Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 19/10/2006
Interpellatie van de heer Erik Arckens tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de communicatie aan de bevolking wat het subsidiebeleid in de kunstensector betreft en het primaat van de politiek
De voorzitter: De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ook ik zal, tegen mijn gewoonte in, kort zijn. Mijnheer de minister, cultuur en kunsten zijn zaken die van langsom meer een hoger goed worden. Na deze interpellatie staat het ontwerp over de amateurkunsten op de agenda. Sociologisch gezien is er een evolutie dat meer en meer mensen op latere leeftijd aan cultuur participeren. Ze hebben er niet alleen het cultureel maar ook het economisch kapitaal voor. Tot nu toe hebt u uw uiterste best gedaan om, onder meer, de cultuurbudgetten flink op te trekken. Koken kost immers geld.
Een en ander is echter niet zonder enig risico. Het maatschappelijk draagvlak voor het toekennen van subsidies is klein. De gewone burger wil wel nog cultuur consumeren, al is er een meerderheid die er absoluut niet aan participeert. Mensen stellen zich wel constant vragen over waar het geld vandaan komt en of het wel goed wordt besteed. Ik denk daarbij aan de talrijke lezersbrieven in Het Laatste Nieuws, Dag Allemaal en andere populaire bladen naar aanleiding van de aankoop van het kunstwerk van Marcel Broodthaers. U hebt een perfecte uitleg gegeven toen ik u daarover ondervroeg. Er bestaat inderdaad een wettelijk kader, namelijk het Topstukkendecreet. Het punt is echter dat niet iedereen dat weet.
Mijnheer de minister, wat volgens mij ontbreekt, is een informatie- en communicatiestrategie gericht naar de bevolking over alle gesubsidieerde disciplines van kunsten en cultuur. De rol van de minister daarin moet worden gespecificeerd. Er wordt nogal dikwijls gezegd dat Bert Anciaux weer eens dit of dat heeft gedaan. Dikwijls voert u echter gewoon uw taak uit als minister. Dat wordt eufemistisch 'het primaat van de politiek' genoemd. Als minister neemt u de eindbeslissing in verband met, onder meer, het Kunstendecreet, na een gemotiveerd advies van de administraties en beoordelingscommissies. Die rol moet meer benadrukt en beter gecommuniceerd worden, niet ten aanzien van de mensen die met cultuur bezig zijn, maar gericht op het brede veld. Het gaat uiteindelijk om belastinggeld.
Die rol van minister als eindbeslisser is ook duidelijk gestipuleerd in, onder meer, het Kunstendecreet. Niet alleen de buitenstaander maar ook de diverse kunstsectoren en sommige beoordelingscommissies hebben het nogal moeilijk met het feit dat het uiteindelijk de minister van Cultuur, gedekt door de regering, is die de subsidieknopen doorhakt en de eindbeslissingen neemt. Dat is democratisch. Democratischer kan volgens mij niet. De minister kan in het parlement ter verantwoording worden geroepen. Zijn beslissing geeft tevens het oordeel van de hele regering weer. Wie niet akkoord gaat, moet maar ijveren voor een nieuwe minister en een nieuwe regering. Dat is allemaal sluitend.
Hoewel ik met de minister al verschillende meningsverschillen heb gehad over bepaalde aspecten van het cultuurbeleid, wil ik dit standpunt verdedigen, ook namens mijn fractie. Het lijkt me logisch dat u minister van Cultuur bent, en niet minister van Culturele Subsidies. Dat is een essentieel verschil dat we als principe hanteren. Laten we evenmin vergeten dat de minister niet alleen rekening moet houden met de artistieke kwaliteit, maar ook met de democratische legitimering van het beleid. Vorig jaar heeft de minister het Raamtheater terug opgevist. Als ik me niet vergis, was u van mening dat een theater dat zoveel volk trekt, niet mag gebuisd worden. Dat theater had een negatief advies van de commissie gekregen.
De overgrote meerderheid van de beoordelingscommissies moet over u niet klagen. In de meeste gevallen volgt u het advies van de commissie. U staat trouwens sterk in uw schoenen. Uw rol staat in diverse decreten omschreven. De stelling dat alleen de minister en zijn administratie over alle cultuurdisciplines een zaligmakend oordeel hebben, is overigens niet houdbaar. Dat zou pas een vorm van politieke inmenging zijn. Dat zou onaanvaardbaar zijn en leiden tot een oligocratie.
