Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 26/10/2006
Interpellatie van mevrouw An Michiels tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over het actief pluralisme binnen het gemeenschapsonderwijs
De voorzitter: Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in de Grondwet lezen we: "De gemeenschap richt neutraal onderwijs in." Die neutraliteit houdt onder meer de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van ouders en leerlingen in.
Volgens het gemeenschapsonderwijs, zoals de naam het zegt het onderwijs dat wordt ingericht door de gemeenschap, wordt neutraliteit de laatste tijd als negatief beoordeeld. Dat werd onder meer verwoord door een aantal krantenartikelen. In De Standaard van 30 september stond: "Neutraliteit is verleden tijd. Dit oubollige uitgangspunt wil het gemeenschapsonderwijs achteruitschuiven." Maar ook in officiële documenten op de webstek van het gemeenschapsonderwijs lezen we dat men verkiest te spreken over passief pluralisme. Een echte definitie van die term wordt niet gegeven, maar wordt wel verdedigd door te stellen dat ook in het neutrale, zij noemen dat het niet-richtinggebonden onderwijs, waarden, opvoeding en visieontwikkeling thuishoren. Door het feit dat men in het gemeenschapsonderwijs alle erkende levensbeschouwingen aanbiedt, handelt men nog steeds conform de Grondwet, ondanks de nieuwe terminologie, stelt het gemeenschapsonderwijs.
Onlangs besliste men om ook van de term passief pluralisme af te stappen en resoluut te kiezen voor actief pluralisme. Want zoals men op de webstek van het gemeenschapsonderwijs kan lezen, is diversiteit het uitgangspunt en de hefboom geworden.
Het gaat er niet meer om neutraal te zijn met betrekking tot de verschillende levensbeschouwingen: de leerlingen moeten adequaat kunnen omgaan met diversiteit. Hiermee doet het nieuwe modewoord diversiteit, dat het oude containerbegrip multiculturaliteit moet vervangen, officieel zijn intrede in het gemeenschapsonderwijs. Om er zeker van te zijn dat iedereen goed begrepen heeft waarover het gaat, wordt ook een nieuw pedagogisch project van het gemeenschapsonderwijs opgesteld. Alle leerkrachten, ook zij die al geruime tijd binnen het gemeenschapsonderwijs werken en het vorige project hebben ondertekend, moeten dit, liefst openlijk tijdens een officiële plechtigheid, ondertekenen.
Dit alles doet toch een aantal vragen rijzen. Kan men de term actief pluralisme als synoniem van neutraliteit gebruiken, zoals het gemeenschapsonderwijs stelt? Hebben beide termen dezelfde semantische lading? Volgens mij niet. Neutraliteit is passief en wordt in het woordenboek gedefinieerd als een onpartijdige houding. Actief pluralisme is het actief beleven van iets.
Pluralisme is een woord dat vaak wordt gebruikt, maar waarvan de echte betekenis niet voor iedereen duidelijk is. Ik heb het dus in het woordenboek opgezocht, want ik had verschillende definities van de term gevonden. Het woordenboek zegt: "Pluralisme is een systeem dat het naast elkaar bestaan van verschillende principes en overtuigingen erkent." Actief pluralisme is niet in het woordenboek te vinden. Ik heb dan de nieuwe media gebruikt en gegoogeld, waarbij ik een en ander heb gevonden. Volgens wat ik daar las, betekent actief pluralisme dat de overheid zich moet inspannen, niet alleen om de verschillende levensbeschouwingen te erkennen, zoals ook met neutraliteit het geval was, maar ook om ze actief en op dezelfde manier te ondersteunen. Daar wringt volgens mij het schoentje. Ik denk niet dat dat de bedoeling was toen in de Grondwet werd ingeschreven dat de overheid neutraal onderwijs moet organiseren.
Mijnheer de minister, is er met de omslag van neutraliteit naar actief pluralisme geen grondwettelijk probleem ontstaan wat betreft de verplichting tot neutraliteit van het gemeenschapsonderwijs?
Om terug te keren tot de kern van de zaak moeten we ons afvragen over welke neutraliteit we hier praten. Ook daarvan kan men verschillende interpretaties terugvinden. In de Verenigde Staten hanteert men het handsoffprincipe. Daarmee wil men duidelijk maken dat de overheid zich niets van de levensbeschouwing moet aantrekken. In Frankrijk gebruikt men het woord laïcité en dat toont een heel ander beeld. In heel het openbaar leven, 'l'espace public', dus ook in het onderwijs, moeten alle tekenen die op enige manier refereren aan een levensbeschouwing of godsdienst worden geweerd. Dat dat niet door iedereen zomaar wordt aanvaard, werd duidelijk in de talrijke debatten die hierover de voorbije jaren in Frankrijk werden gevoerd. Niet alleen in verband met de hoofddoekjes, want daaraan wordt meestal eerst gedacht, maar ook in verband met keppeltjes en kruisjes. Nochtans is de dominante stroming, over alle ideologische grenzen heen: geen uitzonderingen, voor niemand.
