Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 06/06/2006
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over GON-ondersteuning voor leerlingen met autismespectrumstoornissen
Vraag om uitleg van mevrouw An Michiels tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de opvang van kinderen met autisme in de scholen
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, deze vraag stond vorige week al op de agenda van de commissie, met de bedoeling om echt duidelijkheid te vragen over een probleem dat ik vorig jaar al aan bod bracht in deze commissie, namelijk de GON-ondersteuning voor leerlingen met autismespectrumstoornissen.
Mijnheer de minister, vorig jaar was u heel voorzichtig in uw antwoord. U wees er toen op dat de autiprojecten pas op het einde van dit schooljaar zouden aflopen. Het was volgens u dus raadzaam om de evaluatie van de projecten af te wachten, omdat vorig jaar nog een verdiepingsfase zou volgen en de conclusies ook daarop gebaseerd moeten kunnen worden.
Het is dus interessant om de vraag aan het einde van dit schooljaar opnieuw te stellen, want de evaluatie van de autiprojecten zou achter de rug moeten zijn. We moeten dus de nodige conclusies kunnen trekken over de mogelijkheden voor de volgende schooljaren. Het is belangrijk om de onduidelijkheid voor het onderwijsveld en de CLB´s zo snel mogelijk weg te werken.
Mijnheer de minister, de voorbije week hebt u een persmededeling verspreid, waardoor een aantal mogelijke denksporen voor de toekomst duidelijk werden. Wat is de stand van zaken en welke conclusies werden getrokken uit de evaluatie van de autiprojecten? Vorig jaar gaf u in uw antwoord aan dat u nog niet duidelijk kon stellen of de autiprojecten zouden worden voortgezet of uitgebreid naar nieuwe scholen. Het project wou de competenties van leerkrachten ontwikkelen, zowel binnen het gewoon als het buitengewoon onderwijs. Het zou interessant kunnen zijn om de projecten uit te breiden naar nieuwe regio´s en scholen, om de competenties van leerkrachten te ontwikkelen om te werken met leerlingen met een autismespectrumstoornis.
Mijnheer de minister, wat zijn de conclusies? Op basis van de cijfers in de begroting kunnen we vaststellen dat het niet de bedoeling is de projecten uit te breiden. Wat stelt u voor de volgende jaren voorop voor de autiprojecten?
Welke keuzes worden gemaakt voor de GON-ondersteuning? Vorig jaar, tijdens de bespreking in de commissie, haalde de heer Van den Heuvel drie denksporen aan voor de GON-ondersteuning in de toekomst. Vorige week hebben we kunnen vaststellen dat een duidelijke keuze werd gemaakt. Leerlingen met een autismespectrumstoornis kunnen gedurende twee jaar twee uur GON-ondersteuning krijgen. Mijnheer de minister, er is dus een duidelijke keuze gemaakt, waarbij u probeert tegemoet te komen aan de problemen op het veld.
U stelt voor dat vanaf 1 september 2006 voor leerlingen met autisme wordt afgestapt van het onderscheid tussen een matige en een ernstige vorm van autismespectrumstoornissen. Voor nieuwe aanvragen geldt de basisondersteuning van twee uur gedurende twee jaar per onderwijsniveau. Wat met eerdere toekenningen die hoger zijn dan twee uur gedurende twee jaar? Is daarvoor een herziening mogelijk of niet? Leerlingen die de voorbije jaren een hogere toekenning hebben gekregen, kunnen ook voor de volgende jaren genieten van een vrij hoge ondersteuning op individueel vlak, maar in bepaalde gevallen is het misschien interessant om dat te herbekijken.
In de beslissing wordt een extra budget van 2,6 miljoen euro uitgetrokken dat niet per leerling zal worden ingezet, maar wel aan de netten zal worden toegewezen. Het is positief dat er meer flexibiliteit komt om middelen in te zetten voor leerlingen want de vorige systemen waren vrij strak en dat maakte het moeilijk om echt tegemoet te komen aan de noden van leerlingen. Mijnheer de minister, zullen de bijkomende middelen worden toegekend aan de netten of aan de scholen?
