Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 06/07/2006
Vraag om uitleg van de heer Jos Stassen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de structurele ondersteuning van de gemeentelijke jeugdraden
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, de lokale jeugdraden zorgen vaak voor oefeningen in democratie. Jongeren leren er overleggen, zaken realiseren, plannen enzovoort. Veel jongeren bereiden er zich voor op de verantwoordelijkheden die ze later zullen opnemen in de maatschappij en het bedrijfsleven. Wel is het zo dat het verloop in die organisaties zeer groot is. Dat verschilt met de cultuurraden, waarin mensen soms decennia zetelen en er bij wijze van spreken met geen stokken zijn buiten te krijgen. Dat heb je niet met jeugdraden, want die worden geregeld ´ververst´. Er is dus nood aan een organisatie die hen structureel en continu ondersteunt. Dat is het uitgangspunt van mijn vraag.
De organisatie van het jeugdbeleid is duidelijk. Er zijn lokale, provinciale en landelijke organisaties, en daar lopen andere organisaties dwars doorheen. Voor politici is dat misschien vrij duidelijk, maar voor jongeren vereist dat een leerproces. Jeugdraden vertegenwoordigen de jeugdwerkingen in een stad of gemeente. Ze zorgen ook voor de band tussen het lokale jeugdwerk en het beleid. Ze wegen op het beleid, met memoranda, adviezen en andere standpunten. Een structurele ondersteuning is daarbij nodig.
Wat bestaat er op dat vlak? Er is de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten (afgekort VVJ). De VVJ vervult een belangrijke rol, maar werkt eigenlijk voor de jeugdconsulenten en de schepenen van jeugd. De Vlaamse Jeugdraad van zijn kant heeft zichzelf nooit opgevat als de koepel van lokale jeugdraden. De samenstelling ervan leent zich daar ook niet toe, ook niet na de wijzigingen die u hebt aangebracht. De Vlaamse Jeugdraad is niet van onderuit samengesteld met vertegenwoordigers van de lokale jeugdraden. Het Steunpunt Jeugd werkt wel voor de lokale jeugdraden, maar het werkt vooral voor het landelijke jeugdbeleid en het landelijke jeugdwerk.
Het is mijn uitgangspunt dat een structurele ondersteuning nodig is. In de loop der jaren heeft Jemp, de Jeugddienst voor Maatschappelijke Participatie, die taak op zich genomen. Deze organisatie zorgt voor de structurele steun van lokale jeugdraden, onder andere voor het schrijven van adviezen, het lezen van een gemeentebegroting, voor trajectbegeleiding van lokale jeugdraden, het organiseren van regionaal overleg tussen lokale jeugdraden en voor het uitgeven van een tijdschrift.
Ik heb niet de gewoonte hier pleidooien ten voordele van bepaalde organisaties te houden. Ik wil dat hier trouwens niet doen. Ik heb evenwel begrepen dat de belangrijke functie van Jemp in gevaar is. Jemp gaat door een moeilijke periode. Als mijn informatie juist is, zou u vorige week hebben beslist dat Jemp niet meer in aanmerking komt voor het decreet over het lokaal jeugdbeleid en het lokaal jeugdwerk. Jemp zal ophouden te bestaan.
Gaat de minister ermee akkoord om te stellen dat er nood is aan een organisatie die lokale jeugdraadwerkingen structureel ondersteunt? Ik denk dat dit inderdaad nodig is. Als de minister met mij akkoord gaat, wat moet er volgens hem dan gebeuren? Moet er dan een Jemp-2 worden opgericht? Of moet Jemp worden geheroriënteerd?
Ik wil me niet mengen in deze kwestie. Mijn uitgangspunt is dat een dergelijke organisatie nodig is, en aangezien er geen meer bestaat, vraag ik wat er nu zal gebeuren. Bent u het met me eens dat een dergelijke organisatie nodig is en dat er nu geen enkele organisatie voor de invulling zorgt aangezien Jemp binnen afzienbare tijd niet langer bestaat?