Ik heb echter de indruk dat, door hier neutraliteit te vervangen door actief pluralisme, we een derde weg opgaan, met name het actief ondersteunen van elke levensbeschouwing. Niet alleen zullen de uiterlijke tekenen van een levensbeschouwing of een godsdienst duidelijk getoond mogen worden, ze zullen bovendien ondersteund worden.
Mijnheer de minister, tot op heden was de heersende tendens in het gemeenschapsonderwijs dat uiterlijke tekenen van levensbeschouwingen niet worden aanvaard in de niet-levensbeschouwelijke lessen. Als het gemeenschapsonderwijs nu actief pluralistisch wordt, zullen die uiterlijke tekenen dan ook in alle niet-levensbeschouwelijke lessen toegelaten moeten worden? Is dat niet strijdig met het neutraliteitsbeginsel?
Mijnheer de minister, u kondigde in deze commissie al verschillende malen aan dat u een diversiteitstoets gaat invoeren voor het lerarenkorps. Ziet u een samenhang tussen uw voornemen en het feit dat het gemeenschapsonderwijs nu actief pluralistisch is?
De voorzitter: De heer Tavernier heeft het woord.
De heer Jef Tavernier: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, ik wil niet meedoen aan polemieken over uiterlijke tekenen van een levensbeschouwing. Ik wil alleen opmerken dat de discussie over de neutraliteit van het gemeenschapsonderwijs en actief pluralisme niet dateert van de jongste maanden of jaren. Ik heb van 1991 tot 1995 deel uitgemaakt van de commissie voor Onderwijs van wat toen nog de Vlaamse Raad heette. De heer Van den Bossche was toen de bevoegde minister. Het pluralisme was een van de discussiepunten, zij het veeleer filosofisch. Het was heel duidelijk in welke richting dit evolueerde, namelijk dat dit niet iets passiefs, amorfs of aseksueels is. Het is een actief pluralisme, zij het dat dit op een zeer ruime en zeer verdraagzame wijze gestalte moet krijgen. Het is niet iets dat zomaar partijpolitiek kan worden ingevuld. Deze evolutie is al minstens vijftien jaar gaande.
De voorzitter: Mevrouw Temsamani heeft het woord.
Mevrouw Anissa Temsamani: Ik wil me daarbij aansluiten. Voor mij betekent neutraliteit onverschilligheid. Door aan actief pluralisme te doen, houdt het gemeenschapsonderwijs rekening met de diversiteit in de samenleving. Dat lijkt me ook zijn taak.
Een aantal weken geleden heb ik gereageerd op het ontslag van twee leerkrachten in het gemeenschapsonderwijs wegens een hoofddoekenkwestie. Elke school heeft het recht om dat actief pluralisme gestalte te geven zoals ze dit begrip zelf ziet. Voor de ene school betekent dit dat er wordt omgegaan met diversiteit, enigszins los van het religieuze en rekening houdend met elke leerling. Andere scholen kunnen dan weer bepalen dat uiterlijke tekenen van religie mogelijk zijn. Het is aan de scholen om dat zelf te bepalen. We moeten hier geen polemiek organiseren over de zin van een discussie over actief pluralisme.
De voorzitter: De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert van Baelen: Mevrouw de voorzitter, dit is natuurlijk een niet onbelangrijk debat, daar de verschillende inrichtende machten zich hernieuwd positioneren op de markt, als ik het zo cru mag zeggen. Er waren de uitspraken van mevrouw Van Hecke over de plaats en de rol van het katholiek onderwijs. Vanuit het gemeenschapsonderwijs krijgen we een duidelijk signaal wat de neutraliteit betreft. Mevrouw Michiels, ik ben het eens met de heer Tavernier dat neutraal niet in de betekenis van 'afwezig zijn' moet worden aangevoeld. Het gemeenschapsonderwijs beslist trouwens autonoom over zijn pedagogisch project. Het parlement is geen inrichtende macht meer. De minister heeft daar geen impact op. In dat pedagogisch project heeft het gemeenschapsonderwijs ook in het verleden het begrip 'neutraliteit' niet zo passief ingevuld.
