had aangevat die er ook kon afwerken. Maar ineens wordt dat allemaal teruggeschroefd en worden de mensen koudweg met hun neus op de feiten gedrukt: er zullen vijf opleidingen verdwijnen. Het lijkt wel alsof een gegeven woord niks waard is, en dat vind ik zeer erg.
Ik heb in mijn vorige uiteenzetting over de KUB ook verwezen naar wijlen de heer Matheeussen, voormalig rector. Hij zei dat het absoluut niet eerlijk was om van een universiteit te wensen dat ze een mooie nachtegaal was en haar achteraf dood te nijpen omdat ze geen grote albatros was. Uw voorgangers, mijnheer de minister, hebben de KUB nooit de mogelijkheid gegeven om uit te breiden en een grote mastodont te worden. Nu plots zeggen dat de universiteit dicht moet omdat ze niet groot is, vind ik zeer oneerlijk.
Wanneer in de pers telkens opnieuw wordt verklaard dat we een aantal opleidingen gaan afbouwen, is het begrijpelijk dat ouders het zekere voor het onzekere nemen. Voormalig minister Vanderpoorten is destijds begonnen met die strategie, u kunt dat nakijken. De heer Matheeussen heeft daar fel op gereageerd, en terecht. Er werden ook documenten verspreid en perscommuniqués uitgegeven. Zo kan men elke universiteit kapot krijgen.
Mijnheer de minister, hoe komt het in godsnaam dat u plotseling volledig van gedacht verandert en zegt dat de financiering niet over drie jaren zal worden herbekeken, dat de universiteit niet de kans krijgt zich te herpakken maar dat vijf richtingen gewoon van de agenda worden gehaald. U sprak in uw uiteenzetting in de plenaire vergadering over stimulansen. Daar merk ik heel weinig van: ik zie enkel het omgekeerde, namelijk dat u toch opteert voor de hakbijl.
Hoe ziet u de toekomst van de andere richtingen van de KUB? De voorliggende nieuwe financiering zal het er zeker niet gemakkelijker op maken voor de KUB, met de ingrepen die nu worden uitgevoerd. Men heeft het over de zogenaamde rationalisering en de besparing, maar u bespaart niets. Wat er aan personeelskosten en dergelijke moet worden bijbetaald, is minder dan een peulschil van de hele onderwijsbegroting. Hoe plaatst u de halvering van deze universiteit binnen uw intenties om de sociale en de Vlaamse rol van de universiteit in Brussel te versterken? Waarom bent u niet bereid om voor deze universiteit de Brusseltoets toe te passen die speciaal voor dit soort gevallen in het Vlaams Parlement werd goedgekeurd?
De voorzitter: De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz: Mevrouw de voorzitter, ik wil in het debat de verantwoordelijkheid van de instelling zelf aan de orde brengen. Ik bedoel niet de verantwoordelijkheid van het personeel, zelfs niet van de rector en zeker niet die van de studenten, maar die van de raad van bestuur die blijkbaar een aantal keuzes heeft gemaakt. Het is haar volste recht, dat betwist ik geenszins, om nauwer samen te werken met de K.U.Leuven en als gevolg daarvan het aantal begonnen studierichtingen van 3 naar 2 jaar terug te brengen, wat zeer problematisch is voor de studenten. Dit zijn mijn woorden niet, ik heb ze gehaald uit de schriftelijk ingediende tekst van de heer Van Dijck: de boekhouders van de K.U.Leuven zijn hier vooral managegewijs te werk gegaan zonder oog voor academische implicaties. Ik zou het niet zo hebben gezegd, maar anderen blijkbaar wel.
Ik ben goed geplaatst om te weten dat een ander scenario mogelijk geweest was, met name het feit dat er ook binnen het Brusselse onderwijs een nauwere samenwerking tussen de VUB en de KUB mogelijk had geweest. Waarom zou in Brussel niet mogelijk zijn wat in Antwerpen over een aantal decennia gespreid werd? Dat debat hebben we echter al een aantal keer gevoerd. Misschien is die kans nu wel definitief verkeken, ik hoop nochtans van niet. Ik heb helemaal geen leedvermaak over de situatie, integendeel, het is alleen een gemiste kans voor een pluralistische samenwerking.
Er zijn twee zeer acute problemen waarover u, mijnheer de minister, misschien uw licht kunt laten schijnen. Ik hoor dat er een enorme demotivatie is bij een groot deel van het personeel van de instelling. Er is tot op zekere hoogte een leegloop. Wanneer het stof is gaan liggen en we opnieuw naar de toekomst kunnen kijken, met de nadruk op samenwerking over een aantal grenzen heen binnen Brussel, zal dat misschien wel duidelijker worden, maar het personeel is op dit ogenblik toch een acuut probleem.