Wat zult u als minister van Jeugd, gegeven deze twee premissen, doen om ervoor te zorgen dat het gat wordt gevuld en dat een structurele organisatie de structurele ondersteuning op zich zal nemen?
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de heer Stassen stelt dat in de preadviezen en adviezen in het kader van de driejaarlijkse subsidiëringsronde voor het Vlaamse jeugdwerk, de bestaansreden van Jemp sterk in vraag wordt gesteld. Ik verneem nu dat er vorige week al een beslissing genomen zou zijn. Dat is nieuws voor mij. Op welke basis wordt gesteld dat Jemp het werk niet naar behoren deed? Wat hield de kritiek in? Werd een verkeerde werkmethode gehanteerd? Wat is het probleem?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, een van de belangrijkste principes van het Vlaamse jeugdbeleid is en blijft participatie. Kinderen en jongeren, zo stelt de Vlaamse Regering, zijn niet alleen gebruikers van de voorzieningen in de samenleving, ze zijn ook belangrijke medeaandeelhouders. Ze dienen daarom mee betrokken te worden, en, waarom niet, ook in belangrijke mate mee te kunnen aansturen.
Als overheid zijn er verschillende manieren waarop je dit emancipatorische principe in uitvoering kunt brengen. Het is uiteraard heel belangrijk om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren voldoende ruimte krijgen om de nodige zelforganisaties op te zetten. Het jeugdwerk zoals we dat in Vlaanderen kennen, is daar een voorbeeld van. Kinderen en jongeren bepalen er in belangrijke mate zelf wat ze willen doen.
Daarnaast dient een overheid een diversiteit van methodes te hanteren om kinderen en jongeren en hun zelforganisaties te betrekken bij het beleid. Jeugdraden zijn het meest bekende en het meest beproefde voorbeeld van de wijze waarop in mindere mate kinderen, maar vooral jongeren en jeugdwerkinitiatieven, op de verschillende beleidsniveaus worden betrokken bij de totstandkoming van jeugdbeleid. Mijn beschrijving wijst ook onmiddellijk op het grote belang van jeugdraden in en voor het jeugdbeleid. Jeugdraden zijn bovendien een in decreten verankerde methode om de participatie te organiseren, zowel voor het gemeentelijke, het provinciale als het Vlaamse niveau.
De jeugdraden op deze drie beleidsniveaus hebben een duidelijke en welomschreven categoriale opdracht. Dit betekent dat zij vertrekken vanuit de leefwereld van jonge mensen en vooral vanuit hun perspectief het beleid analyseren en voorstellen formuleren. Het zal u niet vreemd zijn dat dit een recente beleidstendens is. Toen ik in 1999 voor de eerste keer als minister van Jeugd aantrad, hadden jeugdraden vooral een sectorale opdracht: de beleidsadvisering rond het jeugdwerkbeleid. Het is dan ook niet vreemd dat jeugdraden toen vooral werden samengesteld uit jeugdwerkers. Anno 2006 kan dus niet ontkend worden dat de jeugdraden nog aan belang hebben gewonnen. Ze hebben niet alleen een categoriale en dus veel ruimere opdracht gekregen. De decreetsbepalingen vereisen ook een samenstelling die ruimer is dan jeugdwerk en die heel duidelijk appelleert aan alle kinderen en jongeren.
Een andere recente beleidstendens is het groeiende besef dat jeugdraden in een participatieproces niet de enig zaligmakende methode vormen om kinderen en jongeren en hun organisaties te betrekken. Jeugdraden zijn vaak formele en zeer verbale inspraakstructuren waarbij niet iedereen zich betrokken voelt. Met vallen en opstaan werden en worden nieuwe methodes verkend, die minder formeel de participatiegedachte gestalte proberen te geven. Zo verschenen er in verschillende gemeentes, vooral in de grotere, participatieambtenaren. Deze hebben niet alleen de opdracht om de administratieve ondersteuning van de jeugdraden te verzorgen, maar tevens om via een ruime waaier van meer informele methodes kinderen, jongeren en jeugdwerk te betrekken. Vaak wordt de jeugdraad ook betrokken bij het opzetten en uitproberen van die nieuwe methodes, maar even vaak ook niet.
