Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 04/05/2006
Vraag om uitleg van de heer Dany Vandenbossche tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de vernietiging van archeologische sites bij bouwwerken
Vraag om uitleg van mevrouw Hilde Crevits tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over het vernietigen van archeologische sites
De voorzitter: De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, de vzw Forum Vlaamse Archeologie, die op dit vlak heel alert en actief is, heeft eind maart 2006 een persbericht de wereld ingestuurd en heeft veel parlementsleden gecontacteerd in verband met de vernietiging van het?oudste monument van Vlaanderen´.
Het gaat om de 10.000 jaar oude archeologische site van Meer-Meirberg in Hoogstraten, de enige beschermde site uit de steentijd in Vlaanderen. De vzw stelt dat de bouw van een loods voor het aluminiumbedrijf de site heeft vernietigd en dat het bedrijf de bindende adviezen van de administratie naast zich heeft neergelegd.
Als de persberichten kloppen, werd al een tijdje voordien een inbreuk vastgesteld door Monumenten en Landschappen en werd die inbreuk gemeld bij de plaatselijke politie. De politie is blijkbaar pas negen dagen later ter plekke geweest en toen was het onheil al geschied.
Tijdens de vorige legislatuur werd over dit soort zaken al vaak gedebatteerd. De archeologische wereld vraagt de aandacht van het beleid voor archeologie en stelt zich terecht vragen naar aanleiding van deze feiten.
We vernamen dat u een onderzoek heeft bevolen naar de bouwwerken op de site. Wat is de stand van zaken in dit dossier? Hoe wordt deze zaak aangepakt?
Hoever staat het met de implementatie van het Verdrag van Malta?
De voorzitter: Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Hilde Crevits: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik sluit me graag aan bij de vraag van de heer Vandenbossche en zal proberen om niet in herhaling te vallen.
Over de implementatie van het Verdrag van Malta hebt u op 26 januari 2006 naar aanleiding van twee vragen om uitleg een heel interessante uiteenzetting gehouden. Deze vraag toont op een pijnlijke wijze de nood aan om op een korte termijn effectief tot de implementatie van het verdrag over te gaan. Ik had graag een stand van zaken gekregen.
Betreft dit effectief een probleem van handhaving? Werden de adviezen naast zich neergelegd en werd de archeologische site vernietigd om economische belangen? Ik zou daarover graag wat meer duidelijkheid krijgen. Als zoiets gebeurt om economische belangen veilig te stellen en om vaart in een dossier te krijgen, dan zitten we natuurlijk met een fundamenteel probleem, want eenmaal alle sporen vernietigd zijn is het herstel in de oorspronkelijke toestand absoluut onmogelijk.
Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken? Als het probleem inderdaad zo schrijnend is, kunt u dan nog sneller dan aangekondigd stappen zetten om tot implementatie van het Verdrag van Malta over te gaan?
De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, de vernieling van wat het?oudste monument in Vlaanderen´ wordt genoemd, is ronduit schandalig. Het ergste is dat het meer dan waarschijnlijk niet meer kan worden hersteld.
Zoals al werd aangehaald, is er een inbreuk gepleegd op de bouwwetgeving én op de monumentenwetgeving. Bovendien werd het archeologiedecreet overtreden.
Mijnheer de minister, de vernieling kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Toch zouden we van u graag willen weten wat er kan gebeuren om te voorkomen dat dergelijke feiten zich nog eens voordoen. Hoe kan een efficiënte bescherming van ons erfgoed worden gegarandeerd? Hoe zult u voorkomen dat archeologisch waardevol patrimonium wordt vernietigd vooraleer er een voorafgaandelijk wetenschappelijk onderzoek is verricht? Mocht blijken dat het bedrijf verantwoordelijk is voor de vernieling, bent u dan van plan gerechtelijke stappen te ondernemen?
Mevrouw Crevits, waarop baseert u zich in uw schriftelijke vraag om uitleg om te stellen dat de vernieling gebeurd is met medeweten van de stad Hoogstraten. Dat is een zeer zware en niet-vrijblijvende beschuldiging aan het adres van het college van burgemeester en schepenen.
