Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 25/04/2006
Vraag om uitleg van de heer André Van Nieuwkerke tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het Vlaamse topsportbeleid
De voorzitter: De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke: Mijn verhaal begint bij de bespreking van de begroting voor 2006 in december vorig jaar. Voor de sportmensen in deze commissie verliep dat frustrerend. De besprekingen verliepen door allerhande omstandigheden op een drafje. Deze commissie heeft een drukke agenda. De begroting voor Sport bengelde achteraan. De belangstelling in de commissie was eerder aan de povere kant. Wie voor een leeg stadium moet spelen, is niet altijd gemotiveerd. Een aantal cruciale vragen is niet volwaardig behandeld. Ik heb toen aangedrongen op een debat ten gronde over het topsportbeleid. Vandaag zijn we uiteindelijk zo ver. Voortaan moeten we de begroting voor Sport volwaardig bespreken. Het mag niet het zoveelste wagonnetje aan de locomotief zijn.
Op dat moment heeft minister Anciaux gezegd dat hij jaarlijks afspraken moet maken met de topsportmanager. Hij bepaalt de doelstellingen samen met deze commissie. De minister was het er volmondig mee eens om de doelstellingen voor de commissie uiteen te zetten.
Minister Bert Anciaux: Elk parlementslid heeft het recht te vragen wat hij wil in een vraag om uitleg. Ik vind het verwonderlijk dat de heer Van Nieuwkerke begint over de begroting voor 2006. Voor zover ik weet sta ik steeds ter beschikking van de commissie. Ik antwoord steeds op alle vragen. Volgens sommigen antwoord ik zelfs veel te uitgebreid op de vragen. Er is heel wat overleg met de commissieleden. Ik heb niet het gevoel dat iemand mij kan verwijten dat ik het onderdeel Sport minder belangrijk vind tijdens de begrotingsbesprekingen. Ik heb evenmin de indruk dat dit onderdeel door de voorzitter op een drafje wordt afgehandeld. In deze commissie krijgt iedereen het woord die erom vraagt. Ik antwoord op elke vraag die mij gesteld wordt. Het enige wat u daarmee zegt is dat u zelf het woord niet vaak hebt genomen want anders zou het niet op een drafje zijn afgehandeld.
Ofwel geeft u kritiek op mij. Dan moet u het duidelijk formuleren. Ofwel geeft u kritiek op uzelf. En dan moet dat ook duidelijk geformuleerd worden. Is de begroting op een drafje besproken? Voor zover ik me herinner hebben we hier drie dagen gezeten.
De heer André Van Nieuwkerke: Ik had het niet over u als minister. Ik had het over de commissiewerkzaamheden. We zijn pas rond 20 uur aan het onderdeel Sport en Topsport begonnen. Het was het laatste onderdeel. Er waren op dat moment nauwelijks nog parlementsleden aanwezig.
De voorzitter: Ik ken de omstandigheden waarin de bespreking plaatsvond. Wie nagaat hoeveel uren deze commissie vergadert, zal merken dat wij de recordhouders zijn.
De heer André Van Nieuwkerke: Dat is waar. Ik zeg alleen dat de begroting Sport voortaan een volwaardige plaats moet krijgen in onze werkzaamheden. Voor zover ik me herinner waren er enkel nog enkele leden van het Vlaams Belang, iemand van CD&V - niet onmiddellijk iemand die bezig is met Sport - en mezelf. Een volwaardig debat voeren in een vrijwel lege commissiezaal gaat niet.
In februari 2006 zouden de doelstellingen voor de topsportmanager worden vastgelegd. We moeten nu de afspraken over de resultaatsverbintenis voor 2005 evalueren en bespreken. Het is ook voor de toekomst belangrijk dat we hier vandaag een aantal punten bespreken.
De topsportmanager is in dienst genomen om meer medailles te behalen op de Olympische Spelen. Het is eigen aan onze cultuur: halen we weinig medailles, dan wordt daar enkele weken over gesproken waarna er gewoon over wordt gezwegen. De sportjournalisten koesteren zich in de schaduw van onze vedetten. Het beleid krijgt weinig aandacht. Het is - gezien onze bevoegdheden binnen de federale staat - belangrijk dat we in het Vlaams Parlement volwaardig over onze topsport kunnen discussiëren.
Peking 2008 komt heel dichtbij. Ik verneem dat Sven Nys - die alles bereikt heeft binnen zijn discipline - zich op het mountainbiken wil toeleggen. Hij wil er honderd procent voor gaan. Mijn boerenverstand zegt me dat iemand van dat kaliber een concrete actie verdient. We moeten potentiële medaillewinnaars helpen in hun voorbereiding.
In de rand daarvan wil ik het even hebben over Veerle Dejaeghere. Zij heeft niet langer een topsportcontract bij Bloso, maar blijkbaar stimuleert haar dat om topprestaties neer te zetten. Zij is onze derde beste atlete na Kim Gevaert en Tia Hellebaut. Ze zal zich nu toeleggen op de steeple. Als het verliezen van een topsportcontract tot topprestaties leidt, moeten we daar misschien rekening mee houden in deze discussie.
Op 27 januari 2006 vernam ik dat Peking 2008 niet onmiddellijk een strategische prioriteit is voor de topsportmanager. Hij beschouwt dat als een zaak voor het BOIC. Hij mikt eerder op 2016. Ik wijs erop dat 85 percent van de Olympisch geselecteerden Vlamingen zijn. De Vlaamse Gemeenschap investeert al enorm veel om deze atleten voor te bereiden. Het bedrag van 8,486 miljoen euro spreekt boekdelen. Twee en een half jaar voor de Olympische Spelen van Peking alles doorschuiven naar het BOIC, gaat mijn petje te boven. Ik weet niet in hoeverre deze uitspraken correct zijn, maar we moeten voorzichtig zijn met dergelijke stellingen. Als de prestaties in 2008 tegenvallen, zal kritiek de kop opsteken. In afwachting van 2016 zullen de contracten van de topsportmanager en topsportexpert verlengd moeten worden. Dat brengt kosten met zich. We gebruiken daarvoor middelen van de Vlaamse Gemeenschap. We moeten daar voorzichtig mee zijn.