Het grootste probleem stelt zich echter voor de studenten. De vraag is of de minister niet op een of andere manier de instelling ertoe kan bewegen om haar engagementen te behouden. Wanneer men onderwijs organiseert, heeft men minstens de morele plicht om de opleiding zolang te geven dat de studenten ze kunnen afmaken. Kunt u op een of andere manier, via bemiddeling, een brief of welk kanaal ook, de instelling op haar plichten wijzen zodat de studenten die nu begonnen zijn met een bacheloropleiding, die volledig zouden kunnen afmaken? Ik weet wel dat dat een zeer tijdelijke oplossing is. De rest van het groter debat zal in de toekomst misschien nog wel terugkomen.
De voorzitter: De heer Vanackere heeft het woord.
De heer Steven Vanackere: Mevrouw de voorzitter, ik wil nog een ander geluid laten horen over de manier waarop een instelling zoals de KUB het beste haar overleving en ontwikkeling kan organiseren via betere samenwerking. De heer Van Dijck heeft nog eens duidelijk in het licht gesteld dat het niet gaat over doodnijpen, afbouwen of kapotmaken. Ik weet wel dat mevrouw Morel die woorden graag gebruikt. Net zo min als een aantal aankondigingen in het verleden de KUB hebben geholpen en net zoals het dikwijls moeilijk was om te overleven, is een verhaal over doodknijpen helemaal niet van aard om ouders en studenten vertrouwen te geven.
Ik zou willen dat we terugkomen naar de kern van de zaak, namelijk dat het nieuwe systeem van de minister tot doel heeft meer samenwerking mogelijk te maken. De heer Gatz herinnert eraan dat die samenwerking in twee richtingen had kunnen gaan en in een Brusselse context had kunnen gebeuren.
Ik denk dat het tijd wordt om het verleden achter ons te laten en te kijken naar de kansen die er vandaag bestaan. Ik behoor tot diegenen die vinden dat het Brusselse onderwijslandschap helemaal niet a priori slecht bediend is als er twee associaties actief zijn. De ene mogelijkheid had haar voordelen, de andere heeft ongetwijfeld ook voordelen. Minstens met het oog op het verankeren van de Vlaamse gemeenschap in haar hoofdstad is het feit dat twee grote associaties van die gemeenschap die actief zijn in het onderwijs, ook voet aan de grond hebben in Brussel, wat mij betreft zeker zo interessant als een alternatief model met alle Brusselse instellingen samen. Zoals de heer Gatz zegt, ligt dat alternatief echter al stilaan achter ons.
Ik wil één element van het betoog van de heer Gatz corrigeren. Hij schijnt de indruk te wekken dat het rationaliseren van bepaalde opleidingen samenhangt met de keuze voor de K.U.Leuven. Van twee zaken één: als er mensen en instellingen worden bijeengebracht, is er sprake van een rationalisering. Ook in een Brussels model zou gekeken zijn waar complementariteit en eventuele overlappingen bestaan, en zou men gekomen zijn tot een vorm van rationalisering, zij het misschien in andere richtingen. Het is dus wat flauw om te beweren dat, doordat men heeft gekozen voor een associatie met de K.U.Leuven, er nu gekeken moet worden naar die complementariteit. Dat zou immers in elk geval aan de orde geweest zijn.
Ik wil het nog even hebben over die samenwerking binnen Brussel waarover de vorige vraagstellers het al hadden. Ik weet dat u in een overleg met de Vlaamse Gemeenschapscommissie hebt gewezen op dat instrument van het Brusselse platform. Daar zouden de Brusselse instellingen, ook al zullen ze allicht deel uitmaken van verschillende associaties, bekijken hoe ze zo veel mogelijk kunnen samenwerken en schaalvoordelen kunnen organiseren. U scheen toen te zeggen dat dit platform niet te lang op zich mag laten wachten; dat het, wat u betreft, snel concreet moet worden. In het licht van deze discussie zou het interessant zijn, mocht u ons kunnen meedelen of er ter zake nog vooruitgang is geboekt. Het tot stand brengen ervan is niet op de eerste plaats uw verantwoordelijkheid. De instellingen hebben ter zake een grote verantwoordelijkheid. Beschikt u echter over informatie die erop wijst dat dit platform snel tot stand zal worden gebracht?