Het verbaast me dat in het voorstel het overleg tussen school, CLB´s en ouders niet onmiddellijk een plaats krijgt. Ik vrees dan ook dat er grote ongerustheid bij de ouders zal ontstaan die geen garantie in het nieuwe voorstel zien dat de middelen echt zullen dienen voor de individuele ondersteuning van het kind. De bijkomende middelen kunnen ook worden ingezet voor expertiseontwikkeling, individuele ondersteuning voor de leerling, een versterking van de klas en de uitbouw van infrastructuur. Het blijft onduidelijk waarvoor de bijkomende middelen zullen worden gebruikt.
Momenteel maken de CLB´s het dossier op en doen ze de toekenning van het aantal uren ondersteuning. Voor de toekomst is in een basis voorzien van twee uren gedurende twee jaar. Indien er extra ondersteuning nodig is, veronderstelt dit dan dat het CLB een nieuw dossier moet opmaken? Ook op dat vlak blijft er onduidelijkheid.
In de beslissing staat dat in de toekomst naast een GON-attest ook een kinderpsychiater of een Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen moet worden betrokken bij de toekenning van het aantal uren. Is dat sowieso voor elke leerling een vereiste? Waarom wordt daarvoor geopteerd? Is vastgesteld dat CLB´s niet over de nodige competenties beschikken om zelf een attest af te leveren? Als dit voor elke leerling moet gebeuren, brengt dat extra uitgaven mee voor ofwel het CLB ofwel de ouders. Wie wordt verondersteld die extra kosten te dragen? Wat gebeurt er als ouders weigeren om bijkomend onderzoek te laten verrichten?
De voorzitter: Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zal proberen om niet te veel in herhaling te vallen. Mijn vraag gaat ook over het probleem van opvang van kinderen met autismespectrumstoornissen in het onderwijs. Ik heb me gebaseerd op een doctoraatstudie die onlangs is verschenen waarin wordt aangetoond dat het aantal personen met autisme toeneemt. Dit is wellicht te wijten aan een betere diagnose dan vroeger: het is niet noodzakelijk zo dat er nu meer kinderen met autisme zijn.
Die toename heeft gevolgen voor scholen en welzijnsvoorzieningen. Via de pers hebben we recent nog vernomen dat ouders met kinderen met autisme het bijzonder moeilijk hebben om een geschikte school te vinden, niet alleen in het gewoon maar ook in het buitengewoon onderwijs. Denk maar aan de toestand in Gentbrugge waar ouders tot vijf nachten lang hebben gekampeerd om hun kind toch maar in die school ingeschreven te krijgen. Ook vanmorgen nog stond een artikel in de krant over deze problematiek.
Uit de studie blijkt ook dat niet zo heel veel scholen voorzien in een specifieke autiwerking. Dit heeft wellicht te maken met een tekort aan middelen en personen. Een deel van de scholen zou middelen halen uit andere werkingsmiddelen, wat natuurlijk ook nadelig is. De te strakke indeling in types voor het buitengewoon onderwijs speelt ook een belemmerende rol. Het is algemeen geweten dat kinderen met autisme niet specifiek in één enkel type passen. Ik heb onlangs nog een mama aan de telefoon gehad wier kind met autisme niet paste binnen de specifieke autiwerking van de school. De school was bereid om het kind gelijk welk type toe te kennen op voorwaarde dat de ouders zelf een andere school zouden zoeken.
Ondertussen bestaat het pilootproject Autisme waarover ook mevrouw Helsen vragen heeft gesteld. Ik wil me daarbij aansluiten. We hebben ook de nota Leerzorg waarin een luikje wordt gewijd aan kinderen met autisme die in cluster 4 zouden worden ondergebracht, zowel op niveau 2 als 3. Dat is echter allemaal nog onduidelijk en roept vragen op bij zowel ouders als scholen. Dan is er nog het voorstel om 2,6 miljoen euro extra vrij te maken om kinderen te begeleiden in het gewoon onderwijs. Ook op dat vlak blijven ouders met heel wat vragen zitten.