Ik pleit al sedert 2001 voor een geco?rdineerd beleid en transparante topsportstructuren. De versnippering werd tijdens de vorige regeerperiode aangepakt. Ik verwijs naar de draak met de twaalf koppen. De aanstelling van een topsportmanager en een topsportexpert en de oprichting van de task force Topsport Vlaanderen, zorgen voor nieuwe structuren en mensen. Wat is de meerwaarde daarvan voor de Vlaamse topsport?
In september 2005 zijn de topsportfederaties geëvalueerd. Minister Bert Anciaux zegde toen dat de toestand erger is dan hij verwachtte. Hij stelde zelfs voor om de topsportsubsidies te verminderen. Hij verwees naar een wetenschappelijke studie van de topsportmanager over de werking van de topsportfederaties. Ondertussen vernemen we niet veel meer over deze wetenschappelijke studie. Hoe wetenschappelijke was deze studie? Op basis van welke methode is gewerkt? Of was het niet meer dan een vluchtig overzicht van de werking van de verschillende topsportfederaties?
Wat zijn de conclusies per topsportfederatie in de analyse van de topsportmanager? Welke methode is gehanteerd? Op basis van welke onderdelen werden de topsportfederaties afgerekend? Werden de resultaten besproken met de topsportfederaties vooraleer de minister ze voorstelde? Welke remedies en oplossingen zijn voorgesteld per topsportfederatie? Tot welke conclusies leidde de bespreking van het rapport door de task force? Tot welke conclusies leidde de bespreking van het rapport door de stuurgroep Topsport? Dat zijn essentiële vragen om op een concrete en gefundeerde manier de beleidsprioriteiten voor 2006 vast te leggen.
In de beleidsbrief is sprake van een eigen Vlaams topsportmodel gebaseerd op de analyse van de topsportfederaties. Voor het topsportmodel wordt een actieplan opgemaakt met vijf strategische en 82 operationele doelstellingen. Welke zijn dat precies? Wat is de meerwaarde ervan? Is er feedback van de task force en van de stuurgroep Topsport? Op welke termijn moeten deze doelstellingen gerealiseerd worden? Peking komt dichtbij. De tijd vliegt. En dan hebben we nog enkele olympiades in de onmiddellijke toekomst.
Positief is ook dat het aantal topsportscholen de voorbije maanden is gereduceerd. Dat is belangrijk gezien de schaarse middelen. Een belangrijk, maar vaak vergeten aspect is de topsport- en sportinfrastructuur. Als we enkele centra overhouden die zich met topsport en getalenteerde jongeren bezighouden, moeten we de infrastructuur ook optimaliseren. Niet alleen voor de topsport, maar ook voor de sport in de breedte. We moeten nadenken hoe we onze Vlaamse topsportinfrastructuur kunnen optimaliseren. Het lijkt me logisch dat we de infrastructuur aanpassen aan de gemaakte keuzes. We hebben behoefte aan een visie op en planning voor de topsportinfrastructuur. De middelen, het personeel en de kennis zijn beperkt. We moeten ze optimaal aanwenden.
Ik vind het belangrijk dat we in deze commissie nog voor het zomerreces de confrontatie aangaan met het BOIC. Wat is hun visie? Zij zijn de eindverantwoordelijken voor de selectie van de delegaties. Eigenlijk zou het BOIC zijn visie ook moeten toelichten in het parlement van de Franstalige Gemeenschap. De bevoegdheden zijn verspreid. Het BOIC raakt soms in financiële ademnood bij het samenstellen van de delegaties. De gemeenschappen en het BOIC moeten daarover van gedachten wisselen.
De heer Johan Deckmyn: Ik zou me willen aansluiten bij de vraag van de heer Van Nieuwkerke. Er wordt reeds lang aangedrongen op een debat over het topsportbeleid. Deze vraag om uitleg en vooral de gedachtewisseling die hierna zal volgen, vormen alvast een belangrijk element hierin.
Tijdens de bespreking van de laatste beleidsbrief Sport werd er gesteld dat om het Vlaams Topsportmodel zo performant mogelijk te maken er voor de topsportmanager concrete en meetbare objectieven werden naar voren geschoven voor de periode tussen september 2005 en februari 2006. Deze objectieven werden in de beleidsbrief beschreven. Ik vroeg de minister toen ook naar de resultaatsverbintenissen in deze bij de topsportmanager. In die zin deel ik de bezorgdheden van collega Van Nieuwkerke. In hoeverre werden de vooropgeschoven objectieven gerealiseerd? Wat zijn de eerste conclusies? Welke invloed zullen deze conclusies hebben op de doelstellingen voor 2006?
De bewering van de topsportmanager dat de voorbereiding en ondersteuning van onze topsporters voor Peking een zaak zou zijn van het BOIC, is kras. Het topsportbeleid is in de eerste plaats een Vlaamse aangelegenheid en dient bijgevolg niet uit handen te worden gegeven. Hoewel het BOIC de eindverantwoordelijkheid draagt.
