Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 11/05/2006
Vraag om uitleg van mevrouw Joke Schauvliege tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het voortbestaan van het deelaspect 'zingeving en vorming' van het jeugdwerk in scholen
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat over een aspect van het jeugdwerk dat waarschijnlijk minder bekend is bij het grote publiek. Het is echter niet minder belangrijk.
Het Vlaamse jeugdwerk is een alom geprezen model, vooral om zijn sociaal-maatschappelijke meerwaarde. Er zijn tal van sociologische en maatschappelijke studies die op het belang van het jeugdwerk wijzen.
In de loop der jaren heeft het jeugdwerk echter ook een eigen deskundigheid en methodiek ontwikkeld over vorming en zingeving bij jongeren. Het gaat daarbij ook om persoonlijkheidsvorming, het behandelen van levensvragen waar jongeren mee kampen. Op dat vlak levert het jeugdwerk heel goed werk.
In de loop der jaren is de vraag gegroeid om die expertise ook op andere terreinen aan te wenden. In het onderwijs wordt massaal een beroep gedaan op de zingeving en de vorming die vanuit het jeugdwerk wordt aangeboden.
Zo is bijvoorbeeld binnen KAJ 'Tegenstroom' opgericht, bij Chiro is er 'Zin-d'erin(g)'. Scholen die maatschappelijke dagen, bezinningen of vorming voor jongeren willen geven, doen daarvoor een beroep op die jeugdverenigingen. Dat loopt zeer goed en er is zeer veel vraag naar. Men kan de vraag bijna niet verwerken, daarvoor zijn er te weinig personeel en middelen.
Toch zien we dat de vorming en zingeving in het gedrang dreigen te komen. De overkoepelende organisaties in het jeugdwerk focussen zich in het jeugdwerk vooral op de hoofdtaak van het jeugdwerk, namelijk het jeugdwerk zelf. Toch is het heel belangrijk dat de zingeving en vorming blijven bestaan. Iedereen heeft er de mond van vol, en het staat ook in het regeerakkoord. In de Vlaamse Regering is ook minister Vervotte sterk begaan met het feit dat er een hoge graad van zelfdoding bij jongeren is. Jongeren stellen zich vragen over zingeving en daar moet meer aan gewerkt worden, ook vanuit het onderwijs. Ook minister Vandenbroucke heeft daarop gewezen. Het jeugdwerk voldoet hiermee aan een vraag die heel sterk leeft. Het zou jammer zijn dat, indien dat zou verloren gaan, scholen er geen beroep meer op kunnen doen, dat de maatschappelijke werking moet worden afgebouwd en er in het onderwijs nog minder rond zingeving kan worden gewerkt.
Mevrouw Poleyn heeft daar al eerder op aangedrongen in een vraag om uitleg. Ik voel dat er nu al signalen komen dat het vijf voor twaalf is en dat er een oplossing moet komen voor dat aspect van het jeugdwerk.
Mijnheer de minister, bent u het met ons eens dat dat specifieke deelaspect van het jeugdwerk, namelijk zingeving en vorming, belangrijk is, dat men daar oog voor moet hebben en er voldoende middelen voor moeten worden uitgetrokken? Anders zou die pijler van het jeugdwerk wel eens in het gedrang kunnen komen. Hebt u kennis van het feit dat het in het gedrang komt? Acht u het wenselijk om iets te doen voor die sector? Zult u in overleg treden met andere ministers die daarmee te maken hebben, namelijk de ministers van Onderwijs en van Welzijn? Het lijkt me een mooi project om grensoverschrijdend tussen de verschillende departementen aan te pakken.
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit me kort aan want ik ben evenzeer bekommerd over deze problematiek. We hebben er vorig jaar al over van gedachten gewisseld. Toen had u veel sympathie en waardering voor de vormingsmethodieken die er zijn. Anderzijds bestaan er nieuwe concepten zoals de brede school en het beleidskruispunt. In de praktijk was er volgens u echter niet onmiddellijk een oplossing vanuit Jeugd en Cultuur in zicht.