De voorzitter: De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, net als de heer Gatz had ik in Brussel liever een pluralistisch model zien ontstaan, zoals dat in Antwerpen wel op poten kon worden gezet. Het heeft waarschijnlijk niet mogen zijn. Ik wil me aansluiten bij een aantal van de voorgaande sprekers. Kan een instelling zomaar en cours de route eenzijdig te kennen geven de door haar aangegane verbintenissen niet te zullen nakomen? Het antwoord daarop lijkt me ?neen´ te zijn. Is hierover met de deelnemers, zoals onder meer de studenten, overleg gepleegd, of hebben ze het gewoon over zich heen gekregen? We leven immers hopelijk toch een beetje in een participatieve maatschappij. Dit is dus erg belangrijk.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, geachte leden, u kent allen het uitgangspunt. Op 14 juli 2006 heeft de Vlaamse Regering een aantal afspraken gemaakt over het nieuwe financieringsmodel voor het hoger onderwijs. In de context van dat afsprakenkader heeft ze ook een aantal krijtlijnen getrokken voor de verdere ontwikkeling van het Brusselse hoger onderwijs. Ik wil daarbij ten behoeve van de heer Van Dijck beklemtonen dat het niet zo is dat ik een dossier binnen de Vlaamse Regering heb besproken. Daarnet formuleerde u het zo, en die zinsconstructie trok mijn aandacht. Neen, de Vlaamse Regering heeft daartoe samen beslist, na zeer grondig en gedetailleerd overleg, ook met vertegenwoordigers van uw fractie. Het is wel belangrijk dat men dat weet. We hebben daar toen samen ook goed over nagedacht, dacht ik toch.
Iedereen hier weet dat wel: wat in dit dossier de zaken een beetje moeilijk maakt, is dat er enerzijds een afsprakenkader is - dat is ontstaan binnen de politieke wereld en gedragen wordt door de Vlaamse Regering - en anderzijds ontwikkelingen en beslissingen op het terrein. Reeds in de allereerste nota zijn de beide wat verweven. Zo is bijvoorbeeld die Nieuwe Brusselse Instelling, afgekort NBI, geen regeringsinitiatief of -beslissing. We wisten echter dat dit initiatief er was. We vonden dat ook goed. Dat zit verweven in de nota. Zo is er vandaag ook een verwevenheid tussen beslissingen van de raad van bestuur en het algemene beleid. Om nog concreter te zijn - en de heer Vanackere stipte dat trouwens impliciet even aan - de regering laat toe dat diverse instellingen samen een economische unie vormen, zodat er financiële steun kan zijn voor een instelling die qua basisfinanciering een sokkel ontbeert. De regering heeft niet gezegd wie met wie in het huwelijksbootje moet stappen. Er had ook sprake kunnen zijn van een ander huwelijk, in Brussel of tussen Brusselse en andere instellingen. In dit geval zijn het de K.U.Leuven en de KUB die samen die economische unie gaan maken. Daartoe hebben wij niet beslist, maar we vinden het ook helemaal niet verkeerd.
Er is dus een verwevenheid tussen het scheppen van een kader en de ontwikkelingen op het terrein. Die ontwikkelingen volgen we natuurlijk wel. Ik ga ter zake ook mijn verantwoordelijkheid niet uit de weg. Mocht ik ze verkeerd vinden, dan zou ik dat ook zeggen. Die verwevenheid maakt het dossier moeilijk. Als ik me niet vergis, was het mevrouw Morel die opperde dat het gegeven woord hier wordt geschonden. Er bestaat echter een zekere verwarring over wie dat woord heeft gegeven. Het woord met betrekking tot het derde jaar bachelor is noch door mij, noch door een collega-politicus gegeven, en al evenmin door de raad van bestuur. Er is ooit eens een woord gegeven. Wie zijn woord geeft, moet daar ook de gevolgen van dragen. Ik heb niet de gewoonte mijn verantwoordelijkheid te ontlopen.