Tijdens voorgaande besprekingen heb ik er trouwens op gewezen dat zolang het BOIC zich niet conformeert aan de federale realiteit in dit land, ze ook niet in de diverse Vlaamse structuren dient te worden opgenomen. Wat ons betreft kan een splitsing van het BOIC niet snel genoeg gaan. In die zin stelde huidig topsportmanager, de heer Ivo Van Aken, trouwens in VSF-Echo van juli-september 2005 dat het niet meer dan normaal is dat ook het BOIC zich aanpast. Einde citaat. Zolang het BOIC zich niet aanpast, kan het niet intens betrokken worden in het Vlaamse beleid terzake. Het kan bijgevolg zeker niet dat we de voorbereiding en ondersteuning van onze atleten in Peking aan hen overlaten.
De minister heeft vroeger hieromtrent ook gespreken met het BOIC aangekondigd. Is er ondertussen op dat vlak al wat verandering? Als dit dossier op dezelfde manier evolueert als de gesprekken met de voetbalbond, dan zullen we nog ver van huis zijn.
In een interview in Knack met de topsportmanager stelde deze dat zijn belangrijkste opdracht tot nog toe het structureel analyseren en adviseren van federaties was. De topsportmanager liet zich vrij negatief uit over de manier van werken bij de meeste Vlaamse topsportfederaties. Waarop men zich baseerde om tot die conclusies te komen is inderdaad niet echt duidelijk. Als men dan bij de federaties zelf het oor te luisteren legt, dan klinkt minstens even harde kritiek aan het adres van de topsportmanager, die het allemaal wel erg theoretisch zou aanpakken. Na één jaar topsportmanager lijkt de verstandhouding nu al zoek. Vandaar dat ik me volledig kan aansluiten bij de vraag van de heer Van Nieuwkerke over analyses en resultaten terzake.
Het zogenaamde Vlaams topsportmodel is een van de zaken die in de steigers staat en onder andere het resultaat moet zijn van het verfijnen van een blauwdruk van de visie van de topsportmanager. Deze visie blijkt echter niet overal evenveel bijval te krijgen.
Het topsportmodel dat naar voren wordt geschoven met strategische en operationele doelstellingen roept diverse vragen op. Op welk niveau werden deze doelstellingen uitgewerkt? Waar wil men uiteindelijk heen? Heeft een dergelijke visie kans op slagen als men hoort dat deze visie bij vele topsportfederaties niet wordt ondersteund?
In het topsportlandschap komt er nu ook meer en meer kritiek over het feit dat men steeds verder structureert met als resultaat dat men zodanig structureert dat het contraproductief wordt. Wat is de reactie van de minister op deze stelling? Zorgen bijkomende structuren niet voor een afnemende dynamiek in de topsport?
Het topsportbeleid is essentieel om een gunstige sfeer te creëren voor Sport voor Allen. Aldus minister Anciaux. Ik hoop dat hij erin slaagt zo´n sfeer te creëren. Op het eerste zicht lijkt dat echter niet heel vanzelfsprekend.
De heer Jean-Marie Dedecker: Ik sluit me grotendeels aan bij de heer Van Nieuwkerke, op één uitzondering na: het BOIC is, naast de Koning Boudewijnstichting, waarschijnlijk een van de rijkste vzw´s van het land. Ik vind de hoorzitting van vanmiddag vijgen na Pasen. De aanpassing van het decreet is al goedgekeurd in de commissie en wordt morgen in de plenaire vergadering goedgekeurd. De verambtelijking van de topsport kost de belastingbetaler toch ongeveer 230.000 euro per jaar. Ik had dan ook graag vooraf een doorlichting gewild, en niet achteraf. De pakken vragen die ik nog heb, zal ik straks stellen aan de specialisten uit de verschillende sectoren.
Minister Bert Anciaux: Ik vertrek van de vraagstelling van de heer Van Nieuwkerke. Op 4 februari 2005 besliste de Vlaamse Regering, op mijn initiatief, dat ik als minister van Sport moest overgaan tot de aanwerving van een topsportmanager en dit om de doelstellingen van de beleidsnota Sport, namelijk het verhogen van efficiëntie en effectiviteit door een geoptimaliseerde structuur voor de sport, met duidelijk afgebakende beleidsverantwoordelijkheden, te kunnen verwezenlijken. Graag herinner ik u er aan dat de selectieprocedure voor de aanstelling van de topsportmanager en de topsportexpert werd uitgetekend en afgehandeld door Jobpunt Vlaanderen en dat de topsportmanager zowel als de topsportexpert ieder werden gekozen uit een groep van een vijftigtal kandidaten. De topsportmanager en de topsportexpert werden verbonden aan het departement van het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media omdat hun taken, ondersteunen en co?rdineren van een efficiënt topsportbeleid, behoren tot de beleidsondersteunende taken van het departement. Dat is trouwens zo bepaald binnen het Beter Bestuurlijk Beleid van de Vlaamse Gemeenschap. Daarom ook mocht deze functie niet ingekapseld worden binnen het IVA Bloso.
Het klopt dat de stuurgroep Topsport in het leven werd geroepen om de co?rdinatie tussen de verschillende actoren van het topsportlandschap te realiseren. Om die stuurgroep te doen renderen was er echter ook nog veel voorbereidend werk nodig. Dit voorbereidends werk vraagt ook overleg tussen de verschillende actoren en daarom moest de task force Topsport opgericht worden. Het is niet juist dat er hierdoor weer nieuwe spelers zijn bijgekomen, want de samenstelling van de task force Topsport bestaat uit de topsportmanager die, net zoals voor de stuurgroep Topsport, het voorzitterschap waarneemt, één afgevaardigde van de afdeling topsport van het Bloso, de sportdirecteur van het BOIC, één afgevaardigde van de VSF en de topsportexpert. Allen zetelen ze in de stuurgroep Topsport. De task force vormt als het ware het dagelijkse bestuur en rapporteert aan de stuurgroep die, om de vergelijking door te trekken, fungeert als een soort raad van bestuur.