De voorzitter: Mijnheer Huybrechts, het is nog altijd de minister die wordt ondervraagd en niet het parlementslid, tenzij het parlementslid ministeriële ambities heeft. (Gelach)
Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, geachte collega´s, aangezien de vragen van mevrouw Crevits en de heer Vandenbossche gelijklopend zijn, zal ik ze ook samen beantwoorden. Laat me echter duidelijk zijn, ook ik til zeer zwaar aan wat daar is gebeurd. Ik heb het nieuws vernomen via een artikel in Het Nieuwsblad van 2 april en De Morgen van 3 april 2006. Ik heb op 6 april aan het afdelingshoofd van mijn administratie een vrij uitgebreide kabinetsnota geschreven. Ik heb daarin de vraag gesteld hoe zoiets in hemelsnaam mogelijk is. Uw bezorgdheid is dus ook de mijne.
Uit mijn antwoord zult u kunnen opmaken dat er voor alles een verklaring is. Gedane zaken nemen echter geen keer. Ik betreur dat de feiten zich hebben voorgedaan. Het is aan ons om te trachten via structurele maatregelen structurele oplossingen te bieden.
Ik heb ook getracht na te gaan of dergelijke zaken de regel dan wel de uitzondering zijn. Het antwoord daarop zal u toch enigszins gerust stellen. Ik ben het met u wel eens dat één dergelijk feit er één te veel is.
Vooraleer dieper in te gaan op de concrete vragen, lijkt het mij aangewezen het belang van de site en de ganse context ervan wat ruimer te kaderen. De prehistorische site van de Meirberg in Meer werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw ontdekt. In de jaren zestig en zeventig werd er op een vernieuwende en interdisciplinaire manier archeologisch onderzoek uitgevoerd, onder andere door professor Van Noten. In de studie ben ik ook namen van verscheidene andere wetenschappers die er hebben gewerkt, tegengekomen.
Omwille van de vernieuwende aanpak kon de site van Meer internationaal op heel wat belangstelling rekenen. Uit dit onderzoek bleek dat deze epipaleolithische site een van de meest uitgestrekte, in situ bewaarde steentijdsites in Vlaanderen is. Slechts een beperkt deel van de site werd tot nu toe opgegraven. De archeologische site Meirberg werd op 1 februari 1993 definitief als monument beschermd omwille van haar historische en archeologische waarde. Als specifieke bepalingen werden in het beschermingsbesluit opgenomen dat het verboden is het reliëf van het terrein te wijzigen en dat slechts na voorafgaande schriftelijke machtiging het terrein ontbost kan worden of dat er graafwerken en opgravingen verricht kunnen worden. Een en ander had te maken met de aanvraag van een eigenaar om de minderwaardige naaldbossen te kappen en ze te vervangen door loofbomen.
Op basis van een uitgebreid onderzoek in 1999 werd de volledige zone van de site onderzocht en werd een archeologische waarderingskaart opgemaakt. Ik kom daar later nog op terug. Op het oorspronkelijke gewestplan nummer 16-Turnhout stond de zone ingekleurd als natuurgebied, industriegebied en landschappelijk, waardevol agrarisch gebied.
Op 23 september 1993 maakte de goedkeuring van het BPA Meirberg de eerste uitbreiding van de bedrijvenzone mogelijk. De bestemming van een beperkte zone van het beschermde monument werd gewijzigd. Op deze plaats werd een controleopgraving uitgevoerd door het toenmalige Instituut voor het Archeologisch Patrimonium voorafgaand aan de bouw van een loods.
Het aluminiumbedrijf Malvé realiseerde in 2004 een niet-vergunde uitbreiding bij een bestaande constructie. Daarom werd een procedure ter herziening en uitbreiding van het BPA Meirberg opgestart. Het BPA werd goedgekeurd op 14 juli 2005. Het voorzag uitdrukkelijk in een bijkomende zone voor een geplande uitbreiding met inbegrip van een buffer. De administratie Monumenten en Landschappen stuurde daarbij aan op een preventieve opgraving van de bedreigde zone. Deze bepalingen werden trouwens ook opgenomen in het aangepaste BPA.
Op basis van dat BPA diende de NV Malvé op 29 december 2005 een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning in bij de gemeente Hoogstraten tot het uitbreiden en regulariseren van een productiehal. Begin 2006 werd hierover het advies van mijn administratie Monumenten en Landschappen gevraagd. De administratie Monumenten en Landschappen gaf op 20 februari 2006 een voorwaardelijk gunstig advies. Er moest wel eerst archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Daarnaast moesten er voldoende middelen worden uitgetrokken voor dit onderzoek, moest er op een vergadering met alle betrokkenen de uitwerking van het archeologische onderzoeksluik worden besproken en voorafgaandelijk contact worden opgenomen met de bevoegde ambtenaar van mijn eigen diensten in Brussel.