Een van de uitgangspunten in dit dossier was de vaststelling dat de K.U.Brussel. absoluut niet kan voldoen aan de instellingsnorm voor de toekenning van een onderwijs- en onderzoekssokkel zoals we die hebben vastgelegd in het nieuwe financieringsmodel. Daarom is in ons afsprakenkader een oplossing uitgewerkt in de zin van een meer omvattende en instellingsoverschrijdende reorganisatie van het Brusselse opleidingsaanbod. Die oplossing heeft uiteraard gevolgen voor het opleidingsaanbod van de K.U.Brussel. De opleiding rechten blijft voortbestaan, de opleidingen in de studiegebieden wijsbegeerte, geschiedenis en politieke en sociale wetenschappen worden afgebouwd, de opleidingen in de studiegebieden toegepaste economische wetenschappen en taal- en letterkunde worden ineengeschoven met verwante opleidingen in de hogescholen, met name in de studiegebieden handelswetenschappen en bedrijfskunde, en toegepaste taalkunde. Deze operatie zal gebeuren binnen een nieuw op te richten instelling voor hoger onderwijs in Brussel, die voorlopig de werktitel Nieuwe Brusselse Instelling heeft gekregen.
?
Het Brusselse gedeelte van het afsprakenkader bevat verder het vooruitzicht van een overgangsregeling voor het personeel van de opleidingen die worden stopgezet, zodat deze personeelsleden gemakkelijker kunnen overstappen naar een andere instelling. Ze krijgen daarbij een bedrag voor het dekken van hun brutosalariskost. Dat is inderdaad, zoals mevrouw Morel net zei, een van de redenen waarom dit geen besparingsoperatie is. Mijn uitgangspunt was ook niet een besparingsoperatie door te voeren. Dat is precies wat ik wilde zeggen in die ene zin uit mijn toespraak van 2005 bij de opening van het academiejaar aan de K.U.Brussel - dat was trouwens een citaat uit het rapport-Dillemans: ?De kennisinfrastructuur die we in Brussel opgebouwd hebben vanuit het Nederlandstalig hoger onderwijs mag je niet verloren laten gaan.? Wie zoiets zegt, gaat geen grote besparingsoperatie doorvoeren, maar zorgen voor een betere organisatie. Het gaat hier dus over de waar die je krijgt voor je geld. De vraag is dus niet of we hier kunnen besparen maar wel wat een levensvatbare instelling is die dynamiek en perspectief heeft en die zich kan opwerpen als een universiteit.
Waarom deze regeling? Een redelijke investering van publieke middelen in het hoger onderwijs vergt onder andere levensvatbare instellingen. Als we de cijfers bekijken, kunnen we alleen maar concluderen dat de KUB in leven is gehouden door een onevenredig hoge investering van publieke middelen, die niet objectief gerechtvaardigd kan worden en evenmin verzoenbaar is met het gelijkheidsbeginsel. De situatie is in die mate geëvolueerd dat vandaag een student aan de K.U.Brussel ongeveer het dubbele krijgt van een student aan een van de beide grote universiteiten.
Het arrest van het Arbitragehof waarbij uitspraak werd gedaan over de klacht van de Universiteit Gent op het vlak van financiering, laat er geen twijfel over bestaan dat een dergelijke spanning niet meer met het gelijkheidsbeginsel te verzoenen is. Het is op zich veelzeggend, hoewel velen dat als choquerend hebben ervaren, dat wanneer je een logisch financieringsmechanisme uitwerkt dat niet vertrekt vanuit de politieke gegevens van het verleden, de werkingssubsidie van de KUB in het nieuwe model op ongeveer 30 percent terugvalt als we op de KUB dezelfde logica toepassen als op de andere universiteiten.
Het nieuwe financieringssysteem is minder degressief dan de oude mechanismen voor universiteiten en hogescholen. Er is een sokkel en er is een lineaire financiering op basis van een aantal parameters. Een sokkel maakt een minimale instellingsnorm noodzakelijk, want bij erg kleine instellingen zou een sokkel dan een te groot aandeel in de financiering uitmaken.
Los van financiële overwegingen is het duidelijk dat de KUB de minimale instellingsnorm van het aantal studenten niet haalt. De kloof met de norm is trouwens zo groot dat er voor de KUB redelijkerwijs weinig anders opzit dan ofwel de instelling gewoon te sluiten, ofwel een oplossing uit te werken in het kader van een meer omvattende rationalisatie van het opleidingsaanbod hoger onderwijs in Brussel. Ik heb voor dat laatste gekozen, precies wegens die uitspraak uit het rapport-Dillemans die ik heb gedaan in mijn openingsrede 2005. We mogen de infrastructuur niet kapot laten gaan, we moeten die in stand houden maar daarvoor is een reorganisatie nodig.
Mevrouw Morel, de oplossing die u lijkt voor te stellen, met name de situatie gewoon laten zoals ze is, is eigenlijk geen oplossing. Op die manier vullen we jarenlang de putten en zijn we niet bezig met een dynamisch en toekomstgericht perspectief. Ik denk dat Brussel daar weinig aan heeft. Ik wil de ogen niet sluiten en jaar in jaar uit putten blijven vullen. Ik verkies toekomstgericht te investeren. Ik denk eerlijk gezegd dat Brussel daar ook meer aan heeft.