Mijnheer de minister, kunt u de stelling bijtreden dat scholen kampen met aangroeiende wachtlijsten? Hebt u enig idee hoeveel kinderen op dergelijke wachtlijsten staan? Hebt u ook weet van situaties waarbij een kind wordt ondergebracht in een bepaald type naargelang de school waar het heengaat? Is het voorbeeld dat ik aanhaalde een uitzondering? Kunt u de stelling bijtreden dat scholen hun middelen voor autiwerking uit andere werkingsmiddelen moeten halen? Zo ja, hoe zult u daaraan remediëren? Zult u de evaluatie van het pilootproject Autisme die werd aangekondigd voor deze periode, meenemen bij de uitwerking van het leerzorgkader? U hebt zaterdag gezegd dat dat leerzorgkader al wat is bijgestuurd. Zal er grote aandacht worden besteed aan de groeiende vraag naar specifiek onderwijs voor kinderen met autisme? Hoe zult u de maatregelen die nu reeds gelden voor het pilootproject Autisme verder uitwerken in dat leerzorgkader?
De voorzitter: De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, in een vorig leven was ik verantwoordelijk voor twee leefgroepen waarin kinderen met autisme werden opgevangen. Een van de eerste leefgroepen die we in Vlaanderen kenden, was die voor volwassenen met autisme. Ik wil daar een anekdote bij vertellen. Op een beurs werd die leefgroep voorgesteld en kregen we de vraag van ouders met een kleuter of we die al konden inschrijven voor als hij volwassen zou zijn. Dat was wel in de periode voor 1995. Daarmee wil ik aantonen hoe groot de vraag voor specifieke opvang van kinderen en volwassenen met zware vormen van autisme was en is. De Vlaamse Raad heeft in die periode ook een resolutie goedgekeurd waarin werd gevraagd om in meer opvang te voorzien voor personen met autisme binnen het onderwijs. De vragen van toen blijven nog steeds voor een groot stuk overeind.
Het aantal etiketten dat wordt uitgedeeld aan kinderen met autisme is vergelijkbaar met wat in de jaren negentig gebeurde met kinderen met ADHD en dergelijke. Tegenwoordig wordt veel sneller het etiket?autisme´ uitgedeeld en dat is op zich een goede zaak omdat er dan gerichter kan worden begeleid. Het is belangrijk dat er een antwoord komt op de noden die er bestaan. Mijn vraag om uitleg die straks aan bod komt, gaat in dezelfde richting.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, dames en heren, ik begin met de evaluatie door de stuurgroep van de autiprojecten. Momenteel loopt er een interne evaluatie waarbij vanuit de projecten en op basis van een gezamenlijk afgesproken korte vragenlijst, de scholen worden bevraagd die deelgenomen hebben aan de verdiepingsmodules. Het is de bedoeling om een uitspraak te doen over de mate waarin de strategische en operationele doelstellingen van het project zijn gerealiseerd. In concreto willen we met de evaluatie een uitspraak doen over de mate waarin de scholen de gehanteerde methodiek van introductie, sensibilisering en verdieping als zinvol hebben ervaren, hoe ze het inhoudelijke aanbod beoordelen en welke effecten de professionaliseringsinspanningen hebben opgeleverd. Begin juni zal er een eerste terugkoppeling zijn van de stand van zaken van de bevraging op de stuurgroep. Tegen het najaar willen we dan kunnen besluiten met een eindverslag.
Ik wil nog eens terugkomen op wat ik hier op 9 juni 2005 heb gezegd, namelijk dat we tegen september 2006 een oplossing zouden zoeken voor het oneigenlijk gebruik van attestering waarbij iemand met autisme als type 7-kind wordt omschreven en waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen matig en ernstig autisme. Bij type 7-kinderen met een gehoorstoornis wordt een test met decibels gedaan waaruit duidelijk blijkt of het kind onder dit type valt. Er is echter geen enkele grond om een onderscheid te maken tussen matig en ernstig autisme op basis van wat moet gebeuren in het kader van een attestering type 7, en dat is een ernstig probleem.
De centrumnetten en meer bepaald de CLB´s hanteren ook verschillende praktijken terzake. Er zijn CLB´s die gemakkelijker iets als ernstig omschrijven en het kind vier uur voor de hele schoolloopbaan voorschrijven, terwijl andere ernstig niet van toepassing vinden bij kinderen met autisme en het alleen bij gehoorstoornissen gebruiken. Het feit dat er zulke verschillen bestaan in de praktijk, heeft me mee ge?nspireerd om een oplossing te zoeken waarbij ik de onderwijsnetten responsabiliseer om met een pakket aan middelen zelf keuzes te maken. Ik kom daar straks op terug.