Wat is nu, bijna een jaar later, de stand van zaken in verband met het overleg over de brede school? Daar is men nu al bijna anderhalf jaar mee bezig in werkgroepen, en er zijn teksten geformuleerd. De algemene definitie is dat we de ontwikkeling van de persoon in zijn geheel moeten zien en niet slechts een aspect. Die visie is nu bijna ontwikkeld, en straks zal men naar de praktijk kunnen overgaan. Nu bestaan er al dingen die perfect passen in de brede visie van ontwikkeling van jongeren en leerlingen. Het zou erg zijn mocht dit nu stoppen net voor het in praktijk brengen van de brede school. Minister Vandenbroucke werkt aan proeftuinen. Misschien ziet u vanuit uw beleidsdomein een mogelijkheid om de bestaande zaken die in die toekomstige visies passen, een reden van bestaan te geven.
De voorzitter: De heer Marginet heeft het woord.
De heer Werner Marginet: Ik vind het een zeer interessante vraag. Er wordt hier gesproken over allerhande signalen, maar welke zijn dat dan? Mijnheer de minister, hebt u op dat vlak al maatregelen en initiatieven genomen? Welke zijn dat en met welke resultaten?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, bij aanvang wil ik verwijzen naar het antwoord op een gelijkaardige vraag van mevrouw Poleyn in het begin van deze legislatuur. De inhoud van mijn antwoorden is vandaag niet veel anders dan toen.
Mevrouw Schauvliege, ik begrijp en onderschrijf uw zorg voor initiatieven als Zin-d'erin(g) en Tegenstroom. Ik ben immers van mening dat allerlei sociale vaardigheden het best in een niet-formeel verband worden aangeleerd. Zo zie ik bijvoorbeeld liever leerlingen elk weekend naar het jeugdwerk trekken, dan dat door een leerkracht, meestal de klastitularis, via jeugdwerkmethodieken op een soms onnatuurlijke wijze en vooral in de verplichte context van het klasverband sociale vaardigheden worden aangeleerd. Soms is de leerkracht niet zo vertrouwd met deze specifieke methodes, of staan ze haaks op het toch vaak rigide kader van een school. Soms is het contrast met het gewone lesregime erg groot. Lesuren daarvoor of erna worden dikwijls door diezelfde leerkrachten op een heel formele en schoolse wijze ingevuld.
Het is dus ontegensprekelijk een goede zaak dat sommige scholen externen of externe organisaties aanspreken of inhuren om specifieke vaardigheden aan te leren. Dat gebeurt nog steeds, vooral inzake sociale en kunsteducatieve vaardigheden, maar ook aspecten van zingeving. Ik herken dat nog uit mijn eigen schooltijd. Het is dus eigenlijk niets nieuws. Anderzijds durf ik de vraag stellen of deze meestal eenmalige en korte interventies wel echt de beoogde langetermijneffecten scoren. Daarom werk ik op dit ogenblik, in hecht overleg met de ministers van Onderwijs en Welzijn, aan een visietekst over het concept brede school. Ik ben daar ook voor een groot deel de trekker van.
Ons uitgangspunt is duidelijk: de erkenning van verschillende leer- en leefsituaties, de aanmoediging tot het innemen van een gemeenschappelijke ruimte en gezamenlijke verantwoordelijkheid. Dit gebeurt uiteraard steeds in functie van de maximale ontplooiing van het kind of de jongere. Maar om deze doelstellingen te bereiken, geloven we vooral en veel meer dan nu het geval is, in structurele en langdurige samenwerking van scholen met jeugdwerkinitiatieven, culturele initiatieven, sportclubs en jeugdwelzijnswerk. Het is in eerste instantie in een dergelijke structurele samenwerking tussen lokale actoren in buurten en gemeentebesturen dat onderwijs en cultuur willen investeren.
Ik ben het eens met mevrouw Poleyn: we zijn daar al mee bezig. Ik ben meestal erg ongeduldig van aard. Ik heb uit het dossier van de brede school geleerd dat dat in de praktijk erg ingrijpend is. Het vraagt veel tijd om iedereen daarin mee te krijgen. Ik vind de idee van de brede school van immens belang en wil me daar heel sterk voor engageren, ook politiek. Ik hoop dat we deze legislatuur zeer goede initiatieven en experimenten kunnen ontwikkelen die een stevige basis kunnen leggen zodat het in de volgende legislatuur structureel kan worden uitgevoerd. Ik heb wel het gevoel dat een en ander voor sommige instellingen revolutionair zou zijn. We gaan erin vooruit.