De vergunning werd door het college van burgemeester en schepenen op 13 maart 2006 toegekend mits naleving van diverse voorwaarden, waaronder die van de administratie Monumenten en Landschappen. Die voorwaarden zijn expliciet opgenomen in de beslissing van de stad Hoogstraten. Ik verwijs naar punt 1, 2, 3 en 4 over het inschakelen van de bevoegde ambtenaar van het Vlaamse Gewest.
Op 15 maart was er blijkbaar een telefonisch contact tussen de NV Malvé en de stad. Een ambtenaar van de stad zou hebben meegedeeld dat de stedenbouwkundige vergunning op de vergadering van het college van 13 maart 2006 was behandeld en goedgekeurd. De NV Malvé wachtte de toezending van de stedenbouwkundige vergunning, noch de periode van 21 dagen - de periode dat de gemachtigd ambtenaar in beroep kan gaan - af en startte onmiddellijk met de werken. Op dat moment is er sprake van een stedenbouwkundig misdrijf.
Op 17 maart haalde het bedrijf de stedenbouwkundige vergunning bij de stad af. Op 21 maart stelden mijn administratie Monumenten en Landschappen en het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed vast dat de werken al waren begonnen zonder rekening te houden met de voorwaarden. De bouwput van de loods was op dat ogenblik volledig uitgegraven.
Gelukkig waren de omgevingswerken nog niet uitgevoerd. Doorheen het beschermde monument werd door enkele tractoren zand vervoerd. De bouwheer werd onmiddellijk op de hoogte gebracht van de overtreding en het feit dat een pv zou worden opgemaakt. Het verkeer doorheen het beschermde monument werd onmiddellijk stopgezet en de nog uit te voeren omgevingswerken opgeschort. Deze werken zullen pas later worden uitgevoerd in onderling overleg met de administratie en conform de archeologische voorwaarden zoals opgenomen in de bouwvergunning.
Zoals reeds gezegd, was de eigenlijke bouwput volledig uitgegraven en deels opnieuw opgevuld. Er konden geen archeologische vaststellingen meer worden gedaan: door de graafwerken was de site volledig verstoord en was de oorspronkelijke context volledig verdwenen. Een stillegging van de werken wegens het niet naleven van het archeologiedecreet ter hoogte van de toekomstige loodsuitbreiding werd door de administratie niet opportuun beschouwd, aangezien het geen meerwaarde betekende voor het monument. Vernield bodemarchief kan nu eenmaal niet worden hersteld.
Omdat het hier om een misdrijf ging, en vermits de bindende bepalingen van de stedenbouwkundige vergunning expliciet niet werden nageleefd, is dezelfde dag nog overleg gepleegd met de cel Bouwinspectie van AROHM Antwerpen. Omdat in dit dossier geen herstelmaatregelen van toepassing waren, stelde de inspectie dat het geen prioritair dossier betrof en dat het proces-verbaal het best kon worden opgemaakt door mijn administratie Monumenten en Landschappen, in overleg met de stad Hoogstraten.
Na telefonisch contact met de stad op 22 maart en na intern overleg binnen de administratie is op 23 maart beslist een pv te laten opmaken door de politie Noorderkempen in het bijzijn van leden van de administratie. Er werd dus duidelijk geopteerd voor handhaving via de regelgeving ruimtelijke ordening. Dat betekent dat op de herstelvordering de bepalingen van artikel 149 van het decreet op de Ruimtelijke Ordening van toepassing zijn. De vordering zal worden ingesteld door de stedenbouwkundige inspecteur, wat in dit geval overeenkomt met het betrokken college van burgemeester en schepenen waarop wij vanzelfsprekend toezicht uitoefenen.
Een eventuele herstelvordering in het kader van een strafrechtelijke procedure is nauw verbonden met de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. Een herstelvordering is afhankelijk van de beslissing van het parket om het misdrijf al dan niet te vervolgen. Op dit ogenblik is het nog niet duidelijk of dat ook zal gebeuren. Het probleem is ook dat er slechts een beperkt aantal herstelmaatregelen mogelijk zijn die moeilijk van toepassing zijn op een archeologische site die werd vernietigd en die nooit in de oorspronkelijke of in een gelijkwaardige toestand kan worden teruggebracht. Wel kan de zogenaamde meerwaarde worden gevorderd die het goed ten gevolge van de inbreuk heeft verkregen. Dit klinkt vrij abstract, maar dat is nu eenmaal het decreet.