Sinds ik heb gezegd dat ik tegen september 2006 een oplossing zou zoeken, is er nog heel wat water naar de zee gevloeid. We hebben ondertussen de discussienota Leerzorgkader bekendgemaakt waarover we een discussie aan het organiseren zijn. Zaterdag heb ik in Leuven naar aanleiding van 25 jaar ziekenhuisschool aangestipt dat we volop in een proces van overleg en bijsturing zitten. Ik heb een drietal elementen gegeven waarvoor we bijsturen, maar er zullen er nog zijn. Eigenlijk komen onze voorstellen inzake autisme tussen twee fasen, meer bepaald tussen een fase waarin we bestaande problemen vaststellen en een fase waarin we definitieve oplossingen kiezen in het kader van leerzorg.
Wat ik heb uitgewerkt als een oplossing die zou moeten ingaan vanaf 1 september heeft een tijdelijk karakter, maar in zekere zin is het een vooruitblik op wat we misschien meer zullen moeten doen als we het leerzorgkader systematisch omzetten in beleid. Ik bedoel daarmee het responsabiliseren van het onderwijsveld zelf bij de wijze waarop bepaalde bijkomende middelen worden ingezet.
In tegenstelling met het beeld dat vandaag in De Standaard wordt geschetst door ouders die zich zorgen maken - en ik begrijp die houding -, is het niet zo dat we hebben gezegd dat er voor een kind met autisme maar twee uur per week beschikbaar zijn gedurende twee jaar. We hebben wel gezegd dat het onderscheid tussen matig en ernstig niet van toepassing is. Attesteren als ernstige autismespectrumstoornis heeft geen betekenis, maar we laten de scholen vrij om voor een bepaald kind twee uur of meer GON-begeleiding te geven, gedurende twee jaar of langer. Men zal zelf kunnen beslissen wat men wenst te doen voor autisme. We creëren een enveloppe, waarvan de budgettaire vertaling 2,6 miljoen euro is, die vrij kan worden ingezet voor bijkomende ondersteuning van leerlingen die bijkomend geattesteerd worden als autistisch.
We gaan het verleden niet corrigeren. Het is niet mijn bedoeling om de mensen die als ernstig autistisch werden geattesteerd eruit te halen en de ondersteuning aan te passen. Het gaat om een aanvullende enveloppe, waarbij we de scholen van het buitengewoon en gewoon onderwijs en de betrokken CLB´s de vrijheid geven om de uren te verdelen zoals ze willen. In essentie gaat het om individuele ondersteuning, maar voor de manier waarop dat moet gebeuren, creëren we de nodige vrijheid.
Mevrouw Helsen, wat mij betreft moeten de scholen met de ouders en het CLB overleggen, om in te schatten wat het probleem is. De netten kunnen een eigen beleid ontwikkelen en volgens een welbepaalde aanpak de enveloppe verdelen over die leerlingen die geattesteerd worden, op basis van een analyse door het CLB en overleg met de ouders en de scholen.
Voor alle kinderen die bijkomend geattesteerd worden als autistisch willen we een attest van een kinderpsychiater of een Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen vragen, want we denken dat het geen enkele zin heeft om dergelijke kinderen naar een neus-, keel- en oogarts te sturen. We zijn van oordeel dat men hier een andere specialist moet raadplegen. Het gaat dus niet over het bijkomend introduceren van specialisten. Ik heb daar geen financiële ondersteuning voor klaarliggen. Als we dat vragen, kan dat voor ouders inderdaad een kost betekenen, maar ik denk dat het absoluut noodzakelijk is om dat te doen.
We twijfelen niet aan de oprechtheid of bekwaamheid van de CLB´s inzake hun eigen missie, maar ook als het gaat over gehoorstoornissen moet het kind worden getest door een neus-, keel- en oogarts. Hij moet vaststellen of de aandoening matig of ernstig is. Het is een soort bewaking van het proces die volgens mij nodig is. Veel CLB´s verwijzen in dit soort omstandigheden al regelmatig door naar een kinderpsychiater of een Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen en vragen dus bijkomende specialistische hulp.
Mevrouw Helsen, ik was een beetje verrast toen u zei dat we ook infrastructurele kosten zouden financieren.