Ik blijf bij mijn timing dat in de volgende legislatuur, met andere of met dezelfde of met gedeeltelijk dezelfde verantwoordelijken, maar in elk geval met het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering, structurele stappen moeten worden gezet. Ik hoop dat daar politiek vanuit verschillende hoeken prioriteit aan kan worden gegeven omdat het zo belangrijk is. Zowel minister Vandenbroucke als minister Vervotte zien het belang van de brede school in en willen daar wellicht ook politiek mee in investeren.
De financieringsproblemen waarmee volgens mevrouw Schauvliege Zin-d'erin(g) te kampen heeft, zijn mij niet onbekend. Ik werd er reeds in de vorige legislatuur op aangesproken. Begin deze legislatuur nog heeft mijn kabinet de thematiek aangekaart bij het kabinet van de minister van Onderwijs, onder meer bij de opmaak van het tweede Vlaamse jeugdbeleidsplan. Hierbij werd duidelijk dat de rechtstreekse financiering van dergelijke initiatieven door het departement Onderwijs geen prioritaire optie was. Begin deze legislatuur antwoordde ik reeds aan mevrouw Poleyn dat binnen het departement Cultuur reeds in maart 2002, via het decreet Vlaams jeugdbeleid, alle belemmeringen om als jeugdwerkinitiatief in het onderwijs actief te zijn, werden opgegeven. Voordien was als erkenningsvoorwaarde ingeschreven dat slechts 20 percent van de werkingstijd buiten de vrijetijdssfeer kon worden ingevuld. Vandaag kan een jeugdwerkinitiatief, als het daar zelf toe beslist, even intens actief zijn in de vrije tijd als op school. Vanuit het cultuurbeleid is dus elke belemmering om in andere domeinen actief te zijn, weggevallen. Het mag er niet toe leiden dat iedereen van alle departementen naar hier komt. Ik ga ervan uit dat dit op relatief korte termijn openingen in sterke departementen mogelijk zal maken.
De decreetgever heeft met deze maatregel echter niet bedoeld dat ook de erkenningscriteria in bijvoorbeeld het onderwijs konden worden gerealiseerd, laat staan dat een jeugdwerkinitiatief ook voor haar onderwijsactiviteiten door de administratie Cultuur kan worden betoelaagd. Een jeugdwerkinitiatief kan dus zoveel als het wil actief zijn in het onderwijs, maar kan deze uren niet inbrengen om tegemoet te komen aan de erkenningscriteria, en evenmin voor subsidiëring binnen Cultuur. Er is immers nog een derde invalshoek bij de financieringsthematiek. Die situeert zich op het niveau van de scholen. Het lijkt mij logisch dat de scholen een billijke vergoeding betalen aan landelijke jeugdwerkinitiatieven, andere organisaties of individuen die leeractiviteiten binnen hun muren en tijdens de verplichte schooltijd ontwikkelen. Op dit vlak is ook intern schoolbeleid een kwestie van keuzes.
Ik kan alleen maar samen met u betreuren dat voor kwalitatieve en leerrijke activiteiten, zoals bezinningsmomenten en groepsvormende of persoonsvormende activiteiten waarvoor men onder andere het jeugdwerk inschakelt, nauwelijks middelen kunnen worden vrijgemaakt. Toch moet en durf ik ook stellen dat veel afhankelijk is van de school. Ik ken enkele scholen die er echt in investeren vanuit hun eigen werkingsmiddelen.
Daarbij wil ik u informeren dat deze activiteiten, vaak in internaatsverband, bovendien in belangrijke mate plaatsvinden in door Cultuur gesubsidieerde infrastructuur, namelijk in de erkende jeugdverblijfcentra, jeugdherbergen en provinciale vormingscentra. Ook dat is voor mij geen probleem, integendeel. Ik stel dit enkel vast.