Wanneer we een meer omvattende rationalisatie van de opleidingen van het hoger onderwijs in Brussel willen doorvoeren, dan moeten we vertrekken van het potentieel van die opleidingen. Het Brusselse hogeronderwijslandschap laat toe om de opleidingen toegepaste economische wetenschappen te laten aansluiten bij de opleidingen handelswetenschappen en bedrijfskunde van de Ehsal en de Vlekho. Zo kan in die discipline een krachtig en aantrekkelijk aanbod in Brussel ontstaan. Een soortgelijk scenario geldt voor de opleidingen taal- en letterkunde. Die kunnen aansluiten bij de opleidingen toegepaste taalkunde van de Vlekho.
In het domein van de rechten heeft de KUB een zekere internationaal erkende expertise in de rechtstheorie ontwikkeld. De bacheloropleiding in de rechten kan wellicht een 200-tal studenten aantrekken, op basis van de 154 die in 2005-2006 in de eerste twee bachelorjaren zaten. De combinatie van expertise en studentenaantal laat mijns inziens toe om een bacheloropleiding in de rechten te behouden. De K.U.Leuven is bereid om in die opleiding te investeren.
De vier opleidingen die geschrapt worden - en niet vijf zoals hier en daar in de pers heeft gestaan; er is geen opleiding sociologie - zijn zeer weinig bezette opleidingen. Wijsbegeerte telt niet meer dan 7 studenten, geschiedenis 33, politieke en sociale wetenschappen 28 en communicatiewetenschappen 16. Ik zie niet in hoe het verantwoord is om daarin verder te investeren. Wat niet wil zeggen dat je geen oplossingen moet hebben voor de mensen in kwestie. Dat is de achtergrond bij de politieke afspraken.
Mijnheer Van Dijck, ik beweer niet dat er geen alternatieven mogelijk waren, maar de beslissingen van de raad van bestuur van de KUB sporen met die afspraken, ook al zijn het verschillende instanties. Ik kan me voorstellen dat die beslissingen hard aankomen. Maar heeft dat niet vooral te maken met het zeer lang uitblijven van het maken van duurzame beleidskeuzes? Er is een Vlaams spreekwoord dat zegt: ?Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.? Soms is het nodig om eens op te treden. Een van de redenen waarom ik in 2005 mijn toespraak aan de KUB op die manier heb gehouden, was mijn aanvoelen dat na zovele jaren van onbeslistheid, men wel eens moest beslissen.
Ik stel vast dat het aantal studenten op zeven jaar tijd gedaald is van 426 in het academiejaar 1999-2000 naar 316 vorig academiejaar. Alleen de opleiding rechten gaat enigszins in tegen die dalende trend: van 129 naar 154. Moet je dan blijven toekijken? Dat wenste ik niet te doen en ik heb bij mijn openingsrede in oktober 2005 de KUB uitgenodigd om samen met de overheid na te denken over de toekomst. Ik heb mij perfect gehouden aan wat ik daar heb gezegd.
De raad van bestuur heeft deze uitnodiging begrepen en heeft in overleg met mij een omvattend kader uitgetekend, dat enerzijds een aantal drastische maatregelen omvat, en anderzijds nieuwe perspectieven biedt op een krachtig hoger onderwijs in Brussel. Ik begrijp dat niet iedereen in de instelling deze verantwoordelijke beslissing verwelkomt, maar de beslissing zelf getuigt van grote verantwoordelijkheidszin. Dat niet iedereen het ermee eens is, begrijp ik, maar het is geen reden om te blijven stilstaan.
Ik denk dat de raad van bestuur er goed aan heeft gedaan om beslissingen te nemen die een duurzame toekomst van de overblijvende opleidingen waarborgen. De focus van het beleid van de KUB moet daarop gericht zijn. Wegens het geringe aantal studenten in het derde jaar van de opleidingen in afbouw heeft de raad van bestuur geoordeeld dat dit derde jaar vanaf volgend academiejaar niet meer op een kostenverantwoorde en kwaliteitsvolle wijze ingericht kan worden, ook al ontvangt de KUB in 2007 nog hetzelfde bedrag als in 2006 - de nieuwe financieringsregeling gaat immers pas in vanaf 2008.