Naast deze structuren en systemen is vooral de bestuurlijke mentaliteit belangrijk. Lokale politici en ambtenaren dragen hier een grote verantwoordelijkheid. Het lokale beleid is meestal de eerste confrontatie van jonge mensen met de politiek en de overheid. Deze eerste ervaringen kunnen doorslaggevend zijn in hun perceptie van het overheidsbeleid. Indien jongeren voelen dat er plaats is voor een eerlijk, open en continu debat, dan zal dit hen activeren als positief geëngageerd burger. Het is geen toeval dat zoveel lokale mandatarissen afkomstig zijn uit gemeentelijke jeugdraden en uit het jeugdwerk.
Ik wil hierbij ook het doorslaggevende belang van de begeleidende ambtenaar, meestal de jeugdconsulent, benadrukken. Ik hoop van harte dat bij de rekrutering van deze ambtenaren de communicatieve en interactieve vaardigheden zwaar doorwegen en een kernelement van hun competentie uitmaken. Deze analyse geldt ook onverkort voor politici en ambtenaren op alle niveaus, ook het Vlaamse. Daarom ontken ik de soms gehoorde klaagzang over het afhaken van jonge mensen. Indien jongeren hun weg of plek binnen een participatiesysteem niet vinden, dan is dat zelden hun schuld, maar is dat meestal te wijten aan het onvermogen van de politiek en de administratie om een wervend en relevant project te monteren.
Tot slot kan ik stellen dat jeugdraden voor de overheid nog steeds de belangrijkste methode vormen om kinderen, jongeren en het jeugdwerk bij het beleid te betrekken. Dit geldt eveneens voor het lokale niveau. We mogen evenwel niet over het hoofd zien dat duidelijk en steeds intenser met andere participatievormen wordt geëxperimenteerd. Op deze manier tracht de overheid een antwoord op de vele participatievragen te geven of doelgroepen, kinderen, jongeren en het jeugdwerk bij concrete dossiers, zoals de aanleg van een speelplein of de bouw van een jeugdlokaal, te betrekken.
De kwaliteit en de slagkracht van een lokale jeugdraad wordt door verschillende factoren bepaald. Jeugdraden zijn in belangrijke mate afhankelijk van het enthousiasme en de betrokkenheid van jongeren. Op dit vlak zijn ze vergelijkbaar met het jeugdwerk. Het toeval kan voor een piek of een dieptepunt in de beschikbaarheid van menselijk kapitaal zorgen. Dit maakt een jeugdraad tot een cyclisch gegeven. Nieuwe generaties bieden zich ongeveer om de drie jaar aan. De interesse en de bereidheid tot engagement van deze nieuwe instromers is in belangrijke mate bepalend voor de werking van een jeugdraad. Indien de jeugdraad enkel uit saaie mensen bestaat, zal de jeugdraad niet veel dynamiek vertonen. Naarmate het beleidsniveau waarop een jeugdraad zich beweegt of naarmate de grootte van de gemeente waarin een jeugdraad actief is, vergroot of verkleint de invloed van het toeval uiteraard. Tegelijkertijd zijn ook de werkomstandigheden, de begeleiding en de coaching doorslaggevend. Jongeren kunnen en moeten worden uitgenodigd, aangemoedigd en aangesproken om in een jeugdraad actief te worden. Het werk in een jeugdraad is vaak ingewikkeld, moeilijk en soms ook saai en technisch. Dit vraagt om een zeer specifieke coaching, een sterke inhoudelijke, organisatorische en methodische deskundigheid in het aansturen en het opvolgen van de activiteiten. In de publicatie over het profiel van de jeugdconsulent, die ik vorig jaar heb voorgesteld, wordt dit aspect zeer nadrukkelijk belicht.
