Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie Vergadering van 09/05/2006
Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens tot de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, en tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de tewerkstelling van personen met een handicap bij de lokale besturen
De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik heb inderdaad een vraag over de tewerkstelling van personen met een handicap bij de lokale besturen. Het koninklijk besluit van 23 december 1977 tot vaststelling van het aantal personen met een handicap dat door provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten en agglomeraties van gemeenten moet worden tewerkgesteld, bepaalt dat lokale besturen verplicht zijn om minimaal één mindervalide per groep van 55 statutaire ambtenaren te werk te stellen. Uit uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van 7 september 2005 bleek dat het nog altijd pover gesteld is met de aanwezigheid van personen met een handicap in het personeelsbestand van de lokale besturen.
Een enquête bij de lokale overheden wees uit dat de tewerkstelling van personen met een handicap bij lokale besturen niet hoger ligt dan 1,5 percent van het totale personeelsbestand. Een groot percentage van de lokale besturen voldoet zelfs niet aan de zeer minimale norm van 1977. Deze heeft trouwens alleen maar betrekking op de statutaire personeelsleden. De contractuele personeelsleden maken vandaag bijna 55 percent van het totale personeelsbestand uit. Daardoor zijn slechts 88 van de 308 Vlaamse gemeenten en 36 OCMW´s door deze norm gevat.
Mocht er niet langer een onderscheid worden gemaakt tussen statutaire en contractuele personeelsleden, dan zouden ongeveer 194 in plaats van 88 en 114 OCMW´s in plaats van 36 deze verplichting moeten naleven. Het is duidelijk dat de lokale besturen geen voorbeeldfunctie vervullen. Als blijkt dat het behalen van de norm 19 jaar na de invoering ervan nog steeds geen evidentie is, toont dat bij uitstek aan dat de norm zonder er concrete acties en initiatieven aan te koppelen, zinloos is. Ook in het sectorale akkoord voor de lokale besturen van 1997-1998 heeft de Vlaamse Regering de lokale besturen aanbevolen een quotum van 2,5 percent te hanteren. Maar ook dat heeft blijkbaar weinig invloed gehad.
Opnieuw werd in het kader van een sectorconvenant van juni 2004 bepaald dat de lokale besturen via de sectorconsulenten toegekend aan de VVSG aan diversiteit moeten werken. Op 19 oktober 2005 antwoordde u dat het opvolgingsrapport na één jaar werking aangeeft dat de sector inzake personen met een arbeidshandicap weinig acties heeft opgezet. U stelde dat u er een aandachtspunt van zou maken voor de komende jaren.
Ik denk dat dit zeker nodig zal zijn. Net iets minder dan een op de tien niet-werkende werkzoekenden in Vlaanderen behoort tot de groep van arbeidsgehandicapten. Het gaat om cijfers van 1 januari 2003. Om de beleidsdoelstelling van het Pact van Vilvoorde van 2001 te halen en dus geen oververtegenwoordiging van personen met een arbeidshandicap in de werkloosheid te hebben, zouden jaarlijks minstens 4500 arbeidsgehandicapten een job moeten vinden. Dat is een heel hoog cijfer.
Welke concrete acties zult u verbinden aan deze vaststelling? Uit navraag blijkt dat de vacatures van lokale besturen niet systematisch worden doorgestuurd naar Jobkanaal, dat zich tot specifieke doelgroepen richt. Acht u het actualiseren van de norm uit het koninklijk besluit van 1977 aangewezen? Ik bedoel hier de uitbreiding naar de groep van contractuele personeelsleden.
De voorzitter: Minister Keulen heeft woord.
Minister Marino Keulen: Wat u hier als een pijnpunt aanhaalt, is een bekommernis die ik met u deel. U verwijst naar het onderzoek dat is uitgevoerd naar aanleiding van uw parlementaire vraag van 7 september 2005. Er is inderdaad een beperkt aantal lokale besturen dat voldoet aan de norm van het koninklijk besluit van einde 1977. Dat bepaalde het aantal personen met een handicap dat bij de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten - wat vroeger intercommunales werd genoemd - en agglomeraties van gemeenten moet worden tewerkgesteld. Ik verwijs even naar de inhoud van dat besluit. Voor elke groep van 55 betrekkingen met volledige arbeidsprestaties, VTE´s of voltijdse equivalenten, moet 1 voltijdse persoon met een handicap in de personeelsformatie worden opgenomen.
Het probleem is dat de verplichtingen die aan de besturen worden opgelegd, wel dwingend zijn maar dat geen sancties bij niet-naleving zijn voorzien. De norm is daardoor niet echt afdwingbaar. Het bestuur moet al de nodige goodwill aan de dag leggen. We willen daar iets aan doen. Op 6 maart 2006 werden in het comité Cl de onderhandelingen opgestart tussen de sectorale partners die verantwoordelijk zijn voor de lokale besturen: de gemeenten, de OCMW´s en de provincies. Tijdens de onderhandelingen wordt gepraat over de rechtspositieregeling van het personeel. Dat gebeurt in het kader van het Gemeentedecreet, want er moet een uitvoeringsbesluit komen waarin de rechtspositieregeling wordt bepaald. Daarover wordt op voorhand onderhandeld in het comité C1.
Ik heb gevraagd om de tewerkstelling van personen met een handicap voorwerp te laten uitmaken van die onderhandelingen, waardoor er een draagvlak kan ontstaan. Aan de ene kant zitten daar immers de besturen zelf, via de VVSG en de VVP. We hebben het dus zowel over de gemeentebesturen, de OCMW-besturen als de provinciebesturen. Aan de andere kant zitten de syndicale partners: de overheidsvakbonden die het personeel bij de lokale en provinciale besturen vertegenwoordigen.