Het lijkt mij logisch, in het licht van de zojuist geformuleerde argumentatie, dat een vraaggestuurde financiering vanuit de scholen de meest aangewezen weg is en te verkiezen valt boven een aanbodgestuurde financiering. Toch mag ik aannemen dat ook u het niet onmiddellijk aangewezen vindt om de autonomie van de scholen aan te tasten in het organiseren van hun samenwerkingsverbanden en het inzetten van hun werkingsmiddelen.
Indien blijkt dat bepaalde jeugdwerkinitiatieven in dergelijke mate onderwijstaken invullen dat een aparte sturing en financiering voor nodig is, dan lijkt dit, net zoals alle aangelegenheden waarbij onderwijs in het algemeen, en de eindtermen in het bijzonder, in het geding zijn, een opdracht voor de minister van Onderwijs en het departement Onderwijs. Samen met de minister van Onderwijs heb ik ervoor gekozen om in de komende jaren veeleer structureel te investeren in duurzame samenwerkingsprojecten tussen onderwijs en jeugdwerk in het kader van de brede school. Dat doet geen afbreuk aan de zinvolheid van de bedoelde programma's, maar als minister van Jeugd kan ik onmogelijk op alle onderwijsslakken zout leggen. Bij de begrotingsbespreking heb ik al gezegd dat we vanuit Jeugd, Cultuur en Sport initiatieven zullen nemen die de brede school structureel mogelijk maken tijdens de volgende legislatuur. We zullen in elk geval financiering realiseren, maar de definitieve doorbraak vanuit het departement Onderwijs zal een prioriteit vormen tijdens de volgende legislatuur.
De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het sluit inderdaad aan bij het antwoord dat u eerder gaf op de vraag van mevrouw Poleyn waarin overleg werd aangekondigd.
Ik begrijp nu dat het project brede school vooral gestalte zal krijgen tijdens de volgende legislatuur. Die tijd ligt nog ver van ons af. We kunnen dit enkel betreuren, hoe goed het initiatief ook is. Het gaat te traag. Heel veel mensen uit verschillende initiatieven staat het water aan de lippen. De mensen zitten echt in financiële nood. Ze kunnen het niet langer aan om daarvoor een personeelslid te betalen. Ik vrees dat het project te laat komt. Het is ook jammer dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd. Met alle begrip voor de uitleg die u gaf over de verantwoordelijkheid van Onderwijs, maar Onderwijs wijst naar het Jeugdwerk.
Minister Bert Anciaux: Dat klopt niet. Ik zou wel eens op papier willen zien waarover Onderwijs zegt dat dit de verantwoordelijkheid van het Jeugdwerk is.
Mevrouw Joke Schauvliege: De organisaties vertellen ons dat overal waar ze aankloppen, ze worden doorverwezen naar een andere sector: Welzijn verwijst naar Onderwijs, Onderwijs naar Jeugdwerk enzovoort. De mensen van de organisaties lopen overal tegen een muur. Ik vrees dat het te laat zal zijn als er pas in de volgende legislatuur een oplossing komt. Ik kan dit alleen maar betreuren.
U zegt dat u dit ten volle apprecieert, maar als er niet de nodige consequenties aan worden verbonden, zullen er problemen ontstaan op het terrein.
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar ik heb nog een paar bedenkingen. U noemt het concept brede school ingrijpend en u stelt dat het ingrijpende veranderingen teweeg zal brengen. Ik ben er zeker van dat dat bij een aantal mensen zo zal zijn, maar ik ben er even zeker van dat in de onderwijswereld heel veel mensen al jaren op die manier werken. Ik zou dus niet te veel uitgaan van het jaar nul waarin we nu zouden zitten en waarin wordt gewacht om initiatieven te nemen om buiten de schoolmuren brede contacten te leggen met welzijnsorganisaties en andere organisaties. Er bestaan al langer initiatieven.
U stelt dat de school over de vrijheid beschikt om te betalen via de eigen werkingsmiddelen. Dat is momenteel immers de enige mogelijkheid. Als een organisatie niet apart wordt gesubsidieerd is het vooral een probleem dat de kostprijs voor de begeleiding te hoog wordt voor de school, zeker in tijden waarin ook in het Vlaams beleid sprake is van maximumbedragen en van een maximumkostprijs van het onderwijs. Het wordt heel moeilijk voor de scholen om met de werkingsmiddelen een grondige begeleiding te financieren.