Ik wil, met goedvinden van het parlement, proberen om in Onderwijsdecreet XVI een bepaling in te schuiven, waarbij we het mogelijk maken om de 2,6 miljoen euro ter beschikking te stellen in uren. Als we dat niet doen, moeten we werken met geld. Dat kan, want we kunnen een subsidiebesluit maken, maar het heeft als nadeel dat de scholen voor buitengewoon onderwijs alleen maar contractuelen op pad kunnen sturen voor de bijkomende leerlingen met autisme, want er zijn dan geen organieke uren mogelijk. Ik wil via Onderwijsdecreet XVI een regeling zoeken waarbij de netten de verantwoordelijkheid krijgen om de enveloppe te verdelen, maar in de vorm van uren. Daarover moeten we nog verder overleggen en dat zal ook hier gebeuren.
Mevrouw Michiels, ik kan wel bevestigen dat verhalen over wachtlijsten ook mij bereiken, maar er is wel iets vreemd met die verhalen.
Het fenomeen van wachtlijsten heeft in essentie te maken met toelatingsvoorwaarden en inschrijvingsrecht. Sinds 1 januari 2003 kennen we in het gehele leerplichtonderwijs een principieel inschrijvingsrecht. In het buitengewoon basisonderwijs kunnen kinderen die aan de toelatingsvoorwaarden voldoen, alleen geweigerd worden omwille van materiële veiligheidsproblemen of omdat de betrokken leerling het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar via een tuchtsanctie uit de school werd verwijderd.
Kinderen die aan de toelatingsvoorwaarden voldoen, kunnen bij een inschrijving niet worden geweigerd en op een wachtlijst geplaatst. Indien er voor een kind een inschrijvingsverslag is dat hem bijvoorbeeld oriënteert naar het type 7, moet elke type 7-school hem inschrijven en opvangen, tenzij de school volzet is of er een uitsluiting is geweest. Dan stellen we eigenlijk een weigering vast.
Het is belangrijk te stellen dat het volzet zijn geldt voor de gehele school, met een mogelijke opsplitsing tussen kleuter- en lager onderwijs enerzijds en per type anderzijds, en niet voor een specifiek aanbod binnen de school zoals een autiwerking of een werking rond zeer ernstige of meervoudige handicaps.
Indien een kind op een wachtlijst geplaatst wordt, wordt het de facto geweigerd en moet de school dat schriftelijk melden aan de ouders en, al dan niet via het Lokaal Overlegplatform, aan de overheid. In principe moet de overheid dus van elke wachtlijst, onrechtstreeks, op de hoogte zijn.
Ik heb de cijfers van de weigeringen in het buitengewoon onderwijs opgevraagd en merk dat in het schooljaar 2005-2006 vier scholen voor buitengewoon basisonderwijs jongeren geweigerd hebben. In het totaal gaat het om 97 weigeringen. In het BuSO waren er in hetzelfde schooljaar 41 weigeringen. Dat zijn de situaties waarvoor de scholen de procedure correct hebben gevolgd. Officieel zijn er dus maximaal vier scholen die een wachtlijst kunnen hebben. Dus ofwel overdrijft men de verhalen over de wachtlijsten, ofwel passen de scholen de reglementering over het inschrijvingsrecht niet correct toe.
Mevrouw Michiels, als ouders kiezen voor het buitengewoon onderwijs, zijn zij bij hun keuze gebonden aan het type dat op het attest bepaald wordt. Een kind dat op het attest georiënteerd wordt naar type 1, licht mentale handicap, kan niet ingeschreven worden in een school waar enkel type 4 aangeboden wordt. Tot zover de regelgeving.
Mevrouw Michiels, ik denk niet dat uw voorbeeld over de gedwongen gestuurde oriëntering de gangbare praktijk is. We moeten voorzichtig zijn met het veralgemenen van uiteindelijk niet controleerbare verhalen. Dat geldt eigenlijk altijd.