Deze logica van het cultuurbeleid heeft niet iedereen begrepen. Ik wil in dat verband een incident in herinnering brengen. Zes jaar geleden, lang voor het Kunstendecreet er was, stapte de toenmalige beoordelingscommissie Nederlandstalige dramatische kunst eenparig op omdat de cultuurminister - u dus - had geweigerd om een aantal gezelschappen die de commissie negatief had geadviseerd, te schrappen. U trok toen het theaterbudget met 15 miljoen frank op om gebuisde gezelschappen op te vissen en een aantal nieuwkomers te subsidiëren. De commissie had het toen over een inmenging in de subsidiepolitiek en in de artistieke vrijheid.
Minister Bert Anciaux: Met enige trots wil ik eraan herinneren dat het niet om 15 miljoen frank, maar om 15 miljoen euro ging.
De heer Erik Arckens: Kijk eens aan. Zelf wil ik nog herinneren aan de 'rel' over de KVS van maart 2005, toen dezelfde groepen een petitie hebben verspreid en die onder uw neus hebben geduwd. Dat was hoogste ongepast. Ze wekten de indruk dat de minister zelf de voorzet had gegeven voor het balletje dat ik dan moest binnentrappen.
Afgelopen zomer werd u opnieuw van vriendjespolitiek beschuldigd. De rel ging over de subsidiëring van kunstenorganisaties en organisaties voor kunsteneducatie in de muzieksector in de periode 2007-2009. U hebt uw beleid verantwoord door te stellen dat er naar wordt gestreefd diverse muziekgenres te honoreren, en dat daarbij moet rekening worden gehouden met de verschuiving van klassieke muziek naar onder meer wereldmuziek, pop en jazz. Kwaliteit, originaliteit en internationale uitstraling moeten daarbij vooropstaan.
Dat is de politieke visie van de minister. Misschien is het niet de mijne, maar het is wel een visie die binnen de wettelijke lijnen is uitgetekend. Dat geldt ook voor wat anderhalf jaar geleden is gebeurd, toen de beoordelingscommissies in het kader van het Kunstendecreet aan de slag gingen. Naar aanleiding daarvan hebt u toen in het Kaaitheater in een lezing uiteengezet binnen welk politiek, maatschappelijk en artistiek kader u uw beleid wilt zien voltrokken worden. Dat is allemaal logisch - ook al is dat niet mijn visie.
Wat is er gebeurd? In het parlement brak daarover een discussie los. In de zomer zette de discussie zich voort. Ik volgde dat allemaal op de voet, want ik lag met een hernia in bed. De heer Herman Baeten, voorzitter van de beoordelingscommissie Muziek, stelde de autonomie van de minister in vraag: '"Wat me bitter stemt, is het totale gebrek aan respect voor de competentie en het werk van de beoordelingscommissies." Baeten ziet wel nog een mogelijkheid om de beoordelingscommissies te verbreden met 'adviseurs' om de beoordelingen beter af te toetsen, om op deze wijze de beoordelingen nog beter te onderbouwen.' Dat stond in De Standaard van 8 augustus. Voorts ziet de heer Baeten alleen vriendjespolitiek en plat opportunisme.
De heer Klaas Tindemans -naar het schijnt familie van, maar dat heeft er niets mee te maken- is de ondervoorzitter van de adviescommissie Kunsten. De dag nadien ging hij in De Morgen nog verder. Hij stelde boudweg dat de beslissingen van de cultuurminister de structurele autonomie van de kunstenaars aantasten. Hij droomt luidop van een zichzelf beherende kunstensector. Toen ik dat las, viel ik uit mijn bed. Volgens hem moeten kunstenaars worden beoordeeld door hun 'peers', op een wijze die vergelijkbaar is met wat in het wetenschappelijk onderzoek gebeurt.