Bij eventuele seponering door het parket is het wel mogelijk dat de herstelvordering wordt ingesteld bij de burgerlijke rechter door de stedenbouwkundige inspecteur of door het college van burgemeester en schepenen. Desgevallend zal ik er uitdrukkelijk op aandringen dat dat gebeurt. De stedenbouwkundig inspecteur heeft een autonome beslissingsbevoegdheid; ik heb als minister terzake geen?positief injunctierecht´ zoals de federale minister van Justitie. We zijn dus afhankelijk van het optreden van de stedenbouwkundig inspecteur die we trouwens reeds uitdrukkelijk hebben gewezen op de gevoeligheid van dit dossier.
Omdat het hier duidelijk om een voorbeelddossier met sterke signaalfunctie gaat, heb ik mijn juridische dienst gelast de mogelijkheid te onderzoeken dat de Vlaamse Regering zich in mijn persoon en namens het Vlaamse Gewest burgerlijke partij stelt. In stedenbouwzaken is dat tot nu toe niet gebeurd, maar in dit concrete geval, waarbij een deel van de site volledig verstoord is en er geen archeologische vaststellingen meer gedaan kunnen worden, lijdt het Vlaamse Gewest aantoonbare schade. Volgens mij moet het mogelijk zijn om zelf op te treden, na mededeling aan de Vlaamse Regering. Het onderzoek zal dat uitwijzen.
Ik heb alle stukken opgevraagd en de feiten op een rijtje gezet. De persoon in kwestie zegt in zijn documenten en in de pv´s altijd dat hij te goeder trouw antwoordt, maar hij is zeker erg onzorgvuldig geweest. Dat is het minste wat we kunnen zeggen.
Op vraag van de stad Hoogstraten hebben we op 20 februari een advies gegeven, waarin we stelden dat enkel na een voorafgaand archeologisch onderzoek van de bedreigde terreinen, werken konden worden uitgevoerd. Ook moest de financiering worden besproken tussen eigenaars, bouwheren en de stad Hoogstraten, moest er worden voorzien in een voldoende grote post Archeologie in het bestek, moest de concrete uitwerking van het onderdeel van het archeologische onderzoek worden besproken met alle betrokken partijen en moest de bevoegde ambtenaar daarover worden gecontacteerd. De normale gang van zaken had dus moeten zijn dat, op het ogenblik dat de bouwvergunning werd verleend, deze bewarende maatregelen zouden zijn genomen, weliswaar na de beslissing van het college.
Ik stel verder vast dat de betrokkene, na dagelijks telefoneren naar het stadhuis van Hoogstraten, de mededeling heeft gekregen van de ambtenaar dat dit was behandeld in het schepencollege en een gunstig advies had gekregen. Naar ik aanneem, heeft die ambtenaar dat te goeder trouw gedaan. Ik ben zelf nog in Hoogstraten geweest, naar aanleiding van de ontvoogding. Ik kan me de situatie voorstellen: mijn kabinet krijgt ook veel van dergelijke telefoons met de vraag of er nog een dossier ligt. Die komen vaak van gemeentebesturen, als het gaat over BPA´s. Toen heeft die aannemer natuurlijk bij zichzelf besloten om, in plaats van zich te houden aan de wettelijke termijnen en een bouwvergunning te gaan halen, meteen tot daden over te gaan, wat totaal onwettig was. Toen is dus het kwaad geschied. Onze ambtenaren zijn op het terrein geweest. De werken stilleggen bood geen enkele meerwaarde. Er zijn meteen een aantal bewarende maatregelen genomen. Sommige werken mochten niet worden uitgevoerd alvorens er overleg was. Vanzelfsprekend werd er een proces-verbaal opgemaakt. Deze zaak moet nu worden behandeld door het parket. Mogelijk kunnen we de procureur in kennis stellen van de gevoeligheid van dit dossier, door een eventuele burgerlijke partijstelling op termijn, maar dat laat ik over aan de juristen.