De meerwaarde van de topsportmanager en de topsportexpert zit juist in de bedoeling om de aansturing van het topsportbeleid eenvoudiger en directer te maken. De topsportmanager analyseert, detecteert en adviseert rechtstreeks aan de minister. En die beslist om zo een efficiënte sturing en een krachtdadig optreden mogelijk te maken.
De topsportmanager gaf einde augustus 2005, zoals voorzien in zijn arbeidsovereenkomst, een evaluatie van de topsport en een actieplan van 1 september 2005 tot 28 februari 2009, waarvan ik een kopie overmaak aan de leden van de commissie. U zal de grondige aanpak kunnen vaststellen en zal moeten toegeven dat hij zeer concrete voorstellen formuleerde. Het klopt dat dit actieplan 5 strategische en 82 operationele doelstellingen bevat.
De eerste strategische doelstelling is: het topsportactieplan gefaseerd realiseren (in functie van de budgettaire mogelijkheden) in nauwe samenwerking met het Bloso, de stuurgroep topsport, de task force topsport en alle andere actoren van het topsportlandschap. De veertig bijhorende
operationele doelstellingen zorgen er voor dat elk onderdeel van het topsportactieplan stap voor stap wordt gerealiseerd.
Ik som hierna de belangrijkste operationale doelstellingen op en geef wanneer nodig meer informatie.
Ten eerste is er het verhogen van het niveau van het sporttechnisch kader door: het niveau van de opleidingen en de bijscholingen van de trainers B en A te verhogen; het coachesplatform op te starten om meer en betere bijscholingen aan te bieden; een aangepaste sportspecifieke opleiding tot Trainer B en A op te starten voor ex-topsporters: het behalen van het pedagogisch getuigschrift om te mogen lesgeven in de topsportscholen integreren in de aangepaste opleiding tot Trainer B en A voor ex-topsporters. Om dit alles te realiseren werd er meerdere malen onderhandeld met de Vlaamse Trainersschool en de pedagogische cel van de Vlaamse Trainerschool. Aangezien heel wat federaties aangeven dat ze hiervoor hulp nodig hebben, werd er ook reeds overlegd met de universiteiten. In 2006 wordt hiervoor een concreet plan uitgewerkt.
Een tweede operationele doelstelling is het verbeteren van de sporttechnische begeleiding en sportmedische en paramedische keuring en begeleiding van de talenten en de topsporters. Deze doelstelling moet mee gerealiseerd worden in het project met de universiteiten.
Ten derde is er de toekenning en opvolging van de trainers uit de pool Toptrainers. Federaties die aanspraak konden maken op een trainer hebben een aanvraag ingediend en kregen een trainer uit de pool toegewezen. Dit dossier wordt continu opgevolgd in functie van de noden van de federaties en de atleten.
Ten vierde is er het opstarten van het platform jeugdtrainers. Dit punt kreeg in 2005 geen aandacht. De magere kwaliteit van de opleidingscursussen zal het niet makkelijk maken om dit platform snel en degelijk van de grond te krijgen. Het zal ook moeilijk zijn om degelijke jeugdtrainers aan te trekken met een Gesco-statuut. De gesprekken moeten in 2006 opgestart worden binnen de task force.
Ten vijfde is er het toekennen van de ABCD-projecten 2012 - 2016. Alle federaties die in aanmerking komen en die een degelijk project indienden kregen de toestemming om te starten. Omwille van de periode 2012 - 2016 waarin de atleten van deze projecten moeten scoren komen niet alle federaties in aanmerking. Voor die federaties zal het Bloso dus andere werkingsmiddelen moeten inzetten, en dat zullen we ook doen.
Ten zesde is er het optimaliseren van het topsportstudentenproject. Momenteel gaat het om een kleine groep beloftevolle jongeren en dit omdat de criteria voor de transitperiode door de federaties onvoldoende omlijnd werden.
Ten zevende is er het optimaliseren van de tewerkstellingscontracten voor beloftevolle jongeren. Ook hier moeten de criteria nog nauwkeuriger omlijnd worden.
Ten achtste: het optimaliseren van de tewerkstellingscontracten voor topsporters. Alle atleten die voldeden aan de criteria kregen een contract. De 43 voltijdse equivalenten zijn zo goed als volgeboekt en uitbreiding van het contingent is op dit ogenblik in aanvraag en wil ik regelen met de minister van Werk.
Ten negende is er het specifieke project voor de Olympische ploegsporten. De federaties van de ploegsporten werden uiteraard mee opgenomen in de evaluatie van de federaties. De nationale damesploegen basketbal en volleybal kregen een toptrainer toegewezen en voor basketbal werd er ook een contract afgesloten met Ann Wouters.
Ten tiende is er een specifiek project voor de gehandicaptensport. De VLG kreeg reeds een topsportco?rdinator toegekend en het topsportbudget werd verdubbeld. De topsportco?rdinator moet nu een actieplan uitwerken.
Ten elfde: de begeleiding van de na-carrière. Het aanbieden van sporttechnische opleidingen kwam al vroeger aan bod in deze tekst en de andere mogelijkheden zullen in een later stadium besproken worden.
De tweede strategische doelstelling is: de topsportpiramide gefaseerd sportspecifiek helpen invullen (in functie van de budgettaire mogelijkheden) in nauwe samenwerking met de federaties, de stuurgroep Topsport en de task force Topsport. Ik zal die doelstelling benutten om de methode toe te lichten waarmee de federaties werden geëvalueerd.
Ik som de items op die aan bod komen bij de evaluatie en begeleiding van de federaties, om de kwakkel te doorprikken alsof de evaluatie van de sportfederaties gauw-gauw afgehandeld wordt, zonder enige strategie en systematiek.