Dat is jammer en ik kan begrijpen dat deze beslissing hard aankomt, en al helemaal als het door sommigen voordien anders voorgesteld zou zijn. Ik ben daar in elk geval niet verantwoordelijk voor, als sommigen dat zo voorgesteld hebben ten aanzien van derden. Ik denk wel dat deze beslissing toekomstgericht is en dat ze in het belang is van de overblijvende opleidingen. En daar gaat het tenslotte toch ook om.
Er zijn natuurlijk nog andere belangen dan die van de overblijvende opleidingen. Het businessplan van de economische unie van de KUB en de K.U.Leuven bevat garanties voor de studenten. De studenten kunnen volgend jaar hun derde jaar bachelor volgen aan de K.U.Leuven. De K.U.Leuven garandeert een naadloze aansluiting tussen het programma van de twee bachelorjaren aan de KUB en het programma dat de studenten in het derde bachelorjaar aan de K.U.Leuven zullen moeten volgen.
Bij afstuderen zal de K.U.Leuven het diploma van bachelor uitreiken, dat uiteraard even waardevol zal zijn als diploma´s die na een volledig Leuvense opleiding zijn uitgereikt. Ten aanzien van de studenten vind ik het garanderen van een dergelijke ordentelijke overgang inderdaad essentieel. Het is natuurlijk wel in Leuven, maar we kunnen toch ook niet zeggen dat dat ergens in pakweg Buiten-Mongolië ligt.
Het businessplan biedt garanties dat ook volgend academiejaar het programma van het tweede bachelorjaar kwalitatief zal worden ingevuld, door het beschikbaar stellen van gastprofessoren voor die opleidingsonderdelen waarvan de docent de instelling misschien al verlaten heeft. Mijnheer Van Dijck, het zal u misschien geruststellen dat de KUB slechts voor een beperkt deel van de loonkosten van deze gastpersoneelsleden zal moeten instaan en dit volledig conform de decretale bepalingen van artikel 95 van het Structuurdecreet.
Wat de toekomst van het personeel betreft, zijn er middelen beschikbaar voor de overstap naar een andere instelling. Het is de bekommernis van de raad van bestuur om voor elk personeelslid een goede oplossing te vinden. De voorzitter heeft het mandaat gekregen om hierover met de vertegenwoordigers van het personeel verder te onderhandelen. Oplossingen kunnen gevonden worden in het kader van de Nieuwe Brusselse Instelling en door overname van personeel door de K.U.Leuven of door andere instellingen. Ik zie niet in waarom ik in dat proces geen vertrouwen zou mogen hebben.
Mijnheer Van Dijck, u suggereert ook dat de K.U.Leuven de middelen voor het sociaal plan zou afwenden. Volgens mijn informatie is dat niet zo. In het businessplan worden de bedragen die gemoeid zijn met de salariskosten van de overgenomen personeelsleden bij de inkomsten gevoegd. Op zich is dat correct, omdat de K.U.Leuven, zodra een personeelslid is overgenomen, ook alle kosten van dat personeelslid moet dekken. Mijn enige bedenking hierbij is dat wellicht niet alle personeelsleden automatisch naar de K.U.Leuven zullen overstappen.
Wat is nu de toekomst van het hoger onderwijs in Brussel? Ik heb daarnet gezegd dat het samenvoegen van verwante opleidingen van de KUB enerzijds en de Ehsal en Vlekho anderzijds een synergiewinst zal opleveren en een kwaliteitsimpuls zal geven. In het domein van de rechten wordt de bestaande expertise behouden en versterkt door een investering vanuit Leuven. Deze synergie kan de aantrekkingskracht van de opleidingen in Brussel vergroten en dus de maatschappelijke rol van het hoger onderwijs in Brussel versterken. Die stimulans schuilt in het nieuwe financieringsmodel. Ik vind dat heel wat krachtiger en veelbelovender dan het kunstmatig in leven houden van een instelling die alle redelijke normen niet haalt.