Mijnheer de minister, in het prille voorjaar van 2005 heb ik u uitvoerig geïnterpelleerd over mogelijke belangenvermenging, vriendjespolitiek, belangenbehartiging enzovoort, die zich zouden kunnen voordoen in het kader van de implementatie van het Kunstendecreet. Ik wil vandaag mijn standpunt daarover relativeren omdat ik er verder over heb nagedacht en omdat ik ook geen andere formule zie. Misschien moet die formule worden uitgediept of verfijnd. Ik verwijs daarvoor naar mijn vragen. Ik dacht op dat ogenblik: misschien deugt heel dat boeltje van de beoordelingscommissies niet. Maar wat ik toen was vergeten, was dat er niet alleen in de politiek zou kunnen worden gelobbyd maar dat er ook in de commissies wordt gelobbyd. De voorzitter van onze commissie voor Cultuur, de heer Dany Vandenbossche, stelt dan ook ten overstaan van de pers: 'Niet alle beslissingen worden genomen op basis van kwaliteit. Men moet toch erkennen dat de experts nauw verbonden zijn met de orkesten en instellingen die ze beoordelen. Zeer weinig experts zijn maagdelijk. Vele commissieleden hebben nauwe banden met de muziekwereld. Soms zijn die zelfs af te lezen van de adviezen.'
Mijnheer de minister, dit is met andere woorden dan ook geen politieke maar eigenlijk een sectorale inmenging. En daarover hebben we de heren Tindemans, Baeten en anderen nog niet gehoord. Eigenlijk willen ze zichzelf subsidies toekennen en daarbij moeten ze worden bijgestaan door commissieleden die wat adviezen in de kantlijn geven. Dit gaat volgens mij, en ik denk volgens nog heel wat andere mensen, veel te ver.
Mijnheer de minister, in weerwil van deze analyse wil ik u toch voor bepaalde verantwoordelijkheden stellen.
Ten eerste is er volgens mij niet een totaal maar toch een groot gebrek aan communicatie van uw kant naar buitenwereld. Ik heb soms de indruk dat u, die geregeld, ook de afgelopen zomer, in de pers aan bod komt, bang bent om deze dossiers uit te leggen. Men vraagt er u niet naar, het is dan ook een te gespecialiseerde materie. U bent echter handig genoeg om duidelijk te kunnen stellen dat er nog iets anders op uw lever ligt in verband met weer eens een incident met de cultuurpolitiek. Maar u vermijdt dat. Het is uw goed recht als politicus om uit te weiden over maatschappelijke en politiek-ideologische thema's, maar ik heb de indruk dat u, door te zwijgen over de rest, ongewild en misschien onbewust instemt met de geformuleerde kritiek over de vriendjespolitiek. Het enige wat ik hierover van u heb gelezen, is dat u hierover geen polemiek wilt doen ontstaan. Daarmee is eigenlijk niets opgeklaard. Door dat te stellen wordt de polemiek juist gevoed door diegenen die goed lezen.
Ten tweede, mijnheer de minister, lijkt het mij, gelet op het wantrouwen bij de bevolking met betrekking tot de toekenning van subsidies aan kunsten en cultuur, logisch dat u op een voor iedereen bevattelijke wijze de grote lijnen en de praktijk van de cultuursubsidies in Vlaanderen zou uitleggen en ook de rol die u daarbij speelt. Dat kan niet alleen uzelf, maar ook de politiek en de democratie alleen maar ten goede komen.
Mijn vraag is dan ook: waarom hebt u daar nog niet aan gedacht of waarom heeft u dat nog niet gedaan? Dit voedt alleen maar de kritiek die ik deel met anderen en die ik hier gedeeltelijk formuleer: het hermetisch karakter van een klein clubje dat ver weg van iedere democratische inspraak beslist wat er met het belastinggeld van de bevolking gebeurt.
Ten derde en tot slot: indien er inderdaad sprake is van sterke sectorale belangenvermenging, indien namelijk de beoordelingscommissies te sterk verstrengeld zijn met wat ze moeten beoordelen - de groepen, orkesten en dergelijke -, wanneer daar echt te sterke banden zijn, wanneer dat ook aantoonbaar is tussen de beoordelingscommissies en de respectieve disciplines waarover moet worden geoordeeld, dan moet daar worden opgetreden. Het lijkt me dan ook logisch - en ik neem hier de kritiek over van de heer Vandenbossche - dat de beoordelingscommissies in de toekomst op een andere wijze moeten worden samengesteld.
De heer Vandenbossche stelt dat commissies idealiter zouden moeten bestaan uit totaal onafhankelijke experts, bijvoorbeeld docenten die geen banden hebben met de dossiers, of dat ze moeten worden bemand door mensen uit andere kunstdisciplines. Dat moet allemaal mogelijk zijn. Er zijn nog talrijke andere formules mogelijk. Maar een politiek met totaal geen vermenging bestaat niet. Niet alleen omdat Vlaanderen zo klein is. Ook in een groot land als de Verenigde Staten is er altijd lobbying. Mijn vraag is: op welke wijze denkt u dat in de toekomst zoveel mogelijk in te perken?
