Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 29/06/2006
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over studietoelagen
De voorzitter: Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb een korte vraag over de studietoelagen. Recent kondigde u een aanpassing van de studietoelagen aan voor onder meer het secundair onderwijs. Daarbij werd ook gestipuleerd dat leerlingen die het zevende jaar TSO en BSO volgen en leerlingen van de vierde graad BSO, een studietoelage kunnen krijgen die 20 percent hoger ligt in vergelijking met andere studierichtingen.
In dat voorstel wordt echter niets gezegd over het KSO. Nochtans tonen studies van onder meer het HIVA aan dat de kosten van het KSO significant hoger liggen dan die van andere studievormen. In het algemeen zijn de studierichtingen van het KSO trouwens de duurste van het secundair onderwijs, vooral omdat de leerlingen heel veel gespecialiseerd materiaal nodig hebben.
Ik weet dat er al een tijdje enig scepticisme bestaat over het KSO in het algemeen. Sommigen vragen zich af of de studievorm moet worden herbekeken. Misschien past dat in de algemene hervorming van het secundair onderwijs. Ik weet niet goed wat de stand van zaken is.
Mijnheer de minister, komt er ook een aanpassing van de studietoelage voor het KSO? Of wordt het niet opnemen van het KSO in het geheel eerder beschouwd als een afremmen van het kiezen voor KSO? Als een studierichting duur is, zal dat de ouders er wellicht toe aanzetten om hun kinderen af te raden om voor die studierichting te kiezen.
De voorzitter: Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, bij de verdeling van de studietoelage houdt u dus rekening met de effectieve studiekost per studierichting. Ik had graag willen weten of er nog andere criteria gelden. Wordt er ook rekening gehouden met de gezinstoestand? Is het zo dat elke leerling die nu een basistoelage toegekend krijgt, automatisch ook in aanmerking komt voor de extra toelage? Hoe zit het met de leerlingen die geen basistoelage krijgen? Aan welke criteria moeten zij voldoen om in aanmerking te komen?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, deze vraag gaat over voorstellen dit ik heb gedaan in de schoot van de regering en die ik ook publiek heb gemaakt, maar waarover natuurlijk nog moet worden beraadslaagd, om te beginnen binnen de regering. Ik ga er bovendien vanuit dat we er ook in deze commissie grondig over zullen discussiëren, eventueel naar aanleiding van een ontwerp van decreet.
Ik stel feitelijk voor om voor het secundair onderwijs een onderscheid te maken tussen verschillende studietoelagen. Er is de verhoogde studietoelage voor bijvoorbeeld een zevende jaar BSO. Er is de bijkomende uitkering - waarvoor ik het woord studiepremie heb gebruikt - voor opleidingen die eerder duur en arbeidsmarktrelevant zijn. Ik denk bovendien aan een instrument dat we sinds kort met middelen van de begroting voor Werk inzetten, om aan alle leerlingen, ongeacht het gezinsinkomen, een tegemoetkoming te geven voor welbepaalde dure opleidingen die leiden tot knelpuntberoepen. Ik stel voor dat we dat instrument voor ogen blijven houden als een mogelijkheid voor de toekomst.
Dat alles heeft geleid tot een nota waarin ik het had over studietoelagen, verhoogde studietoelagen voor bijvoorbeeld een zevende jaar BSO, een studiepremie voor eerder dure opleidingen die arbeidsmarktrelevant zijn, alleen voor leerlingen die aan bepaalde criteria beantwoorden, en over het eventueel doortrekken in de toekomst van iets wat we nu tijdelijk doen met middelen van Werk voor alle leerlingen, ongeacht hun gezinssituatie, die welbepaalde opleidingen volgen die naar knelpuntberoepen leiden en die ik knelpuntpremies heb genoemd. Dat is een beetje de redeneerstructuur.
Er is me gevraagd voor wie deze studiepremies bedoeld zijn. Zijn die alleen maar bedoeld voor leerlingen die een studietoelage hebben? Wordt er rekening gehouden met de gezinstoestand? Ik wil inderdaad vertrekken van de doelgroep leerlingen die een studietoelage heeft. De definitie van die doelgroep houdt rekening met de gezinstoestand en het inkomen. Als het budgettair mogelijk is, zou ik eigenlijk de idee van zo'n studiepremie voor welbepaalde opleidingen die duur en arbeidsmarktrelevant zijn, ruimer willen zien. Als we de middelen hebben, dan zouden we misschien zoals in het hoger onderwijs de notie van de 'bijna beursstudent' kunnen introduceren. Dat is iemand die het niet breed heeft, maar niet zo weinig breed dat hij in aanmerking komt voor een toelage. Er kan een tussencategorie worden gecreëerd waarbij die leerlingen ook in aanmerking kunnen komen voor dergelijke studiepremie, ook als ze niet in aanmerking komen voor een studietoelage.
Waarom wil ik dit doen voor opleidingen die arbeidsmarktrelevant en duur zijn? Dat heeft te maken met het feit dat de middelen schaars zijn. We moeten niet het signaal geven dat opleidingen waarvan we weten dat ze maar moeizaam doorstroming naar de arbeidsmarkt mogelijk maken, willen ondersteunen. We ondersteunen die opleidingen natuurlijk wel omdat ze in ons onderwijsaanbod zitten. We ondersteunen ze met omkadering en we steunen de leerlingen eventueel met een studietoelage. De bijkomende studiepremie zou ik gezien de schaarste van de middelen echter in de eerste plaats willen inzetten voor opleidingen die arbeidsmarktrelevant zijn. Dat is een maatschappelijke keuze. Ik ga ervan uit dat het in het kader van gelijke kansen belangrijk is om de opleidingen die kansen bieden in het leven te stimuleren. Ik denk dat het KSO daar jammer genoeg voor een aantal leerlingen niet voor in aanmerking komt. Dat is een kwestie van opvatting waarover we zullen moeten discussiëren.
De voorzitter: Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijke antwoord. Ik verwachtte wel dat het in die richting zou gaan. Ik wacht het debat ten gronde af.
De voorzitter: Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens: Ik heb nog een bijkomende vraag. Er zitten ongeveer 5000 leerlingen in het KSO. Hoeveel leerlingen kunnen effectief in aanmerking komen voor de extra premie?
Minister Frank Vandenbroucke: Dat is nog niet berekend. We moeten eerst afwachten wat het budget is.
Mevrouw Katleen Martens: U zegt dat u het begrip bijna beursstudent wilt invoeren. Ik heb u vorig jaar een vraag gesteld over de studietoelagen in het secundair onderwijs. U hebt toen gezegd dat er al heel wat jaren niets meer was gebeurd aan de basisstudietoelage en dat de inkomensgrens moest worden opgetrokken. Heel wat leerlingen die net onder die grens vallen, hebben het ook erg kwaad om hun studiekosten te betalen.
Minister Frank Vandenbroucke: Ik wil in eerste instantie meer gezinnen toegang geven tot studietoelagen. In de voorstellen gaan we van de huidige 72.000 naar 90.000 tot 100.000 gezinnen die recht op een toelage zouden hebben. Uit onze simulaties blijkt dat de invoering van de instapcriteria die nu gelden voor het hoger onderwijs, zou meebrengen dat 27.000 leerlingen extra in aanmerking komen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.