Mevrouw Crevits verwees er al naar: in deze commissie hebben we al meermaals gepraat over de implementatie van het Verdrag van Malta, die gepland was voor deze zittingsperiode. Een van de mogelijkheden waaraan vandaag wordt gedacht in de werkgroepen, is het oprichten van een solidariteitsfonds voor archeologisch onderzoek. Zo zou de vordering die we instellen ten opzichte van de in gebreke gestelde partij een schadeloosstelling zijn, die overeenkomt met de kostprijs voor de opgraving van een site met een dergelijke omvang, het wetenschappelijke onderzoek en de publicatie daarvan. Met andere woorden, zo zou de betrokkene op zijn minst de juiste prijs moeten betalen voor het onheil dat hij heeft veroorzaakt. Vanuit archeologisch oogpunt is dat echter slechts een doekje voor het bloeden.
Heel dit geval van Meer-Meirberg is een zeer jammere zaak. We moeten bekijken in welke mate we sneller en adequater kunnen optreden op het terrein. Ik heb de administratie gevraagd na te gaan wat de situatie is op het terrein. U weet dat ik pleit voor het vergroten van het maatschappelijke draagvlak. Enkel door goede relaties tussen de bouwheren, de uitvoerders en de archeologen kunnen we dat draagvlak creëren. Tijdens de paasvakantie heb ik een zeer lang onderhoud gehad met vertegenwoordigers van de Vlaamse Confederatie Bouw, om hen ervan te overtuigen positief mee te doen aan die dialoog en niet defensief te zijn. Zij hebben een belangrijke verantwoordelijkheid terzake.
Slechts zeer uitzonderlijk, namelijk 3 keer in de afgelopen 5 jaar, zo zegt men me, lopen de zaken mis op het terrein en moeten werken worden stilgelegd. Dat werd altijd gevolgd door een samenwerking, die nadien blijkbaar toch in een goede verstandhouding is verlopen. Als deze cijfers kloppen, dan klinkt dit niet dramatisch. Het jammere aan die werven en de archeologie is dat er dingen zijn die we niet weten. Doorgaans kan het voorafgaande archeologische onderzoek dus wel in optimale omstandigheden plaatsvinden.
Zo heb ik de cijfers ter zake voor 2005 opgevraagd. In dat jaar werd alleen al in het kader van artikel 127 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening voor 4940 dossiers het advies van de administratie Monumenten en Landschappen gevraagd. In 352 dossiers werden voorwaarden inzake archeologie opgelegd. 93 keer werd een werfcontrole uitgevoerd, 40 keer werd een prospectie met proefsleuven uitgevoerd en 19 keer werd er een opgraving uitgevoerd, telkens in samenspraak met mijn administratie. Er wordt dus niet alleen advies verleend, dit wordt ook gevolgd. Hetzelfde geldt voor werken aan beschermde monumenten, waar ook advies moet worden gegeven vanuit archeologisch oogpunt. In 2005 werd 56 keer een gunstig advies gegeven, mits het naleven van bijzondere archeologische voorwaarden: 7 keer werd daarbij een werfcontrole uitgevoerd, 7 keer werden proefsleuven gemaakt en 13 keer werd een opgraving uitgevoerd.
Het voornoemde artikel 127 is volgens het archeologiedecreet van 1993 niet van toepassing op privé-verkavelingen of andere privé-infrastructuurwerken. Dat is een van de problemen bij het implementeren van het Verdrag van Malta. Verscheidene steden en gemeenten hebben gelukkig voorzien in een verordening en vragen dus spontaan het advies van mijn administratie. Ook notarissen vragen, in het kader van hun informatieplicht, regelmatig advies. Het spreekt vanzelf dat mijn administratie hen daarbij helpt. Ook bij beheersinitiatieven wordt er vaak advies verleend. In 2005 gebeurde dat maar liefst 788 keer en werd er 47 keer gunstig geadviseerd, mits het naleven van archeologische voorwaarden. Dat gaf aanleiding tot 26 interventies op het terrein, namelijk 17 werfcontroles, 5 keer een prospectie en 4 keer een opgraving.
Deze cijfers tonen dus gelukkig aan dat het er normaliter op het terrein vrij consequent aan toegaat. Het incident-Meirberg is er echter één te veel.