De voorzitter:Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux:Dank u, voorzitter, collega's. Ik heb kennis genomen van uw bezorgdheid over de plaats en de verantwoordelijkheden van de minister van Cultuur binnen de besluitvorming van het Kunstendecreet. Het hoeft geen betoog dat ik kan instemmen met uw benadering waarbij de cultuurminister niet alleen moet rekening houden met de bewaking van onze artistieke kwaliteit maar ook met de democratische legitimering van zijn beleid.
Zo heb ik inderdaad in juni 2005 voor de podiumkunsten en in juni 2006 voor de muziekorganisaties een aantal zogenaamde correcties voorgesteld aan de Vlaamse Regering die mijns inziens de krachtlijnen van ons cultuurbeleid nog versterkten. Deze correcties werden als vanzelfsprekend gemotiveerd en geargumenteerd.
Even verwonderd was ik dan ook toen ik deze zomer de kritieken las van de voorzitter van de beoordelingscommissie Muziek, Herman Baeten, en de ondervoorzitter van de adviescommissie, Klaas Tindemans. Ik verwijs dan ook graag naar de publieke reactie van de voorzitter van deze commissie Cultuur, die in dezelfde geest van uw opmerking reageerde op de bovenvernoemde opiniestukken.
Ik was ook enigszins verbaasd omdat ik, voor de kritiek van de heer Baeten in De Morgen verscheen, de journalist aan de telefoon kreeg. Hij wou een duel brengen tussen de minister van Cultuur en Herman Baeten. Een van de redenen waarom ik sussend en olie op de golven gietend heb gereageerd, was omdat ik eerst de reflex had om de heer Baeten op te bellen. Ik geloof dat dat normaal is. Ik hoef niet het commentaar van de journalist als uitgangspunt te nemen, maar wel wat de heer Baeten op dat moment tegen mij zegt.
Naast het feit dat de heer Baeten het schitterend vond dat ik hem belde, zei hij alleen dat het allemaal niet waar was, dat het overdreven was, dat hij in tegendeel gelukkig was, dat de zon scheen en dat het een zalige zomer was. Tot ik dat commentaar opnieuw overmaakte aan de journalist, en die op zijn beurt achteroverviel. Hij beweerde dat dat helemaal het tegenoverstelde was van wat de heer Baeten tegen hem had gezegd. Ik heb dan nog eens teruggebeld, en de heer Baeten ging zelf ook terugbellen naar die journalist om een rechtzetting te vragen. Het resultaat van die rechtzetting heb ik niet in de krant gelezen. Ik vertel dat maar, omdat ik straks ook iets over deze commissie ga zeggen.
Strikt genomen betrof de kritiek uiteindelijk mijn afwijken van de richtbedragen, of correcter: mijn afwijken van de richtbedragen vanuit de beoordelingscommissie. Want ook daar is er toch wel een verschil. Het spreekt voor zich dat ik het vele werk en de moeilijke oefeningen die de beoordelingscommissie maakt bijzonder waardeer. Dat mag u niet vergeten.
De richtbedragen vanuit de commissie zijn voor mij dan ook niet vrijblijvend maar ook niet bindend. Daar zal iedereen het mee eens zijn. Naast de richtbedragen vanuit de commissie wens ik gebruik te maken van de informatie vanuit mijn administratie en wens ik vooral een optimaal advies voor te leggen aan de Vlaamse Regering binnen de budgettaire realiteit. De keren dat ik afwijk van de commissie én van de administratie, vormen een heel klein percentage. Soms gebeurt het wel dat ik adviezen krijg van de commissie, die ook door mijn administratie op budgettair en op zakelijk vlak gecorrigeerd worden.
Het voorstel vanuit de beoordelingscommissie kwam neer op 22.748.000 euro. Het geïntegreerde eindvoorstel van de administratie kwam neer op 22.527.000 euro. De adviezen gingen dus in ruime mate boven het initieel beschikbare budget van 18.487.000 euro. Ook daar zit ik al enige jaren met de vraag hoe je op de best mogelijke wijze een advies kan formuleren, dat toch ook realistisch is. Maar daar kom ik straks op terug.