Zoals aangekondigd in het tweede jeugdbeleidsplan, heb ik het initiatief genomen om binnen de reflectiegroep Lokaal Jeugdwerkbeleid een werkgroep op te richten om de problemen en de uitdagingen waarmee jeugdraden worden geconfronteerd in kaart te brengen en om eventueel een oplossingsstrategie te formuleren. Met betrekking tot de positionering, de samenstelling, het dagelijks functioneren, de inhoudelijke werking en de netwerking heeft de werkgroep al een aantal uitdagingen geformuleerd.
Ik geef even een paar voorbeelden. Wat de positionering betreft, leven er nog steeds vragen over de rol en de functie van een jeugdraad. Een jeugdraad wordt vaak als een jeugdwerkinitiatief gepercipieerd. Een jeugdraad wordt niet altijd als een echt advies- en participatieorgaan aanvaard. Wat de samenstelling betreft, zou er vaak een probleem inzake representativiteit zijn. Het blijft moeilijk om individuele kinderen en jongeren bij de werking van een jeugdraad te betrekken. Veelal gaat het om de afgevaardigden van de gekende vormen van het jeugdwerk. Het blijft moeilijk om de niet-erkende organisatievormen hierbij te betrekken. Op een aantal plaatsen hypothekeren onduidelijke afspraken over de werking en de omkadering het dagelijks functioneren van de jeugdraad. Op het inhoudelijk vlak ondervinden jeugdraden vaak problemen met de opdracht die ze in functie van een categoriaal jeugdbeleid moeten uitvoeren. Daarnaast loopt de samenwerking met andere participatorische initiatieven af en toe mank. Zelfs binnen eenzelfde gemeente zijn er nauwelijks contacten buiten de wereld van het lokale jeugdwerk. Het inhoudelijke werk stopt meestal aan de gemeentegrenzen.
Ik heb de opdracht gegeven de lokale beleidsparticipatie te onderzoeken. Dit onderzoek moet inzicht bieden in de wijze waarop de inspraak en de participatie van kinderen, jongeren en het jeugdwerk in en aan het lokaal beleid vorm krijgt. Het onderzoek wordt gevoerd door doctor Coussée van de Vakgroep Sociale Agogiek en professor De Rynck van het departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde van de Hogeschool Gent. Ik zal voor het eind van het jaar over de onderzoeksresultaten en -aanbevelingen kunnen beschikken. In het kader van een thesisonderzoek heeft vzw Jemp de lokale jeugdraden ook onderzocht.
Hoewel ik geen voorafname op de beleidsaanbevelingen of de concrete suggesties van de werkgroep wil doen, is het in mijn ogen duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor de instroom naar en de begeleiding van de jeugdraden bij vele spelers ligt. Ik denk hierbij onder meer aan de lokale jeugddiensten en, onrechtstreeks, de koepelorganisatie VVJ, aan het lokale jeugdwerk en, onrechtstreeks, de overkoepelende structuren en federaties, aan de lokale schepenen en burgemeesters en, onrechtstreeks, de VVSG, aan de Vlaamse Jeugdraad en het Steunpunt Jeugd en, tot slot, aan de Vlaamse overheid zelf. Een specifieke ondersteuningsorganisatie kan op dit vlak zinvol werk verrichten. Ik maak me in dit verband evenwel niet veel illusies. Een specifieke ondersteuningsorganisatie kan dit werk niet alleen aan. Zonder de betrokkenheid en het engagement van de eerder vermelde actoren en hun lokale structuren kan een ondersteuningsorganisatie allicht weinig in beweging brengen.