De vraag wat er nu precies werd vernield, is natuurlijk moeilijk te beantwoorden, daar het onderzoek op het terrein niet heeft kunnen plaatsvinden. We kunnen ons alleen baseren op het waarderingsonderzoek dat in 1999 door het toenmalige Instituut voor het Archeologisch Patrimonium werd gedaan en op de archeologische waarderingskaart die op basis daarvan werd opgemaakt. We kunnen dit toetsen en analyseren. Bij het onderzoek was sprake van het systematisch uitvoeren van boringen met een grondboor in een vooraf bepaald rooster. In totaal werden 2045 boorpunten onderzocht, op een oppervlakte van bijna 6,5 hectare. De boringen zelf werden ongeveer 75 centimeter diep gemaakt. Het sediment werd per diepte van 25 centimeter gezeefd. Wie de brochures heeft gelezen, weet dat dit telkens overeenkwam met 3 emmers, waarbij de grondkleur vrij goed was vast te stellen.
Het aantal gevonden artefacten per boorpunt toonde meteen de densiteit en het belang van de zone aan. Van de totale oppervlakte van de beschermde site van 10 hectare werd ongeveer 0,5 hectare in 1993, bij de opmaak van het BPA Meirberg, ingenomen. De nieuwe uitbreiding gaat eveneens over een zone van ongeveer 0,5 hectare. Een vierde hiervan bevindt zich in de ontzavelde zone. Dat is dus de zone met waardering 5, waar mogelijke archeologische niveaus zijn verdwenen. Er kunnen dus nog wel prehistorische artefacten worden aangetroffen, maar uit hun oorspronkelijke context. Dat is misschien minder erg. Veel erger is in het geval-Meirberg dat een klein stuk van de aangesneden zone zich bevindt in een vrijwel steriele zone. Dat is dus een zeer authentieke zone. Daar is er echt sprake van een gemiste kans, wat we vanzelfsprekend ten zeerste betreuren.
De schade aan het beschermde monument is in dit opzicht dus onmiskenbaar aanwezig en moet in de toekomst worden vermeden. De schade is gelukkig niet al te groot, maar elke schade is te veel schade. We moeten bekijken in de verdere juridische procedure welke waarde we daaraan kunnen geven.
Dan was er de vraag over de implementatie van het Verdrag van Malta. We hebben die bij de aanvang van deze zittingsperiode vooropgesteld als een prioriteit en maken hier werk van. Als ik me niet vergis, dateert het verdrag uit 1992. We proberen hier nu eindelijk een oplossing voor te vinden. Het is erg belangrijk dat deze implementatie kan gebeuren in overleg met alle betrokkenen. Daarom heb ik een klankbordgroep opgericht die zich hierover buigt. Een gemengde werkgroep van archeologen binnen mijn administratie - van de afdeling Monumenten en Landschappen en het Vlaamse Instituut voor het Onroerend Erfgoed - was belast met het opstellen van een eerste startnota. Die is verspreid onder de leden van de klankbordgroep. Hun eerste schriftelijke reacties leidden tot een herwerkte versie, die als basis werd gebruikt bij de startvergadering van de klankbordgroep op donderdag 27 april jongstleden. U weet dat in de klankbordgroep niet enkel leden van het archeologische werkveld zetelen - waaronder de mensen van het Forum - maar ook mensen uit mijn administratie Ruimtelijke Ordening en de aanverwante beleidsvelden - zoals AMINAL en de Cel MER Natuurlijke Rijkdommen - en vertegenwoordigers van de bouwsector, namelijk van de Bouwunie en de Vlaamse Confederatie Bouw.
De startvergadering van 27 april is het begin van intense vergaderactiviteiten, waarbij in zeven bijeenkomsten - waarvan de eerste vandaag heeft plaatsgevonden - alle aspecten van de implementatieproblematiek voort worden besproken met de verschillende actoren, om zo te komen tot een consensusnota. Ik heb hier aangekondigd dat die tegen de zomervakantie klaar moet zijn. In deze nota zullen voor alle aspecten die in het Verdrag van Malta worden aangegeven, de meest geëigende standpunten en oplossingen worden uitgewerkt. Dit moet uiteindelijk de basis vormen voor de aanpassing van onze decreetgeving, zoals aangekondigd in de beleidsnota en de beleidsbrief en besproken in deze commissie.
De voorzitter: De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. Ik heb daar weinig aan toe te voegen. Ik weet natuurlijk dat dergelijke dingen onherstelbaar zijn en dat er andere wegen zullen moeten worden bewandeld om de betrokkenen op hun plichten te wijzen.