Los van de noodzakelijke correcties die zich hoe dan ook opdrongen, heb ik in mijn nota aan de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 duidelijk aangegeven vanuit welke premissen ik wenste te vertrekken in mijn voorstel. Premissen die waarschijnlijk niet gelijk lopen met de uitgangspunten van de beoordelingscommissie en vertrekken vanuit de huidige situatie, eerder dan vanuit een optimale situatie.
Ik heb het volste begrip voor ensembles en organisaties die ontgoocheld hun artistiek beleidsplan moeten aanpassen aan de toegewezen middelen. Maar het is niet anders en iedereen die denkt en werkt binnen een gesubsidieerde context dient daarmee rekening te houden.
Ik ga even door op het punt hoe je een goed advies kan krijgen en hoe je de adviezen objectief kan beoordelen. Ik heb dat al enkele keren, en zeker de laatste ronde, heel formeel aan de commissies gezegd. Ik vraag aan hen om een beoordeling te geven binnen de bestaande enveloppe. Je zou een ander systeem kunnen hanteren, waarin men zegt 'schitterend', 'goed', 'redelijk', 'slecht', 'verschrikkelijk slecht'. Maar dat is niet wat de commissies wensen, zij wensen ook richtbedragen te geven.
Ik heb voor projecten binnen het Kunstendecreet dit jaar een advies gekregen dat uitging van 300 percent meer middelen dan in de begroting voor dit jaar ingeschreven waren. Dat zijn mogelijk zinvolle adviezen, maar niet voor mij. Het gaat hier zelfs niet over bedragen die moeten worden vastgelegd, maar bedragen die al in de begroting staan voor die projecten. Als men in de adviezen tien keer meer vraagt dan wat in de begroting staat, hoe moet ik dat beoordelen?
Dat is niet correct. Het gevolg is dat er in een verhoging van de middelen is voorzien, maar dat de hele sector negatief oordeelt omdat ze een positief advies kreeg terwijl de minister negatief oordeelt. Dat geldt voor de projecten. Bij de structurele subsidiëring wordt de enveloppe nadien door de regering bepaald. Ook daar lijkt het me vanzelfsprekend dat de hoegrootheid van de enveloppe een verantwoordelijkheid is van de regering, en dat de beoordeling over de positieve en negatieve artistieke en zakelijke aspecten uitgaat van de bestaande enveloppe.
Ik begrijp dan ook niet waarom de voorzitter van de beoordelingscommissie Muziek mij 'een totaal gebrek aan respect voor de competentie en het werk van de beoordelingscommissie' verwijt. Slechts op één positief dossier ben ik afgeweken, met name bij Zita Swoon, omdat de ondersteuning van de groep rond Stef Kamil Carlens op een efficiëntere manier kon gebeuren buiten de structurele subsidiëring om. Nogmaals, ik beschikte niet over een advies binnen de budgettaire realiteit zodat ik hoe dan ook correcties moest aanbrengen. Nadat de beslissing was genomen, heb ik dat uitvoerig beargumenteerd en uitgelegd aan de betrokkenen zelf. Ze waren het er volkomens mee eens en zelfs bijna gelukkig dat de beslissing op die manier was genomen. Gelet op de specifieke situatie van deze groep, waren er meer mogelijkheden buiten een structurele subsidiëring dan binnen die subsidiëring.
Uw bezorgdheid over belangenvermenging wil ik met de nodige reserves benaderen. Binnen ons beoordelingssysteem met beoordelingscommissies zal altijd de problematiek van mogelijke vermenging van belangen aanwezig zijn. Dat is gewoonweg niet waterdicht te vermijden. Enerzijds willen we commissieleden die vanuit hun expertise met hun voeten stevig in het kunstenlandschap staan en anderzijds willen we zogenaamde objectieve, neutrale waarnemers die in se niks met de artistiek-culturele wereld te maken hebben. Dat is een perfecte catch 22 en lijkt me dan ook erg moeilijk zoniet onmogelijk. Ik blijf er wel naar streven, maar het is niet gemakkelijk.
Op dit moment heb ik geen aantoonbare bewijzen of zelfs vermoedens van bewijzen van belangenvermenging binnen welke commissie ook. Navraag bij de secretarissen vanuit de IVA's wijst erop dat een commissielid die betrokken partij is bij een te behandelen dossier, nooit deelneemt aan de besprekingen ter zake. De voorzitter van deze commissie heeft gelijk: in de samenstelling van beoordelingscommissies zijn er natuurlijk linken te leggen. De secretarissen van de commissies die leden zijn van mijn administratie of de IVA's verzekeren me formeel dat zij nooit deelnemen aan de besprekingen van de dossiers.