Ten eerste het beleidsplan 2005-2008. Enerzijds wordt de kwaliteit van het plan beoordeeld en anderzijds wordt de realisatie van de doelstellingen geëvalueerd.
Ten tweede: de ontwikkelingslijnen. Er wordt nagetrokken of er een ontwikkelingslijn werd uitgetekend en zo ja, wordt de manier waarop geëvalueerd. Indien er geen ontwikkelingslijnen aanwezig zijn wordt er samen met de federaties een methode afgesproken om te komen tot die ontwikkelingslijnen.
Ten derde: de noodzakelijke trainings- en competitievolumes. De ideale startleeftijd wordt nagetrokken en de noodzakelijke trainings- en competitiehoeveelheden worden per leeftijdscategorie bepaald. Deze informatie samen met de ontwikkelingslijnen vormen de basis om de sportspecifieke topsportstructuur uit te tekenen.
Ten vierde: het topsportervolgsysteem. Het systeem waarmee de atleten worden opgevolgd door de federatie wordt softwarematig en inhoudelijk geëvalueerd. Het spreekt voor zich dat de sportieve gegevens van talenten en topsporters moeten worden verzameld om de begeleiding optimaal te plannen en de ontwikkelingslijnen optimaal te kunnen bijsturen.
Ten vijfde: de digitale trainingsagenda. Enerzijds wordt de samenstelling van de agenda geëvalueerd en anderzijds wordt de kwaliteit van het gebruik beoordeeld.
Ten zesde: de scouting. De omvang van het netwerk, de timing en frequentie van de testmomenten en de gekozen testbatterij worden besproken en beoordeeld.
Ten zevende: de provinciale en interprovinciale trainingen. Er wordt nagetrokken of er individuele doelstellingen per atleet werden geformuleerd, of er een degelijke jaarplanning werd uitgetekend, of de trainingsomvang en -inhoud voldoende zijn, of de competitieplanning correct gebeurt en of de sportspecifieke medische en paramedische begeleiding worden aangeboden. De samenwerking met de clubs komt hier natuurlijk ook aan bod omdat provinciale en interprovinciale trainingen nooit een volledig trainingsaanbod kunnen aanbieden.
Ten achtste: de trainingscentra in de basisschool en de 1e graad van het secundair onderwijs. De nood wordt per sporttak bekeken en de inhoudelijke werking wordt conform de provinciale trainingen geëvalueerd. Voor wat betreft het studieluik wordt het uurrooster van de school, de studiebegeleiding, de lessenpakketten en de motivatie van de leraars besproken. Het internaat wordt uiteraard ook geëvalueerd en dit op het vlak van de begeleiding en de voeding.
Ten negende: de topsportschool tweede en derde graad. De evaluatie verloopt conform de eerste graad van het secundair onderwijs.
Ten tiende: de selectiecriteria voor de basistrainingscentra en de topsportscholen worden geëvalueerd op basis van de werkpunten opgegeven door de selectiecommissie.
Ten elfde: de groep beloftevolle jongeren en elitesporters wordt ook geëvalueerd op kwaliteit van trainings- en competitieschema´s en het veldwerk dat wordt afgewerkt.
Ten twaalfde wordt de samenwerking tussen de federatie en de clubs en clubtrainers per onderdeel van de topsportpiramide besproken. We zijn overtuigd dat federaties meer inspanningen moeten leveren om met de goed werkende clubs samen te werken.
Ten dertiende: het ABCD-project 2012 - 2016. Voor federaties die de toekenning van een project kregen wordt de werking geëvalueerd en voor de andere federaties wordt mee overwogen of er een project kan ingediend worden of niet.
Ten veertiende: de stages voor talentvolle jongeren. De doelstellingen, frequenties, invulling enzovoort worden geëvalueerd.
Ten vijftiende: de stages voor beloftevolle jongeren en elitesporters worden op de zelfde manier geanalyseerd.
Ten zestiende: de toptrainer uit de pool. Voor federaties die de toekenning van een toptrainer kregen wordt de werking geëvalueerd en voor de andere federaties wordt mee overwogen of er een trainer kan aangevraagd worden of niet en waarom sommige federaties blijkbaar niet in staat zijn om zo´n trainer aan te vragen.
Ten zeventiende: de sporttechnische projecten van de afdeling topsport van het Bloso. Het gaat hier om de projecten trainingsbegeleiding, mentale training, voeding, letselpreventie, talentdetectie en digitale beeldverwerking. Voor federaties die de toekenning van een project kregen, wordt de werking geëvalueerd en voor de andere wordt mee overwogen of er een project kan worden aangevraagd worden of niet.
Ten achttiende: de opleidingscursussen Trainer B en A. Het niveau van de opleidingen, de plaats binnen de topsportwerking, de frequentie van organiseren en het promoten van de trainersdiploma´s worden eveneens geëvalueerd.
Ten negentiende: de opleiding tot toptrainer. De nood en de mogelijke invulling worden besproken en dit om de invulling van de cursussen Trainer B en A optimaal te kunnen beoordelen.
Ten twintigste: de aangepaste opleidingscursussen voor ex-topsporters. Enerzijds wordt er nagetrokken of er een aangepaste opleiding wordt georganiseerd en indien ja, hoe de cursus wordt ingevuld. Federaties moeten echt een inspanning doen om de ex-topsporters beter in te schakelen. Er blijkt immers een onvoorstelbare kloof te zijn tussen de ex-topsporters en een deel van de federaties.
Het eenentwintigste criterium zijn de e-bijscholingen op het niveau Trainer B en A. De doelgerichtheid, de vorm, het niveau, de sprekers, de frequentie en het licentiesysteem worden geanalyseerd.