Twee elementen lijken me in dit verband belangrijk. Men moet op een correcte wijze, met respect voor elk individu en voor elke leerling, oog hebben voor de diversiteit van de bestaande schoolpopulatie. Kiest men voor het gemeenschapsonderwijs, dan kiest men immers voor een bepaald pedagogisch project. Daar moet correct mee worden omgegaan. Verder moet het gemeenschapsonderwijs zich tot doel stellen de verschillende filosofische, ideologische en religieuze stromingen correct en met wederzijds respect te benaderen. Dat is heel belangrijk.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, geachte leden, mij werd eerst de vraag gesteld of de omslag van neutraliteit naar pluralisme geen grondwettelijk probleem vormt met betrekking tot de neutraliteitsverplichting van het gemeenschapsonderwijs.
Het vaststellen van de neutraliteitsverklaring is een bevoegdheid die de Raad van het Gemeenschapsonderwijs heeft gekregen in het bijzonder decreet van 14 juli 1998. Ook de bevoegdheid om de verklaring van gehechtheid aan het gemeenschapsonderwijs op te stellen, ontleent de raad aan deze bepaling van het bijzonder decreet. De bevoegdheid van de raad om het pedagogisch project uit te werken, vindt haar grondslag in artikel 34 van het bijzonder decreet.
Het feit dat deze bevoegdheid is toevertrouwd aan de raad, wijst erop dat de neutraliteitsverklaring en het pedagogisch project geen vaste, onveranderlijke aangelegenheden zijn, en dat de ontwikkeling ervan in het gemeenschapsonderwijs zelf gebeurt, en niet erbuiten. Door te stellen dat de neutraliteit van het gemeenschapsonderwijs, onder meer, hoe dan ook de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen moet inhouden, heeft de grondwetgever weliswaar een minimale inhoudelijkheid bepaald, maar tevens ruimte gelaten voor een geactualiseerde vormgeving van het neutraliteitsbegrip.
In tegenstelling tot wat in de vraag wordt gesuggereerd, is de grondwettelijke neutraliteitsplicht van het gemeenschapsonderwijs niet noodzakelijk op te vatten als een louter negatieve neutraliteitsplicht. De neutraliteitsverklaring van 8 mei 1963, opgesteld door de Permanente Commissie van het Schoolpact, bevatte overigens al hier en daar aanzetten tot een actief pluralisme, al was ze in hoofdzaak negatief geformuleerd.
De discussie of neutraliteit een positieve of negatieve invulling moest krijgen, was daarmee niet afgelopen. Er werd in 1973 zelfs formeel beslist de neutraliteitsverklaring te herschrijven. Bij de grondwetsherziening van 1988 was de neutraliteit van het gemeenschapsonderwijs dan ook een prominent onderdeel van de besprekingen. De regering nam ter zake het initiatief om in een verklarende nota het begrip neutraliteit, dat in het grondwetsartikel voorkomt, te expliciteren. Het zou ons te ver leiden de uitgebreide besprekingen die toen zijn gevoerd hier te hernemen, maar de evolutie naar een actieve invulling werd duidelijk aangegeven. De verklarende tekst had het over een positieve erkenning van de verscheidenheid aan opvattingen en de waardering van die verscheidenheid. Overigens had de communautarisering van het onderwijs tot gevolg dat elke gemeenschap een eigen invulling kan geven aan het begrip neutraliteit.
De nieuwe neutraliteitsverklaring bevat mijns inziens dan ook geen elementen die botsen met de aldus door de grondwetgever gegeven interpretatie. Neutraal hoeft dus niet noodzakelijk te worden opgevat als waardevrij, kleurloos of vrijblijvend. Integendeel, er kan in het gemeenschapsonderwijs plaats zijn voor waarden als authenticiteit, getuigenis, betrokkenheid, bezieling, respect en solidariteit. Ook in het neutrale, dus het niet-richtinggebonden onderwijs, horen waardeopvoeding en visieontwikkeling thuis. Alle mensen zijn welkom in het gemeenschapsonderwijs en hun visies worden gerespecteerd. Dat is geheel conform de Grondwet die het gemeenschapsonderwijs, ik citeer, "het eerbiedigen van de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van ouders of leerlingen" oplegt.
Maar er is meer; samen met de grondwetgever beschouwt het gemeenschapsonderwijs die diversiteit niet als een passief gegeven zonder meer, het wil er ook iets mee doen, namelijk de verscheidenheid zien als een uitgangspunt, een hefboom én een meerwaarde van dat onderwijs. Dat is actief pluralisme. Gebruikmakend van de heterogeniteit op school en in de klas, wil het gemeenschapsonderwijs leerlingen namelijk leren adequaat om te gaan met diversiteit. Kortom, het actief pluralisme van het gemeenschapsonderwijs is een door het ter zake bevoegde orgaan geactualiseerde vormgeving van het grondwettelijke neutraliteitsprincipe.