Zoals bekend, heb ik besloten om vzw Jemp vanaf 2007 niet langer te subsidiëren. Gezien de opdracht die Jemp waarneemt in het jeugdlandschap, en in het jeugdraadlandschap in het bijzonder, zijn we hierbij niet over één nacht ijs gegaan. Al decennialang vervult Jemp een specifieke rol, met de focus op de lokale participatie en de begeleiding van gemeentelijke jeugdraden, waarin Jemp een pioniersrol speelde. Vooral in de jaren tachtig heeft deze organisatie baanbrekend werk geleverd door vernieuwing, dynamiek, prikkels en een constructieve maar kritische voeding van het Vlaams jeugdwerkbeleid.
Toch groeiden er stilaan maar gestaag twijfels bij de slagkracht en de levensvatbaarheid van Jemp, dit ondanks de blijvende en zelfs stijgende relevantie van hun aandachtspunten. Al bij de vorige subsidierondes leidde de analyse van de ingediende beleidsnota, met terugblik, van Jemp tot ernstige twijfels. De vooropgestelde doelstellingen werden nauwelijks gerealiseerd, het bereik vertoonde een alsmaar meer dalende trend en de zakelijke prognoses waren onrustbarend.
Desondanks adviseerden zowel de commissie als de administratie Jemp in extremis nog een kans tot herstel te geven. Dat gebeurde dan ook. Voor deze erkenningsronde diende Jemp een bijzonder ambitieuze beleidsnota in. Zowel de adviescommissie als de administratie beoordeelden deze als weinig realistisch. Ook bij de inhoudelijke keuzes werden vragen gesteld. Deze vaststellingen leidden naar een dubbel negatief advies, dat na een kans tot reactie vanwege Jemp niet werd aangepast.
Jemp is momenteel de enige actor die de lokale participatie, vooral dan de aandacht voor de gemeentelijke jeugdraden, als exclusieve doelstelling stelt. De beslissing om Jemp niet langer als landelijk jeugdwerkinitiatief te subsidiëren, heeft dan ook meteen consequenties. Daarmee immers verdwijnt een belangrijke en noodzakelijk geachte actor voor dit aspect van het jeugdbeleid en jeugdwerkbeleid.
Het is evenwel noodzakelijk dat er op Vlaams niveau systematisch aandacht en steun blijft bestaan voor de lokale participatie van kinderen, jongeren en het jeugdwerk. Daarbij spelen ook de gemeentelijke jeugdraden een belangrijke rol. Ook het tweede Vlaamse Jeugdbeleidsplan pleit voor meer en betere participatie van kinderen en jongeren en stelt dat lokale jeugdraden de nodige aandacht verdienen.
Daarom wil ik me engageren tot concrete maatregelen om op korte termijn een vernieuwde ondersteuning van de lokale participatie en de jeugdraden een kans te geven. Ik wil hierdoor de ondersteuning van de gemeentelijke jeugdraden en de lokale beleidsparticipatie van kinderen en jongeren heractiveren op een hedendaagse, duurzame en creatieve manier.
Diverse Vlaamse organisaties en instellingen nemen een belangrijke taak op zich in de rechtstreekse of onrechtstreekse ondersteuning van de lokale jeugdraden. Ik denk hierbij aan de Vlaamse Jeugdraad, waarvan de opdracht enigszins verbreed is. Ze spelen ook een rol ten aanzien van kinderen en zetten ook projecten op voor inspraak en participatie omtrent een aantal specifieke aspecten. Ook het Steunpunt Jeugd speelt zonder meer een rol. Verder zijn er de Vereniging van Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de Vereniging van Vlaamse Provincies.
Ik zal op korte termijn in overleg met hen beslissen hoe we een waardevol, duurzaam en slagkrachtig alternatief kunnen formuleren. Ik nodig hen daartoe uit in de komende maanden en voorzie in de noodzakelijke financiële ruimte vanaf 2007. Over de wijze waarop deze steun in de toekomst gestalte dient te krijgen, wens ik op dit moment nog geen uitspraak doen, maar het is duidelijk dat er werk moet worden gemaakt van een of meerdere sterke en duurzame strategieën. Ik houd u zeker op de hoogte van de verdere ontwikkelingen en ik hoor graag uw suggesties en bedenkingen.