Ten tweeëntwintigste: de haalbaarheid van de topsportcriteria van het beleid. Er wordt nagetrokken of de werking van de federatie de kans biedt om top 8-atleten van Europa en top 12-atleten van de wereld te vormen.
Ten drieëntwintigste: de financiële haalbaarheid van de topsportcriteria van het beleid wordt ook nagetrokken. We weten dat heel wat federaties de middelen niet hebben om een volledige topsportwerking uit te tekenen.
Ten vierentwintigste: de activiteiten van de sporttechnische co?rdinatoren. De verhouding tussen administratief werk en veldwerk, de samenwerking met en de autonomie ten opzichte van de raad van bestuur worden besproken.
Ten vijfentwintigste: de mogelijkheid om experts buiten de federatie in te schakelen als gasttrainers, leden in selectiecommissies enzovoort wordt eveneens besproken. Elk item wordt in overleg met de topsportco?rdinator besproken en de concrete werkpunten worden in overleg vastgelegd.
Ik wil u de meest voorkomende problemen bij de federaties niet onthouden. Talentdetectie gebeurt bij vele federaties laat en onvolledig. Zowel het tijdig en uitgebreid zoeken naar mogelijke talenten als het grondig testen van het gevonden talent zijn de meest belangrijke problemen voor wat betreft talentdetectie. De voorbereidende trainingen op de instroom van de topsportschool starten bovendien in de meeste gevallen erg laat en zijn dikwijls totaal afwezig. Bij de selectie voor de topsportschool beschikken we dan over te weinig kennis van het talent om het met zekerheid als?talent´ te mogen betitelen. Dit is naar het kind en de ouders toe niet correct en hierdoor steken we veel tijd en middelen in talenten die nooit kunnen doorbreken naar de top. Zo vertrekken we natuurlijk al met een achterstand ten opzichte van de concurrentie in een aantal toplanden.
Een derde probleem betreft de werking van een aantal topsportscholen zelf. Die werking is een van de sterkere schakels in het huidige topsportlandschap. Met wat extra ondersteuning moeten de sporttechnische invulling als ook de medische en paramedische omkadering perfect ingevuld kunnen worden. We kunnen er echter niet naast dat tot op heden niet ieder talent wenst in te schrijven in de topsportscholen. Talenten buiten de topsportscholen worden nu in de meeste gevallen onvoldoende begeleid waardoor de kansen op topsportsucces ernstig worden gehypothekeerd. Hier moeten federaties en clubs rond de tafel worden gebracht zodat er naar een constructieve manier van samenwerking kan worden gezocht. Ik wil immers absoluut geen eenheidsworst opleggen: voor sommigen is een begeleiding buiten de sportschool inderdaad beter en daar zullen we ook de nodige initiatieven voor nemen. Het talent van het kind en de kwaliteit van het training- en competitieprogramma moeten centraal staan en niet het systeem waar het in traint.
Het heeft geen zin de federaties de kans te geven om de clubs tegen zich in het harnas te jagen. Integendeel. We moeten er alles aan doen om het niveau van de clubtrainingen op een zo hoog mogelijk niveau te brengen. Hierdoor zal de instroom naar de topsportschool verbeteren en zullen we een kwaliteitsvol netwerk hebben om de talenten buiten de topsportscholen op te vangen.
Vervolgens vallen heel wat federaties na de periode van de topsportscholen terug op een minderwaardig programma. We kunnen toch niet geloven dat jongeren na de topsportschool minder goed opgevangen worden en toch nog zullen uitgroeien tot de absolute wereldtop. Ten zesde moeten de atleten van de transitperiode in de meeste gevallen veel beter opgevangen worden. In de meeste sporttakken heb je na de topsportschool nog een hele weg af te leggen alvorens het topsportniveau bereikt wordt. Op deze leeftijd is het van groot belang dat de juiste selectiecriteria gehanteerd worden om uit te maken wie kan doorgroeien. Op 18 jaar mag je je niet vergissen; je moet met vrij grote zekerheid de topsportmogelijkheden kunnen inschatten. En niet alleen in functie van de topsport, maar in de eerste plaats om de toekomst van de 18-jarige niet te hypothekeren. Wanneer je met zekerheid weet dat topsport onmogelijk is kan je beter je studies op de eerste plaats laten komen en sporten naar een tweede plaats verschuiven. Het uittekenen van de ontwikkelingslijnen moet ons de juiste selectiecriteria voor de transitperiode geven. De piekjaren zijn immers niet dezelfde voor alle sporten, maar de schoolperiode is wel voor iedereen gelijk.
Naast de atleten van de topsportscholen mogen de huidige topsporters zeker niet klagen. Zij kunnen genieten van een tewerkstellingscontract van de Vlaamse Gemeenschap of een topsportstudentenstatuut en krijgen, volgens het Bloso, een werkingsbudget toegekend nodig om het optimale sporttechnische programma af te werken. De groep elitesporters beweert dikwijls dat de ondersteuning onvoldoende is en dat zal in de volgende periode door mij onderzocht worden. Het spreekt voor zich dat we de elitesporters in de toekomst optimaal moeten ondersteunen en niets aan het toeval mogen overlaten.
Ik stelde in de meeste gevallen onvoldoende samenwerking tussen federaties en de topclubs en de topjeugdclubs vast, waardoor er heel wat mogelijkheden verloren gaan. Er zit in die clubs heel wat knowhow omdat ze meestal sterke trainers in dienst hebben en een samenwerking zou dus een grote verrijking betekenen. Door samen te werken wordt de groep talenten die bereikt wordt ook sterk vergroot want wegens de slechte relatie tussen federatie en club haken heel wat topclubs af met jeugdwerking of laten ze hun beste jongeren niet meedraaien in de projecten van de federaties.