Ik roep u nogmaals op om niet te wachten met concrete afspraken. Als we inzake visie de muurtjes tussen de verschillende beleidsdomeinen afbreken op lokaal schoolniveau, moet er ook een financiële regeling worden getroffen. Er zal een subsidieregeling moeten komen en er zullen afspraken moeten worden gemaakt. Ik roep u op om zo snel mogelijk te bekijken hoe alles in de praktijk kan worden uitgevoerd en om niet te wachten met initiatieven tot in de volgende legislatuur.
Minister Bert Anciaux: Mevrouw Poleyn, ik herhaal dat ik niet heb gezegd dat ik tijdens deze legislatuur gewoon zal wachten. Integendeel, ik zal alles klaarmaken zodat alles in de volgende legislatuur structureel kan worden georganiseerd. Ik weet niet of we hetzelfde ingrijpende aspect van een brede school voor ogen hebben, maar ik kan u verzekeren dat het voor onderwijs een revolutie zal betekenen. Bij het concept van de brede school worden zowel jeugdwerk, de culturele wereld als de sportwereld structureel betrokken bij de organisatie van de school en niet in functie van een aantal projecten. Het is te gek om te beweren dat dit op enkele jaren tijd kan worden georganiseerd.
Vanzelfsprekend wacht ik niet af en kijk ik niet toe tot alles wat er bestaat doodbloedt. Ik zeg alleen dat iedereen zijn verantwoordelijkheid moet opnemen. Iedereen hier weet wat de financiële verhoudingen zijn tussen Cultuur, Jeugd, Sport en Onderwijs. Ik ben niet degene die veel doorschuift naar Onderwijs, maar andersom moeten we toch ook een beetje opletten. Elk moet zijn verantwoordelijkheid opnemen.
Er zal tijdens deze legislatuur heus al wat gebeuren. Heel binnenkort treed ik met mijn visietekst over de brede school naar buiten. De volgende maanden wordt die afgewerkt. Er werden reeds een aantal proeftuinen inzake de brede school opgezet binnen Onderwijs. Dat gebeurde vanuit een gemeenschappelijke visie van Welzijn, Cultuur, Jeugd en Sport. In de erkenningscommissie van de proeftuinen zitten niet alleen mensen uit de onderwijswereld, maar ook uit de welzijnsector, de culturele wereld, het jeugdwerk en de sportwereld. We zetten daarmee echt wel stappen vooruit.
De vergelijking tussen Zin-d'erin(g) en de brede school gaat niet helemaal op. Ik geef een aantal verschillen. Zin-d'erin(g) heeft een landelijke aansturing, vertrekt vanuit een top-downbenadering, is klasgericht en gaat over zingeving en sociale vaardigheden. De brede school wordt lokaal aangestuurd, heeft een bottom-upbenadering, is buurtgericht en vertrekt vanuit de meest diverse doelstellingen en aandachtspunten in functie van de meest brede persoonsontwikkeling van kinderen en jongeren. Ook ik voel aan dat er parallellen kunnen worden getrokken en ik heb een grote sympathie voor Zin-d'erin(g), maar we mogen niet doen alsof het de brede school al is, want dat is het niet.
Het gaat over specifieke projecten waarvan ik echt denk dat de verantwoordelijkheid berust bij het onderwijs. Ik stuur niemand van het kastje naar de muur en ik heb niet vaak de gewoonte om te zeggen: 'niet bij mij', maar in dit geval zeg ik dat elk zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Wat de brede school betreft, zijn het niet Cultuur, Jeugd of Sport die tegenwerken. Integendeel, er is een gemeenschappelijke visie. Zelf trekken we mee aan de kar. We zullen onze verantwoordelijkheid, ook het financiële aspect ervan, nog deze legislatuur opnemen.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mijnheer de minister, ik dank u. Ik hoop dat we zo snel mogelijk de definitie van brede school zullen vastleggen zodat we de discussie inhoudelijk kunnen voeren. Er leven nog altijd te veel verschillende interpretaties. Het is blijkbaar geen gemakkelijk begrip, maar zo blijft het moeilijk om serieus te praten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.