Mijnheer Marginet, zoals gezegd zijn hier heel wat adviserende instanties bij betrokken. Jemp was een erkende landelijk georganiseerde jeugdvereniging, maar haalde haar erkenningsnormen niet meer. Bovendien zijn ze zo eerlijk geweest te erkennen dat de vooropgestelde doelstelling voor de periode 2004-2006 niet kon worden gerealiseerd. Ze hadden een dossier ingediend voor de subsidielijn participatie, communicatie en informatie, maar ook daarover werden twee negatieve adviezen gegeven.
Reeds bij het begin van de vorige regeerperiode, in 2001, 2002 en 2003, vielen de inspecties van de afdeling Jeugd en Sport negatief uit. Er was twijfel over het halen van de toenmalige spreidingsnorm. De afdeling formuleerde toen ook een negatief advies, dat evenwel niet werd gevolgd door toenmalig minister Van Grembergen. Jemp kreeg voor de periode 2004-2006 een subsidie van 114.000 euro per jaar. Voor de periode 2007-2009 vroeg Jemp een jaarlijkse subsidie van 314.000 euro. Ik denk niet dat het nodig is om hier een bloemlezing te geven uit de negatieve adviezen van de administratie en uit het negatief advies van de commissie. Jemp heeft wel gereageerd, maar mijn beslissing om niet verder te subsidiëren is goed onderbouwd.
De kern van mijn boodschap is wel dat de ondersteuning van de plaatselijke jeugdraden essentieel is, en dat ik dus op zoek ben naar een alternatief. Ik wil daarover graag met de verschillende actoren rond tafel gaan zitten, en niet nu al met verklaringen een hypotheek op dat gesprek leggen. Dat neemt niet weg dat suggesties vanuit de commissie meer dan welkom zijn.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Ik dank u voor uw antwoord. Ik wil geen discussie voeren over de kwaliteit van de werking van Jemp. Ik heb de beleidsnota gelezen, maar kan daarover niet oordelen. Het is ook mijn taak niet om die evaluatie te maken. U deelt mijn mening over het belang van de jeugdraden en over de noodzaak van hun structurele ondersteuning. En samen met mij stelt u vast dat er geen alternatief beschikbaar is om die taak over te nemen. Het is daarom merkwaardig dat u in die omstandigheden ineens het mes trekt. Ik wil de redenen daarvoor niet in vraag stellen. En ik begrijp uw strategie. Het gevolg is evenwel dat gedurende een half jaar die structurele ondersteuning wegvalt. We staan voor een belangrijke periode. Op 8 oktober zijn er gemeenteraadsverkiezingen. Ik hoop dat de jeugdraden goede memoranda schrijven, zodat ze kunnen wegen op de afspraken die de coalitiepartners in de gemeenten voor de komende zes jaar zullen maken. Dat moet nu gebeuren.
Kan de Vlaamse Jeugdraad die begeleidingstaak de komende maand op zich nemen? Misschien kan dat, hoewel het een beetje haaks staat op de opdracht van de raad. De VVJ staat aan de andere kant.
De VVJ moet voor een groot stuk uitvoeren. Ik weet dat er twee opdrachten zijn, maar als het gaat over het wegen op het beleid en het proberen sturen van het beleid, dan kan de VVJ dat niet zelf doen. De VVJ is immers de vereniging van de schepenen van Jeugd. Misschien moet de Vlaamse Jeugdraad het doen. Ambtenaren moeten natuurlijk uitvoeren wat hun politieke bazen beslissen.
Misschien heeft Jemp slecht gewerkt. Ik wil daarover niet oordelen, maar u moet snel iets organiseren zodat het gat kan worden opgevuld. Van 1 september tot 8 oktober en tot 1 januari zijn er een reeks cruciale momenten waarop jeugdraden veel gedaan kunnen krijgen of niet gedaan kunnen krijgen.