Om de clubwerking en de instroom naar de topsportscholen te verbeteren en voldoende toptrainers van eigen bodem te hebben, zullen de meeste federaties hun opleidingscursussen trainer B en A en de bijscholingen van deze trainersgroep op een hoger niveau moeten brengen. Ik stelde vast dat een aantal federaties hiertoe niet in staat zijn en dat samenwerking met universiteiten of het aantrekken van externe experts een noodzaak zal zijn. De federaties zullen ook specifieke opleidingen moeten ontwikkelen om ex-atleten in het trainerscircuit op te nemen. Nu verliezen we echt te dikwijls de kennis van ex-atleten. Onderwijs zal ook een extra inspanning moeten leveren om de GPB-cursus op een aangepaste manier te organiseren voor ex-atleten zodat hun kennis en ervaring ook kunnen ingezet worden in de topsportscholen.
Het sporttechnisch personeel van de federaties en andere actoren van het topsportlandschap hebben in vele gevallen onvoldoende ervaring met topsport en dit zowel op het vlak van het uitbouwen van topsportstructuren als in het begeleiden van topsporters. De criteria om als topsportco?rdinator te worden aangesteld, liggen op het vlak van topsportkennis en -ervaring erg laag. Idealiter zouden we hier rechtstreeks moeten kunnen ingrijpen en sturend moeten kunnen optreden bij de aanduiding van de topsportco?rdinator. Waar nodig, worden toptrainers aangetrokken, maar dit mag niet als enige oplossing gezien worden. Anderzijds stellen we vast dat sporttechnisch personeel nog al te dikwijls onvoldoende autonomie krijgt van de raad van bestuur van de federatie om optimaal te kunnen functioneren. Van zodra het beleidsplan en het actieplan zijn aanvaard zou het sporttechnische personeel moeten kunnen werken zonder steeds terug te moeten koppelen naar de raad van bestuur. Verslag uitbrengen op regelmatige tijdstippen zou moeten volstaan.
In het verleden werd de expertise van ex-topsporters zo goed als nooit ingezet in het topsportbeleid en daar moet verandering in gebracht worden. De ronde tafels van 7 maart, voor ex-topsporters van de individuele sporten, en van 14 maart, voor de ploegsporten, zijn een eerste aanzet, maar ik laat het daar niet bij. De ex-topsporters moeten nadien ingezet worden in selectiecommissies en denktanks en de link naar de federaties die nu zo goed als onbestaande en eerder vijandig is, moet kunnen hersteld worden waar dat nodig is. In sommige federaties loopt dit goed.
De beleidsplannen topsport van de federaties zijn steeds opgesteld vanuit het budget waarover kan beschikt worden. Dit is enerzijds logisch, maar leidt anderzijds niet naar topsportresultaat. De optimale topsportwerking om topsportsucces te bereiken moet sporttakspecifiek uitgetekend worden. Het prijskaartje hiervan moet berekend worden. De kans op topsportsucces moet dan bepalen of de Vlaamse Gemeenschap moet ondersteunen of niet. Dat betekent dat de topsportwerking geen lineair bedrag kan zijn voor alle federaties maar dat de subsidies moeten kunnen worden bepaald in functie van de werking zelf.
Het is intussen ook zeer duidelijk dat de budgetten die federaties zelf inzetten - via lidgelden, sponsorgelden en dergelijke- voor hun topsportwerking onvoldoende hoog zijn om een perfecte, complete topsportwerking uit te bouwen. Maar anderzijds moeten we achterhalen of de huidige middelen die de Vlaamse Gemeenschap aan de federaties geeft optimaal worden besteed.
We weten dat het noodzakelijke budget van sport tot sport erg verschillend kan zijn en er bijna geen federaties zijn die het prijskaartje van hun optimale topsportwerking kennen. Hier moeten we een beeld van krijgen en indien nodig zullen we een externe audit moeten inzetten.
De strategische doelstelling 3 is: de optimale reductie van de topsportscholen in samenwerking met het kabinet van Onderwijs en de task force Topsport bepalen en een concreet voorstel formuleren voor de ministers van Sport en Onderwijs. Voor wat betreft de topsportschool werd elke vorm van reductie grondig bestudeerd en besproken en in oktober 2005 werd tot de reductie tot zes topsportscholen beslist via overleg tussen minister Vandenbroucke en mij. De topsportmanager bezorgde me in februari 2006 zijn stappenplan voor de verdere uitbouw van de topsportscholen. Zijn evaluatie verloopt zoals voor de leidende ambtenaren via een extern bureau. Zo lang de evaluatie niet is afgerond, doe ik uiteraard geen uitspraken om de evaluatie niet te be?nvloeden. Ik laat u zelf oordelen na het lezen van de kopie die ik ter beschikking stel van de commissieleden, en na het aanhoren de presentatie van de topsportmanager over de topsportwerking.
Strategische doelstelling 4 is: de communicatie tussen de verschillende actoren van het topsportlandschap optimaliseren. Het spreekt voor zich dat deze doelstelling niet mag ontbreken om de co?rdinerende taak tot een goed einde te brengen - we zijn daar ook volop mee bezig.
Strategische doelstelling 5 is: de promotie van het topsportbeleid van de minister van Sport verzorgen. Iedereen is overtuigd dat het topsportklimaat moet verbeteren. Het klinkt me dan ook logisch dat het topsportbeleid langs de noodzakelijke kanalen bekend wordt gemaakt. De topsportmanager plande de realisatie van de strategische en operationele doelstellingen ook in de tijd. Het is volgens deze tijdslijn dat hij de punten bespreekt met de task force Topsport en de definitieve voorstellen voorlegt aan de stuurgroep Topsport. Ook hiervan maak ik een kopie over aan de commissieleden.