We weten wel dat de oriëntering van jongeren niet optimaal verloopt. Het onderzoek van professor Ghesquière uit 2001 heeft dat aangetoond. De analyse van de verwijspraktijk van de toenmalige PMS-centra lag mee aan de basis van de voorstellen die ik nu in de discussietekst Leerzorg naar voren breng. De bredere clustering, het verruimde aanbod, het belang van de onderwijskundige nood, aanvullend op de graad van de beperking op zich en de fasen van het begeleidingstraject zullen ertoe bijdragen dat CLB´s tot een meer accurate oriëntering kunnen en zullen komen en dat de noodzaak om op zoek te gaan naar creatieve oplossingen en oriënteringen, uiteraard steeds uit liefde voor het kind, heel wat minder wordt.
Ik wil nog even omschrijven waarin de omkadering van het buitengewoon basisonderwijs voorziet. Het gaat om een lestijdenpakket, met zwaardere lestijdenschalen dan in het gewoon onderwijs; een urenpakket voor paramedische, medische, sociale, orthopedagogische en psychologische omkadering, aan de hand van richtgetallen; een puntenenveloppe voor ICT; een puntenenveloppe voor administratieve ondersteuning; en in sommige scholen, maar dat is een bevroren situatie, onderwijsvoorrangsbeleiduren.
Daarnaast ontvangen de scholen een werkingsbudget dat zwaarder is dan het werkingsbudget in de scholen voor gewoon onderwijs. Het werkingsbudget is voor alle types gelijk, behalve voor type 4, waarvoor het werkingsbudget nog zwaarder is. De lestijdenschalen en de richtgetallen gelden voor een type, dus niet voor subdoelgroepen binnen het type en zijn dus gericht op de gemiddelde leerling van een bepaald type.
Scholen beschikken over de autonomie om het toegewezen lestijden- en urenpakket in te zetten op de wijze die het best tegemoet komt aan de noden van de verschillende leerlingen. In alle scholen zullen er groepen zijn waarvoor meer personeel wordt ingezet dan voor andere groepen.
De overheid financiert en subsidieert de scholen op basis van de oriënteringen op het BO-attest, dus per type. Die informatie krijgen we van de scholen. We kennen dus geen cijfers over jongeren met autismespectrumstoornissen in het gehele onderwijs of per school, maar de jongeren met ASS binnen een BO-school telden wel mee voor de omkadering en hebben dus mee het lestijden- en urenpakket gegenereerd waaruit de BO-school kan putten om zich te organiseren.
Dat sommige autiwerkingen zwaar zullen wegen op het lestijden- en urenpakket van de school is zeker aannemelijk. Maar om nu te stellen dat de middelen voor de autiwerking uit de middelen voor de andere kinderen gehaald moeten worden, is niet correct. Daarenboven kennen we in het buitengewoon onderwijs het systeem van de afwijkingsuren, waarmee we jaarlijks aan scholen met bijzondere, zwaardere werkingen extra personeel toewijzen, om het systeem van de gemiddelde BO-leerling wat te corrigeren.
Mevrouw Michiels, de evaluatie moet vanzelfsprekend meespelen bij de verdere uitwerking van de leerzorg. In het leerzorgkader hebben we expliciet aandacht besteed aan de groeiende vraag naar specifiek onderwijs voor kinderen met autisme. Niets is dus definitief. In de vierde cluster van het kader hebben we expliciet verwezen naar jongeren met autisme. Dat doen we bewust, om deze jongeren een duidelijke plaats te geven.
In onze leerzorgnota maken we een onderscheid tussen leerzorgniveau 3 en 4. We zeggen duidelijk welke jongeren recht hebben op extra ondersteuning en welke niet. Maar niets daarvan is verworven, want alles staat nog ter discussie.
Ik wil erop wijzen dat de autiklasjes een werkvorm zijn. Wij zeggen niet aan scholen hoe ze de kinderen moeten groeperen per klas. De scholen beslissen daar zelf over. We leggen deze werkvorm dus niet op. Het is aan ons om de voorwaarden te creëren waarbinnen scholen goed kunnen omgaan met kinderen met autisme. Leerzorg moet het kader bieden en we moeten natuurlijk ook voldoende financiële middelen bieden, maar de werkvorm is de verantwoordelijkheid van de school. Het is de verantwoordelijkheid van de onderwijsinspectie om te controleren en daarover met de scholen te discussiëren.