De opmerking dat dit zou leiden tot vaak onderbemande commissies, blijkt niet te kloppen met de realiteit. Vandaar ook dat ik vermoed dat de opmerking dat 'veel commissieleden nauwe banden hebben met de muziekwereld en dat dit soms af te lezen is van de adviezen' met de nodige relativering moet worden gelezen. Het spreekt voor zich dat elke aanwijzing van bewuste sectoriële inmenging in de zin van vriendjespolitiek moet worden vermeden, en dat ik daar bijzonder alert zal blijven op toezien. Indien jullie die hebben, zou ik graag over informatie beschikken die me toelaat om, waar ik kan, verwijten van vriendjespolitiek te voorkomen. Dat kan desnoods op zeer vertrouwelijke basis gebeuren.
Mijnheer Arckens, ik kom dan tot uw concrete vragen. U spreekt over een totaal gebrek aan communicatie. Dit lijkt me toch wat overdreven, getuigen de druk bijgewoonde persconferenties van 24 juni 2005 en 23 juni 2006. De aanwezige persmensen kregen enerzijds persklare teksten en anderzijds zowat alle denkbare achtergrondinformatie, gaande van de exhaustieve nota aan de Vlaamse Regering tot uitvoerig cijfermateriaal. Bovendien kregen deze beslissingen in de media ruime aandacht. Ik heb inderdaad in augustus geen polemiek willen voeren over de al dan niet politieke inmenging. De voorzitter van deze commissie voor Cultuur heeft dit te persoonlijken titel wel gedaan en dat is zijn recht. Ikzelf heb contact opgenomen met de voorzitter van de beoordelingscommissie Muziek, de heer Herman Baeten. Het leek me absoluut niet opportuun om daar meer aandacht aan te besteden.
Op de persconferenties waar de beslissingen van de regering meegedeeld worden, spreek ik doorgaans zonder veel tekst en vertel ik alles wat op mijn lever ligt. Men weet heus wel, en men schrijft meestal slechts één dag, hoe indrukwekkend de beslissingen zijn. En dan komen de klagers aan bod, en die gunt men enkele maanden. Dat is de realiteit, en daar leer je op den duur wel mee leven. Als je dat niet kan verdragen, mag je niet op mijn stoel gaan zitten. De meeste kritiek wordt immers gespuid vanuit een zeer individuele situatie.
Ten tweede - en dan roep ik u tot getuige: als er één commissie is waar we heel vaak alles blootleggen, zeker als het over dergelijke dossiers gaat, dan is het wel deze. Al de woorden die hier uitgesproken worden, staan letterlijk in verslagen van het Vlaams Parlement. Is er een betere vorm van communicatie mogelijk? Ik neem hier niet vaak een blad voor de mond, we zeggen vaak heel rustig waar het op staat. Waarom komt dat dan niet in de pers? Wellicht omdat dat niet interessant is. De polemiek is interessant. Maar niet voor mij: als de minister voortdurend een debat zou aangaan met de leden van de beoordelingscommissies, zouden heel veel anderen in hun handen wrijven omdat cultuur zichzelf belachelijk maakt. Zij willen onze sector minder aandacht en geld geven en gaan er van uit dat er dan ook minder zal worden geklaagd. Dat spel speel ik niet mee. Ik moet inderdaad vooruitkijken en omzien, en soms op mijn tanden bijten. Die sector ligt me immers net iets nauwer aan het hart dan een aantal individuele verwijten of individuele frustraties van individuele leden binnen die uitgebreide sector. Dat is ook een afweging die ik moet maken.
U vraagt mij om de grote lijnen van de praktijk van cultuursubsidies in Vlaanderen uit te leggen op een voor iedereen bevattelijke manier. Ik meen me te herinneren dat onze dagbladen en één enkel weekblad dit, naar aanleiding van de beslissingen, op een opvallend bevattelijke wijze hebben gedaan op basis van de door mijn kabinet verstrekte informatie. Zelfs op het moment dat de preadviezen werden bekend gemaakt, werden kaderstukken gewijd aan de procedure en de diverse beslissingsmomenten binnen het Kunstendecreet. Voor wie alle details wil kennen, is er natuurlijk de verwijzing naar de website van onze administratie, die exhaustief alle documenten ter beschikking stelt.