De voorzitter: Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Hilde Crevits: Mijnheer Huybrechts, u hebt misschien mijn vraag niet goed gelezen. Ik heb het schepencollege niet vermeld, maar een letterlijk citaat gegeven. Dit zou?naar verluidt met medeweten van de gemeente´ zijn gebeurd. De minister heeft echter al uiteengezet hoe de vork in de steel zit en in welke omstandigheden een en ander is gebeurd. Hij heeft het werk voor mij gedaan. Ik hoop dat die informatie voldoende is voor u. In de pers wordt heel nadrukkelijk gesteld dat iemand van de gemeente groen licht had gegeven.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. Naar aanleiding van de discussie over het Verdrag van Malta heb ik al gezegd dat het steeds aangenaam is hier een dergelijke vraag te stellen. We krijgen immers steeds een zeer omstandig en bezield antwoord.
Daarnet en ook de vorige maal hebt u al gezegd dat we af moeten van het beeld dat archeologen lastige mensen zijn. Als we trachten hen te betrekken bij het concept van de innovatieprojecten, kunnen we misschien al verder geraken. Het zal een hele uitdaging zijn voor u om het komende jaar alle partijen op één lijn te krijgen. Ik ben ervan overtuigd dat u een grote inspanning zult leveren om dat te bereiken.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik kan me de positie van die ambtenaar in het gemeentehuis voorstellen, maar er is een fout gemaakt. Het minste dat hij had moeten melden, is dat er wel degelijk voorwaarden waren verbonden aan die bouwvergunning.
De overheid moet ook proactiever zijn. Dan doel ik zowel op het Vlaamse Gewest als op de steden en gemeenten. Als een bouwaanvraag een dergelijke belangrijke site viseert, dan moeten we proactiever optreden. We moeten dus niet wachten en brieven schrijven, maar actie nemen. U weet dat ik om de 14 dagen een overleg heb met de top van de administratie, met de beleidsraad. Op onze bijeenkomst van medio mei zullen we dit bekijken. We zijn nu ook bezig met de vijf ontvoogdingsvoorwaarden van de gemeenten om proactief op te treden. Heel wat gemeenten voldoen aan vier voorwaarden. Wat is het probleem met de vijfde? We moeten daar zelf het initiatief nemen.
Hier had de stad, die bij uitstek de site kent, misschien gevoeliger moeten reageren op die bouwaanvraag. Er is weliswaar sprake van economische verzuchtingen. We hebben hier echter ook te maken met een uniek archeologisch patrimonium. Dat moet zorgen voor de grootst mogelijke omzichtigheid. Ook daarover heb ik contacten gelegd. Ik deed de voorbije maanden mijn uiterste best om iedereen te sensibiliseren voor de noodzaak van bescherming. Tijdens het paasreces heb ik tegen de Vlaamse Confederatie Bouw gezegd dat ze niet defensief, maar offensief moeten handelen. Ze moeten beseffen dat dit ons onroerend erfgoed is. Ze kunnen misschien hetzelfde doen als de banken voor kunstwerken. Waarom zou de sector van de bouw en de wegenbouw niet de peter worden van ons bodemarchief? Ik denk dat we hen ervan moeten overtuigen dat het een win-winsituatie kan betekenen.
Ik herinner me nog alles van het dossier over de Spaanse vesten op de Antwerpse Leien. We zijn nu ook bezig met het vooronderzoek voor de tweede fase. Daaruit zijn nieuwe ideeën naar boven gekomen. Ik stel alleen vast dat de archeologische dienst van de stad Antwerpen me dingen zegt die het eigen schepencollege niet weet. Dus ook op dat vlak is nog wat communicatiewerk nodig.
Het kan pas slagen als we de bescherming beschouwen als een verrijking in plaats van een bedreiging.
Het is dezelfde situatie als voor het kappen van bomen. We hebben het allemaal al in onze gemeente meegemaakt: er wordt getelefoneerd, maar voor men een politiepatrouille ter plaatse kan sturen, liggen de bomen al plat. Het is om gek van te worden, maar het gebeurt zo snel dat men bijna niet kan interveniëren. Er is maar één opdracht: voorkomen.
De heer Patrick Lachaert: Er is wel nog een element uit de procedure dat van belang is. Als de aangevatte werken worden gestopt, omdat men bepaalde zaken ontdekt, moet een vlotte administratieve afhandeling mogelijk zijn, zodat de werken hervat kunnen worden. Heel wat bouwheren en aannemers maken liever niet bekend dat ze iets hebben gevonden, want zij vrezen voor nogal wat tijdverlies.
De voorzitter: Het incident is gesloten.