Misschien moet via de Landelijke Jeugdraad worden gewerkt, of via de landelijke jeugdwerkingen, voor de grote. Ik weet niet hoe het moet gebeuren, maar we kunnen in geen geval wachten tot 1 januari 2007.
Of misschien kunnen we Jemp nu een opdracht geven voor de tijd dat de dienst nog bestaat. Ik geef een aantal mogelijkheden. Ik ga hier zolang over door, omdat het om een half jaar of vier maanden gaat. Het is heel cruciaal dat een lokale jeugdraad nu zijn rol ten aanzien van het beleid extra speelt. Sommige doen dat automatisch, andere omdat ze al voor een stuk politiek gevormd zijn of in politieke organisaties actief zijn, maar anderen doen het niet of te weinig. De Landelijke Jeugdraad kan misschien een korte opdracht geven aan Jemp. Het kan een belangrijke opdracht zijn om de vier maanden te overbruggen en om ervoor te zorgen dat er op 1 januari een structurele organisatie wordt opgezet als dochter van een Vlaamse organisatie of op zelfstandige basis - die beleidskeuze moet u maken.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Stassen, het is omdat de lokale jeugdraden zo essentieel zijn dat we een organisatie die niet goed werkt, niet langer subsidiëren. Indien ze niet zo essentieel waren, zou ik me dit alles niet zo erg aantrekken. Precies omdat de ondersteuning van de lokale jeugdraden zo belangrijk is, moet de organisatie die daarvoor instaat, echt goed werken. Als uit de verschillende adviezen die ik krijg, blijkt dat er een organisatie is die niet langer aan de criteria voldoet, dan mogen we de kwestie niet laten aanmodderen.
Sowieso is de datum 1 januari 2007. Ik moet voor de beoordeling zes maanden op voorhand een beslissing nemen. Hoe dan ook heeft Jemp altijd, ook indien de dienst zou beslissen om te stoppen met werken, een decretale opdracht of een opdracht waarvoor hij gesubsidieerd is tot en met 31 december 2006. Tijdens die periode zal ik inderdaad tegen 1 januari 2007 een oplossing uitwerken met de verschillende partners. Het argument dat de lokale jeugdraden vandaag en de volgende maanden meer dan ooit essentieel zijn, is voor mij een argument om degene die de opdracht en de middelen krijgt om ondersteuning te bieden, heel streng te beoordelen en om de nodige kwaliteitscriteria op te leggen. Theoretisch althans zou er geen gat van 6 maanden mogen zijn. Ik moet ervoor zorgen om ten laatste op 1 januari 2007 het gat dat dan ontstaat, onmiddellijk op te vullen.
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mijnheer de minister, natuurlijk is dat zo. Uw antwoord is juist, maar u weet ook dat een organisatie die ophoudt met bestaan, mensen verliest. Het is logisch dat mensen op zoek gaan naar ander werk. Het is me niet om Jemp te doen, maar om het gat. De 4 maanden tussen 4 september en 1 januari zijn cruciaal. Ik vraag u nogmaals uitdrukkelijk om goed na te denken en om overleg te plegen met de organisaties die u al hebt opgenoemd zoals de Vlaamse Jeugdraad, Steunpunt Jeugd, VVJ, VVSG en VVP om te onderzoeken hoe een goede oplossing kan worden uitgewerkt. Misschien kan nog even gebruik worden gemaakt van de knowhow van Jemp of van andere organisaties. Op 1 januari kan er dan iets nieuws komen, het liefst een structurele oplossing. Ik herhaal nogmaals dat de 4 maanden ontzettend belangrijk zijn en dat we niet kunnen rekenen op het feit dat Jemp de tussentijd zal opvullen, want dat zou onrealistisch zijn.
De voorzitter: Het incident is gesloten.