Stellen dat er een wantrouwen heerst bij de bevolking over het toekennen van subsidies aan kunsten en cultuur, vind ik, met permissie, dan ook iets te retorisch geformuleerd. U hebt wel gelijk als u zegt dat we er minstens voorzichtig mee moeten omgaan. Ik heb net zelf gezegd dat er niet veel nodig is om een argument te geven aan velen om te snoeien in cultuur. De perceptie van 'hermetisch clubje' zal wel blijven bestaan, maar dat geldt voor elke niche en elk deelterrein met eigen wetmatigheden.
Ten slotte zal ik, zoals hoger aangegeven, blijven waken over een kwalitatieve en representatieve samenstelling van de beoordelingscommissies. Zoals ik al aangaf, is de aanwezigheid van expertise vanuit het veld daarbij een absolute noodzaak. Maar een blijvende alertheid voor eventuele belangenvermenging is geboden.
Mijnheer Arckens, ik wil eindigen met iets wat ook in de beleidsbrief staat. Een van de belangrijke uitdagingen voor de volgende weken en maanden is nu eens radicaal de bovenbouw binnen cultuur opnieuw te bekijken. Ik zal even de vergelijking maken tussen 1999 en vandaag. Om het cru te stellen: er was in 1999 op één speler na - het VTi - geen enkele speler binnen de bovenbouw van kunst en cultuur. Er was niets. Al enkele jaren krijg ik nu het verwijt te maken te hebben met een Mexicaans leger. Er zouden te veel spelers zijn.
Er moet voortdurend worden gezocht naar een samenhang en een samenspel tussen de sector enerzijds en de bevolking anderzijds. Zij zijn voor mij de twee spelers. Ze moeten beide door mij worden ondersteund. De rol van de belangenbehartiging, de rol van de ondersteuning van de sector, de rol van de administratie en het ministerie daarin, de verhouding tussen het ministerie en de steunpunten, de rol van de beoordelingscommissies en de adviesraden, ook als vertegenwoordigers van de bevolking en van het veld, de rol van de minister van Cultuur en de commissie voor Cultuur in het parlement als vertegenwoordiger van de bevolking, dat samenspel mogelijk maken, is een verschrikkelijk moeilijke maar ook verschrikkelijk belangrijke uitdaging. Spijtig genoeg bestaan er geen wondermiddelen. We zullen steeds een afweging moeten maken. Vaak zal het afhangen van de doelstellingen van het beleid. Mijn doelstelling kan zijn een zo divers mogelijk aanbod te realiseren voor een zo divers mogelijk en breed publiek.
Dat is echter een heel ander uitgangspunt dan datgene wat wordt verdedigd door diegenen die stellen dat het cultuurbeleid moet zorgen voor de hoogste kwaliteit voor een zeer kleine groep, wat dat ook moge kosten. De actoren - de administratie, de beoordelingscommissies, het parlement, de sector - en de dynamiek tussen die actoren zijn van de keuze afhankelijk.
In mijn visie moet er een evenwicht zijn tussen twee doelstellingen: de ondersteuning van de kunstenaars en de ondersteuning van de bevolking om aan het werk van de kunstenaars passief en actief te kunnen deelnemen. Het is natuurlijk moeilijker om de actoren daarrond te verzamelen dan wanneer je de visie verdedigt dat het een elitaire zaak moet worden. Niemand in deze commissie pleit voor dat laatste, maar dat is buiten dit parlement misschien wél het geval. In elk geval moeten de bovenbouwelementen goed op elkaar worden afgestemd en de werking worden verfijnd om mijn visie mee vorm te kunnen geven.
De voorzitter: De heer Arckens heeft het woord.
De heer Erik Arckens: Mijn interpellatie had zeker niet de bedoeling om sp.a tegen spirit op te zetten. Ik heb een belangwekkend artikel van de heer Mark Grammens bij me. U kent hem wellicht zeer goed. Hij is een linkse flamingant. (Opmerkingen van minister Bert Anciaux)
Hij noemt zichzelf de enige linkse Vlaming.
Minister Bert Anciaux: Er zijn er heus nog wel andere. Ik noem mezelf ook graag links.