Ik kan nog geen voorafname doen op de uiteindelijke inhoud van het uitvoeringsbesluit. Wel heb ik een aantal precieze vragen gesteld. Zo heb ik gevraagd naar de hoogte van het percentage personen met een handicap waarin lokale besturen zullen moeten voorzien in de personeelsformatie. Dit percentage geldt momenteel enkel voor de statutaire ambtenaren, terwijl er inderdaad een meerderheid van de mensen, ongeveer 55 percent, contractueel wordt tewerkgesteld. We moeten ons dus afvragen of het percentage niet moet worden berekend op het totale potentieel. We moeten ons ook afvragen hoe we dit in een afdwingbare vorm kunnen gieten, zo niet hebben we wel vrome voornemens en goede intenties, maar blijven we in gebreke voor de invulling op het terrein.
Ik sta dus achter uw bekommernis. Voor het wegwerken van dit soort discriminatie, vaak ongewild en onbedoeld, moeten we zoeken naar werkbare formules. Het is goed dat er kan worden onderhandeld in het licht van een sociaal akkoord waaraan zowel werknemers als werkgevers gebonden zijn. Ik wil me er ook toe engageren om de bepalingen uit de onderhandelingen over de tewerkstelling van de personen met een handicap bij de betrokken besturen over te nemen. Het is immers de bedoeling om een draagvlak te hebben om uw bekommernis om te zetten in praktische maatregelen en in een reële tewerkstelling op het terrein voor die mensen.
De voorzitter: Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw Helga Stevens: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wanneer zullen er concrete resultaten zijn van het overleg in het comité?
Minister Marino Keulen: De reden voor de ontmoeting tussen de sociale partners is dat de nieuwe rechtspositieregeling van het personeel uiterlijk klaar moet zijn op 1 januari 2007. Op die datum moet de nieuwe regeling in voege treden. Over het akkoord moet dus op voorhand worden onderhandeld. In de loop van 2006 moet hierover duidelijkheid komen. Ik meen dat het goed is om niets van bovenaf op te leggen, maar om met de betrokken partijen afspraken te maken, want alles moet ook praktisch realiseerbaar zijn.
Ik geef u een voorbeeld van een wettelijke omschrijving waarmee rekening moet worden gehouden. Stel dat een gemeente een boekhouder wil aanwerven en er zijn twee personen geslaagd in het examen: een valide persoon haalde 72 percent en een persoon met een fysieke handicap haalde 65 percent. Vandaag gaat het niet om in het licht van het kansenbeleid de job te geven aan de persoon met de fysieke handicap. Als de andere kandidaat een procedure zou inleiden bij de Raad van State, zou hij immers gelijk krijgen. Dit is een van de beperkingen waarmee rekening moet worden gehouden. Als vertegenwoordigers van het volk is het trouwens onze eerste taak om de principes van de rechtsstaat te bewaken. Er zijn echter andere mogelijkheden om personen met een handicap een kans te geven als werknemer binnen het lokale of provinciale bestuur.
Mevrouw Helga Stevens: Mijnheer de minister, bedankt voor deze verduidelijking.
Over de nieuwe rechtspositieregeling zal tegen 1 januari 2007 duidelijkheid bestaan, maar ik wil graag een suggestie doen. In het geval van een interne betwisting over tewerkstelling is het misschien nuttig om te kunnen beschikken over een ombudsdienst of een externe bemiddelingsinstelling die bij de gesprekken aanwezig kan zijn. We zijn inderdaad gebonden aan de regels en de decreetgeving, maar om naar de Raad van State te gaan moet een heel grote stap worden gezet. Misschien kan een interne bemiddelingsdienst, naar het voorbeeld van de diensten in de Verenigde Staten of in het Verenigd Koninkrijk, een deel van de drempels wegnemen.
Ik begrijp het probleem van de examens helemaal, maar dit probleem is verbonden aan de kwestie van de positieve discriminatie. Daarover zullen we nu niet discussiëren.
Misschien is het goed om in de rechtspositieregeling op te nemen dat er betere opleidingkansen moeten bestaan voor personen met een handicap. De mensen die nu bij lokale besturen binnenkomen, starten vaak op een heel lage positie en krijgen heel weinig kansen op interne promotie. Als ze meer kansen krijgen, kunnen ze wel meedoen aan de opwaartse mobiliteit. Misschien kan hier aandacht aan worden besteed? We moeten het probleem op diverse vlakken aanpakken, zo niet zijn er wel mooie cijfers, maar zonder doorstroming van de betrokkenen betekenen die niet veel. Er moet aandacht worden besteed aan cursussen en examens.
Minister Marino Keulen: Mevrouw Stevens, we zullen dit zeker in overweging nemen. Ik zal de kwestie zelf aankaarten tijdens mijn contacten met het VVSG met het oog op het sensibiliseren van de gemeentebesturen voor de problematiek.
Ik gaf net een voorbeeld van een examen waarbij een valide kandidaat 72 percent haalde en een persoon met een handicap 65 percent. In het omgekeerde geval waarbij de valide kandidaat 65 percent haalt en de persoon met een handicap 72 percent, kan het niet dat er voor de valide kandidaat wordt gekozen, want dan is er sprake van discriminatie.
We moeten besturen hiervoor gevoelig maken, want iemand met een handicap kan perfect kwalitatief werk leveren en een toegevoegde waarde betekenen voor het lokale bestuur of het provinciebestuur. We moeten de mensen hierop attent maken. Het besef moet groeien.
De voorzitter: Het incident is gesloten.