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitvoerige antwoord. Ik heb nog enkele vragen ter verduidelijking. Het is niet echt duidelijk wat er precies gebeurt met de autiprojecten die op het einde van dit schooljaar aflopen. Worden die verlengd naar volgend schooljaar? U geeft aan dat de eindevaluatie pas in het najaar wordt afgerond. Betekent dit dat de autiprojecten in juni stoppen of kunnen ze verder lopen? Op welke manier wordt er gewerkt aan een uitbreiding?
U zegt dat er in de toekomst een overleg blijft plaatsvinden tussen de school, het CLB en de ouders. Het is erg belangrijk dat er voldoende middelen worden vrijgemaakt om aan de huidige vraag te voldoen. Het is mij niet duidelijk of die 2,6 miljoen euro extra genoeg is. Scholen en CLB´s krijgen in de toekomst de vrijheid om te bepalen welke hulp een kind nodig heeft. Dit kan voor velen meer zijn dan twee uren gedurende twee jaar. De mogelijkheid bestaat dat kinderen die nu al individuele begeleiding krijgen in de toekomst meer en langer bijkomende hulp zullen krijgen. Het CLB kan dat via het attest verantwoorden. Dat houdt uiteraard het risico in dat de nieuwe leerlingen op een wachtlijst komen te staan indien onvoldoende middelen zijn vrijgemaakt. Ik heb geen zicht op de manier waarop de berekeningen zijn gemaakt. Het is erg belangrijk om dit op te volgen, want dit aspect zal bepalen in welke mate ouders druk uitoefenen.
CLB´s die in het verleden correct hebben gehandeld op het vlak van attestering, zullen het misschien spijtig vinden dat er geen herziening mogelijk is. U hebt er zelf op gewezen dat CLB´s in het verleden op verschillende manieren hebben gehandeld. Bepaalde CLB´s hebben een kind niet zo gemakkelijk beoordeeld als ernstig, maar veeleer als matig autistisch. De CLB´s die correct hebben gehandeld, stellen nu vast dat die kinderen met een beperkte ondersteuning de schoolloopbaan moeten doorlopen, terwijl er voor kinderen die een vrij uitgebreide ondersteuning hebben gekregen, geen evaluatie mogelijk is. Nochtans zou dat voor sommigen wel interessant kunnen zijn.
De voorzitter: Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels: Mijnheer de minister, ik denk dat ik mijn laatste vraag een beetje ongelukkig heb verwoord. Het was de bedoeling om te vragen wat er gebeurt met de autiklasjes als het project stopt. Blijven ze bestaan en op welke middelen vallen ze terug?
We mogen inderdaad niet echt spreken van wachtlijsten. Een kind wordt in een bepaalde school geweigerd omwille van een bepaalde reden. Aan de ouders wordt dan gezegd dat van zodra een ander kind wegvalt, hun kind kan terugkomen. Dit is niet echt een wachtlijst, maar de ouders interpreteren het wel zo. Het is niet evident om dat op te lijsten, ook al omdat het decreet het niet mogelijk maakt om wachtlijsten aan te leggen. Er zou toch eens moeten worden onderzocht hoe scholen die dat wel willen doen, zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: De autiprojecten zullen begin juni worden geëvalueerd, met andere woorden nu dus. Ik wil daar nog niet op vooruitlopen. Het staat me wel voor dat er niet echt van uitgegaan wordt dat die per se moeten worden verlengd. We moeten proberen uit de ervaringen iets te leren en er iets mee te doen. Daar staan ook financiële middelen tegenover, maar de beslissing is nog niet genomen.
Er waren nog terechte opmerkingen over de omvang van het budget. De vraag of die 2,6 miljoen euro voldoende is om de noden op te vangen, is moeilijk te beantwoorden. Ik ga ervan uit dat dit een fikse inspanning is die de minister van Begroting mij laat verrichten. Eigenlijk belet niets - op voorwaarde dat er budgettaire ruimte is - dat kinderen die vandaag al begeleid worden, langer of een beetje meer begeleiding krijgen als dat nodig wordt geacht. De besteding van de enveloppe is vrij. De druk door de toenemende instroom van kinderen met autismespectrumstoornissen is wel heel groot. Ik beklemtoon dat we de verantwoordelijkheid leggen bij scholen, CLB´s en onderwijsnetten om daarover een beleid uit te stippelen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.