De heer Erik Arckens: Er zijn linksen en progressieven, en dat is niet hetzelfde. Ik zal die discussie nu evenwel niet beginnen.
De titel van Grammens' artikel is 'Een belangwekkende enquête over cultuur'. In dat artikel loopt hij te koop met iemand van de VLD. Ik zal zijn of haar naam niet laten vallen, want dan haalt onze discussie echt wel de krant. De heer Grammens zegt onder meer dat er geen draagvlak is voor het besteden van overheidsgeld aan kunstuitingen. Ik ga daar niet mee akkoord. Hij vermeldt een enquête waaruit blijkt dat mensen meer aan cultuur doen buiten het netwerk van gesubsidieerde instellingen dan aan gesubsidieerde cultuur. Ten dele heeft dat te maken met wat hier op tafel ligt; ten dele ook met de problematiek van de amateurkunsten die we straks zullen bespreken.
Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik wou het hier hebben over het zomerincident. Ik wou op basis daarvan zeker niet alles in vraag stellen. Als beginneling in deze commissie heb ik hier veel geluisterd, bijgelezen en geleerd. Er ontbreekt mijns inziens een schakel, en ik denk dat het probleem eenvoudig kan worden opgelost. De minister zegt dat we hem er niet van kunnen verdenken dat hij niet openhartig is. Hij heeft echt wel gelijk. Hij leest niet van een papiertje af maar verwoordt met grote gedrevenheid waar hij voor staat. Daarover heb ik het echter niet.
Alles komt wel in de verslagen terecht en wordt beschikbaar op het internet, maar daarmee komt het nog niet bij de bevolking terecht. Straks zullen we het over de amateurkunsten hebben. Enkele honderdduizenden doen op een niet-professionele wijze aan cultuurbeoefening. Ik ben er zeker van dat die groep groeit. Ik ben er zeker van dat deze mensen in cultuur geïnteresseerd zijn, en ook in de manier waarop ze cultuursubsidies kunnen aanvragen. Voor veel mensen is dat laatste niet duidelijk. Ik pleit er daarom voor dat dit in een brochure op een heel bevattelijke wijze ter beschikking wordt gesteld.
Deze week schreef Knack op heldere wijze over de tax shelter. Iedereen weet in deze commissie wat we daarmee bedoelen, maar ik geloof niet dat 1 Vlaming op 100 dat ook weet. We moeten dat op een bevattelijke manier uitleggen. Goed en wel dat dit op de cultuurbladzijden van De Standaard en De Morgen gebeurt, maar daar spreek je alleen maar een incrowd mee aan. We mogen dan ook niet verbaasd zijn dat in zogenaamd populaire kranten en bladen zoals Het Laatste Nieuws en Dag Allemaal plots een lawine van lezersbrieven verschijnt over een aantal beslissingen van de minister.
Als de minister het bevattelijk zou voorstellen, dan zou dat noch de minister, noch zijn cultuur- en subsidiepolitiek schaden. Ik vind dat u op dat vlak gerust een stap verder zou mogen gaan. Als mijn interpellatie daartoe een stimulans zou kunnen zijn, dan ben ik heel tevreden.
Het zomerincident was voor mij een gelegenheid om de principekwestie aan te kaarten. Hier blijkt dat datgene wat de heer Vandenbossche in de kranten heeft gezegd, door u wordt weerlegd.
De heer Dany Vandenbossche: U verplicht mij om zelf te reageren. Van wat ik heb gezegd, neem ik geen woord terug. Wat er staat, is wat ik heb gezegd. Ik ben niet zoals de heer Baeten, die zegt dat hij het niet heeft gezegd. Er is een open brief van hem verschenen in De Standaard, in augustus denk ik. De brief bevat een directe aanval op personen, onder meer ook op mij. In dat geval heb ik volkomen het recht om te reageren. Ik neem daar geen enkel woord van terug. Ik heb geen namen genoemd, maar ik blijf bij wat ik heb gezegd. Dat dit niet leidt tot een rel tussen de heer Baeten en mij, moge blijken uit het feit dat het November Music Festival, dat dit jaar toch in november plaatsvindt, de heer Baeten heeft uitgenodigd voor een debat. Daar zal ik, gelukkig voor hem, niet bij zijn. (Gelach)
De heer Erik Arckens: Ik dank de voorzitter van deze commissie en de minister voor hun antwoorden.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door de heer Arckens werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.