Het diversiteitsbeleid ten aanzien het onderwijspersoneel heeft geen exclusief verband met de neutraliteit van het gemeenschapsonderwijs. Diversiteitsbeleid is bedoeld voor alle gesubsidieerde en gefinancierde scholen en dan ook niet beperkt tot het gemeenschapsonderwijs.
Het dragen van uiterlijke tekenen van levensbeschouwelijke opvattingen is slechts een van de aspecten die samen kunnen hangen met de waardeopvoeding en visieontwikkeling bij een actief beleven van het pluralisme. Gelet op de bepalingen van artikel 4 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998, dat aan de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de regionale scholengroepen, met uitsluiting van ieder ander orgaan, de bevoegdheden van inrichtende macht verleent, komt het ook aan de minister bevoegd voor Onderwijs en Vorming niet toe om ter zake dwingende uitspraken te doen.
Ik heb de Raad van het Gemeenschapsonderwijs, die bevoegd is voor het opstellen van de neutraliteitsverklaring, de gehechtheidsverklaring en het pedagogische project, gevraagd welk standpunt dit orgaan inneemt met betrekking tot het dragen van uiterlijke tekenen van een bepaalde overtuiging. Wat de leerlingen betreft, neemt de Raad van het Gemeenschapsonderwijs als standpunt in, dat een positieve, actief pluralistische opvatting over neutraliteit aan de leerlingen het recht verschaft om voor de eigen levensovertuiging uit te komen, uiteraard voor zover de rechten van de anderen niet worden geschonden. Wat de personeelsleden betreft, gelden in de openbare school, die een gemeenschapsschool hoe dan ook is, een aantal principes die de openbare dienst kenmerken. Zo impliceert de scheiding van kerk en staat de afwezigheid van religieuze en levensbeschouwelijke symbolen aan de kant van de onderwijsverstrekker. Het vermoeden van onpartijdigheid mag immers niet in het gedrang komen. Een uitzondering kan wel gemaakt worden voor de leraars levensbeschouwelijke vakken, omdat zij vanuit hun vak per definitie geëngageerd en derhalve niet neutraal zijn.
De centraal opgestelde richtlijnen inzake neutraliteit en actief pluralisme moeten op het lokale vlak, namelijk in de school, en op het regionale vlak, in de scholengroepen, concreet omgezet worden in onder meer de pedagogische organisatie van de school, schoolwerkplannen, schoolreglementen en functiebeschrijvingen, na decretaal verplichte raadpleging van de participanten, zijnde ouders, leerlingen, personeelsleden, vertegenwoordigers van de lokale milieus enzovoort.
De concrete toepassing in de onderscheiden gemeenschapsinstellingen van de beginselen van de neutraliteitsverklaring, de gehechtheidsverklaring en het pedagogische project hangt ten dele af van plaatselijke contextuele elementen. Aangezien die niet overal dezelfde zijn, is het moeilijk op die vraag een algemeen antwoord te geven over concrete toepassingsmodaliteiten. Zeker wanneer we in de feiten vaststellen dat nu reeds in het gemeenschapsonderwijs niet alle scholengroepen een zelfde beleid hebben rond het al dan niet toelaten van uiterlijke tekenen van levensbeschouwingen. De vraagstelster vergist zich immers wanneer zij beweert dat op dit moment dergelijke uiterlijke tekenen op grond van het neutraliteitsbeginsel hoe dan ook in alle gemeenschapsinstellingen geweerd worden. Een aantal scholengroepen heeft terzake regels bepaald, andere echter niet.
Wellicht verwijst de vraagstelster naar een concreet geschil met een personeelslid, lesgever levensbeschouwelijke vakken, dat momenteel voorwerp van een geschil bij de Raad van State uitmaakt. Net als bij andere conflicten tussen inrichtende machten, namelijk de schoolbesturen, optredende als werkgever en personeelsleden, wil ik niet vooruitlopen op de einduitspraak. Mogelijk zal die uitspraak de relatie tussen de neutraliteit en de individuele rechten en vrijheden van personeelsleden duidelijker stellen.
De voorzitter: Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Als ik het goed heb begrepen, zal, net zoals vroeger, de school zelf blijven bepalen wat kan en wat niet kan. Er zal niet van bovenuit door het gemeenschapsonderwijs één geldende regel opgelegd worden.
Minister Frank Vandenbroucke: U verwart opnieuw de rol van eenieder. U moet niet aan mij vragen wat het gemeenschapsonderwijs gaat opleggen, dat moet u vragen aan het gemeenschapsonderwijs.
De voorzitter: Het incident is gesloten.