Opdat dit niet alleen een zaak van één zuil of associatie zou zijn, heeft de Vlaamse Regering ook gesteld dat een kader moet worden geschapen voor de optimalisatie en de samenwerking over de associaties in Brussel heen. Daartoe zal er een samenwerkingsplatform voor het hoger onderwijs in Brussel worden opgericht. Dat is een belangrijke passus uit de financieringsnota die veel lezers bewust of onbewust vergeten zijn, maar waaraan ik wel degelijk veel belang hecht. Ik heb inderdaad gezegd dat ik dat vrij spoedig wil realiseren. De begrijpelijke vraag van de heer Vanackere overvalt me hier echter. Ik durf niet te improviseren over de timing. In elk geval sta ik erop dat het allemaal voldoende snel vooruitgaat.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Ik dank de minister voor zijn uitvoerig antwoord. Hij verwees daarbij even naar de beslissing van de Vlaamse Regering. Ik heb het in mijn vraag misschien wat ongelukkig geformuleerd. Het is juist dat wij ten volle het nieuwe financieringsmodel voor het hoger onderwijs in geheel Vlaanderen steunen. Brussel bevindt zich evenwel in een bijzondere situatie: dat blijkt uit de regeringsbeslissing, en de minister onderkent dat ook in zijn antwoord.
Ik onderschrijf ten volle het standpunt dat de verantwoordelijkheden moeten worden gelegd waar ze thuishoren. De instelling zelf moet haar verantwoordelijkheden nemen. Verder moet de politiek zijn verantwoordelijkheden nemen. Toch blijf ik met een wrang gevoel zitten: niet alle engagementen zijn op papier gezet en ten volle nagekomen. Ik blijf dat betreuren. Ik reken erop dat er voldoende begeleidende maatregelen worden uitgewerkt, zodat de studenten op een behoorlijke manier de juiste keuzes kunnen maken.
De voorzitter: Mevrouw Morel heeft het woord.
Mevrouw Marie-Rose Morel: Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik heb daarin toch een aantal tegenstrijdigheden gehoord. Op een bepaald ogenblik zegt hij dat het niet enkel een centenkwestie is - want de beslissing levert geen grote besparing op -, maar twee minuten later zegt hij dat de huidige regeling waarbij een KUB-student bijna het dubbele kost van een UGent-student niet langer te verantwoorden is. Het frappeerde me dat hij zei dat we niet het politieke verleden van die universiteit in rekening moeten brengen. Ik vind dat we dat wél moeten doen. De Vlamingen hebben hard gestreden voor Nederlandstalige universiteiten. De minister kent de geschiedenis. Vorige generaties hebben onwaarschijnlijke moeilijkheden overwonnen om een Vlaamse aanwezigheid in de westrand van Brussel te verankeren.
Het choqueert me dat de Vlaamse Regering, die toch een Vlaams-nationale stem zou moeten hebben, dit erdoor duwt. Ik begrijp dat de heer Van Dijck zegt dat hij het Financieringsplan goedkeurt. Men kent daarvan evenwel de implicatie: we hebben dat de afgelopen maanden herhaaldelijk in deze commissie uiteengezet. De minister zegt dat hij zich er niet toe heeft verbonden dat de lopende opleidingen kunnen worden afgemaakt. Ik vind dat nogal gemakkelijk.
Hij heeft er zich toe verbonden dat men drie jaar de tijd zou krijgen om een oplossing te vinden. Minder dan 365 dagen later zegt hij echter dat die opleidingen worden afgeschaft. Het gevolg is wel dat de raad van bestuur de beslissing mag nemen en het minder prettige nieuws mag meedelen. Het is niet juist dat hij zijn woord niet heeft gebroken. Wat hij in oktober 2005 heeft gezegd, staat haaks op wat hij samen met de andere meerderheidspartners op 14 juli heeft uitgevoerd.
Hij zegt dat de rest moet blijven bestaan. Vergeef me mijn scepticisme. Als politica begin ik vandaag aan de woorden van ministers te twijfelen. Dat is jammer, want het woord van een minister zou een woord moeten zijn, meer dan van wie ook in Vlaanderen. Ik hoop dat de rest mag blijven bestaan. Ik hoop dat dit klopt.
Ik heb ten slotte nog een praktische vraag. Ik vind het niet goed dat iedereen zijn paraplu opentrekt en beweert dat men het zo of zo niet heeft gezegd, of dat men de woorden verkeerd heeft ge?nterpreteerd. Studenten die voor de KUB hebben gekozen, zijn daar niet mee geholpen. Ook uit wat de minister over andere dossiers al heeft gezegd, blijkt dat het niet evident is om als inwoner van Brussel of van de Rand naar Leuven te gaan. Niet iedereen kan pendelen of op kot gaan. We hebben de mond vol over gelijke onderwijskansen. Ik vind dat we zo de Vlaamse, katholiek ge?nspireerde studenten uit Brussel en omgeving echt geen gelijke kansen bieden. Ik vind dat ze ten minste hun opleiding aan de KUB zouden moeten kunnen voltooien.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Ik wil niet blijven argumenten herhalen. Om geen misverstanden te creëren, wil ik wel nog zeggen dat ik niet heb gezegd dat het verleden en de politieke geschiedenis van een universiteit onbelangrijk zijn. Ik heb wel gezegd dat bij de toepassing van een logisch model waarbij elke universiteit evenveel zou krijgen, en even het verleden niet mee in rekening brengend, deze universiteit slechts 30 percent zou mogen krijgen van wat ze nu krijgt. In dat model is ook het principe van de verevening ingevoerd. Dat principe houdt in dat men rekening houdt met het politieke verleden en met eerder genomen politieke beslissingen. Als we dat niet zouden doen, zouden ook veel andere instellingen met de toepassing van dat financieringsmodel in moeilijkheden komen.
Maar bij de KUB is de kloof extreem. Waar het echter vooral over gaat, is dat er geen dynamisch perspectief is voor een instelling die als universiteit wil worden gecatalogeerd. Dat heeft ook te maken met het onderwijslandschap in Brussel. Ik ben daar nu niet op ingegaan. Iedereen weet dat toch: Vlekho, Ehsal, KUB, wat een onderlinge concurrentie! Dat is toch niet zinvol. Dat landschap moet worden gereorganiseerd.
Mevrouw Morel, ik zal echter de argumenten niet blijven herhalen. Dit is een kwestie van optiek. U mag oppositie voeren. Dat is ook uw taak. U brengt echter geen enkele oplossing aan. Dat zal ik ook niet blijven herhalen.
De voorzitter: Mevrouw Morel heeft het woord.
Mevrouw Marie-Rose Morel: Mijnheer de minister, u zegt dat we de zaak even moeten loskoppelen van het verleden. Dat kan echter niet. Het verleden maakt de toekomst. Dat is nu eenmaal een gegeven dat meespeelt. Het gaat hier om een specifieke situatie. Er werd gezegd dat er een termijn was van drie jaar om een oplossing te zoeken. Ik merk enkel dat de mensen die termijn zelfs niet krijgen.
Ik ben blij dat u - letterlijk - zegt dat er een aantal andere instellingen, die anders ook in de problemen zouden komen, meer waard zijn dan de Vlaamse aanwezigheid in de westrand van Brussel. Dat betreur ik. U kunt dat een Vlaams-nationalist toch niet verwijten!
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mevrouw Morel, wat ik vooral heb aangeklaagd, is de evolutie die zich heeft voorgedaan binnen de instelling. De engagementen van de Vlaamse Regering zullen juist de ruimte voor het hoger onderwijs in Brussel versterken, ook op die locatie.
Iedereen, ook de mensen die werken binnen de KUB en de instelling mee hebben uitgebouwd, weten dat er zaken moeten veranderen. De vraag is natuurlijk op welke manier dit moet gebeuren. Daarover is in het verleden al heel wat gediscussieerd. Het afschrijven van de instelling op die locatie is echter nooit aan de orde geweest. Hier doen uitschijnen dat dit de beslissing is geweest van deze regering, is een flagrante leugen.
De voorzitter: De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen: Ik wil niet verder op het dossier ingaan. Mevrouw Morel verwijt echter anderen niet consequent te zijn, dat men niet op hun woord kan betrouwen. Mevrouw Morel, u bent zelf helemaal niet consequent. Ik herinner me nog levendig het debat waarbij u zich hebt verzet tegen de opleiding rechten in Limburg. U had het over onderwijs onder de kerktoren. (Opmerkingen van mevrouw Marie-Rose Morel)
U stelt nu dat de afstand Brussel-Leuven onoverkomelijk is. Dat is niet consequent.
Mevrouw Marie-Rose Morel: Mijnheer Sannen, ik ontken absoluut niet wat ik heb gezegd. Ik vind het onnodig dat Limburg een eigen rechtenfaculteit krijgt. Als u nu zegt dat de problematiek van Limburg er een is van Vlaamstaligheid in een anderstalig gebied, dan laat ik dat voor uw rekening.
De heer Ludo Sannen: Mevrouw Morel, u luistert niet naar wat ik zeg. U stelt dat van Brussel naar Leuven reizen vanuit democratisch oogpunt niet altijd te verantwoorden is. Dat hebt u daarnet letterlijk gezegd. (Opmerkingen van Marie-Rose Morel)
Als het om de omgekeerde beweging gaat, gaat die redenering volgens u blijkbaar niet op.
De voorzitter: Ik stel voor dat we er de Handelingen goed op nalezen om precies te weten wat er is gezegd.
Het incident is gesloten.