Voor de periode september 2005 - februari 2006 gaf ik de topsportmanager volgende drie objectieven. Ten eerste moest hij een concreet plan voor de reorganisatie en de optimalisatie van de topsportscholen uitwerken en voorleggen aan de bevoegde ministers van Sport en Onderwijs, inclusief een stappenplan en financieringsplan. Ten tweede moest hij het decreet en de uitvoeringsbesluiten op de sportfederaties grondig analyseren in functie van de topsport en concrete voorstellen voor aanpassing formuleren. Ten derde moest hij concrete acties afspreken met alle topsportfederaties om hun topsportwerking te optimaliseren. Zoals ik reeds meldde verloopt de evaluatie van de topsportmanager zoals voor de leidende ambtenaren via een extern bureau en doe ik daarover geen uitspraken om geen fouten te maken. Zo lang de evaluatie niet is afgerond doe ik uiteraard geen uitspraken over de realisatie van de doelstellingen. Ik laat u zelf oordelen na het lezen van de kopies die ik ter beschikking stel van de commissieleden en na het aanhoren van de presentatie van de topsportmanager. Ik zal de evaluatie maken volgens de daarvoor voorziene wettelijke procedures.
Wel wil ik even ingaan op de kritiek ten opzichte van mijn uitspraken over de werking van de federaties. Ik denk te mogen zeggen dat we het resultaat van het topsportbeleid van de laatste tien jaren kennen en zowat iedereen heeft het al - gefundeerd of niet - met de grond gelijk gemaakt. Ik wil vooral binnen enkele jaren verandering zien, resultaten kunnen noteren. Doordat er, ondanks alle inspanningen van de laatste jaren, toch nog steeds niet echt veel is veranderd, leek het me aangewezen dat ik een signaal moest geven. De federaties waren trouwens net dank zij hun gesprekken met de topsportmanager op de hoogte van hun sterke en te verbeteren punten. De communicatie met de federaties verliep net zoals tijdens de bilaterale gesprekken van het Bloso mondeling.
Voor de periode 1 maart 2006 - 28 februari 2007 kreeg de topsportmanager volgende drie objectieven. Ten eerste moet hij een concreet plan uitwerken om de wetenschappelijke ondersteuning van atleten en trainers te optimaliseren en voorleggen aan de minister van Sport, inclusief stappenplan en financieringsplan. Ten tweede moet hij de ondersteuning van de elitesporters en beloftevolle jongeren analyseren en voorstellen tot verbetering formuleren aan de minister van Sport. Ten derde moet hij evalueren in hoeverre de federaties hun te verbeteren punten hebben aangepakt en de volgende concrete acties voor een betere topsportwerking met de federaties afspreken.
De begeleiding en opvolging van de huidige topsporters werd tot nu toe altijd ingevuld door het Bloso en het BOIC. Niet dat de topsportmanager zich daar niet mee zal bezighouden; maar in het eerste jaar werd er doelbewust gekozen om de topsportwerking door de topsportmanager te laten analyseren en voorstellen tot verbetering voor te bereiden en te bespreken met de actoren in het veld. Het voorbeeld van Sven Nys is dan ook volledig uit de context gehaald. We wisten dat de trainer van Sven rechtstreeks contact had genomen met het BOIC en dat het Bloso geen dossier had ontvangen van de federatie, wat nochtans de afspraak is tussen het Bloso en de federaties. De topsportmanager verwijten dat hij nog geen contact heeft genomen mist dan ook alle respect. Bovendien zegt u zelf dat 85 procent van alle?Olympische´ atleten steun krijgt van Bloso. Dit zijn uiteraard atleten die zonder zo´n steun geen werkingsmiddelen en bijgevolg ook geen vergoeding zouden krijgen. Sven Nys is uiteraard een profrenner, met een contract bij een profploeg. Als daar door een verandering van discipline verandering zou in komen, moet daar uiteraard aandacht voor zijn. Maar dat is vandaag, voor zover ik weet, niet aan de orde. Door mijn rechtstreekse investeringen in het topsportbeleid vermijd ik juist dat alles wordt?overgelaten aan het BOIC?.
Met de beslissingen die we hebben genomen, hebben we dus een veel meer geco?rdineerd en transparanter beleid gerealiseerd. Van uw?draak met twaalf koppen´ schiet niet veel meer over. Wat het BOIC betreft: de resultaten van de gesprekken kunnen vanzelfsprekend niet vrijblijvend zijn. De nieuwe voorzitter van het BOIC heeft mij een aantal zaken uitdrukkelijk beloofd en voor de zomer zullen we daar het resultaat van zien. Indien het BOIC geen enkel stap onderneemt om zich meer te conformeren aan de bevoegdheden van de gemeenschappen, is het inderdaad een probleem om dat BOIC als een volwaardige partner op te nemen in alle sportbeleidsmaatregelen die we nemen. Maar de splitsing van het BOIC kan alleen maar indien dit land splitst. Ik zie dat nog niet gebeuren. Ondertussen moet er wel een operationeel kader zijn. Dat kan ook als we binnen het BOIC de interfederale kamers activeren. De Vlaamse kamer van de interfederaties zouden op termijn volledig de verantwoordelijkheid moeten kunnen zijn van het VSF. Ik heb begrepen dat zo´n structurele wijzigingen in het BOIC traag verlopen. Bijkomende structuren zijn absoluut niet interessant, behalve indien ze andere structuren overbodig maken en ze het topsportbeleid direct kunnen aansturen.
Tot slot: er zijn nogal wat gratuite verklaringen rond de nieuwe verambtelijking van de sport, zoals de heer Dedecker het daarnet noemde. Alsof een ambtenaar zowat het meest vuile is wat er kan bestaan. Men moet natuurlijk weten wat men wil. Eerst verweet men me dat ik een belangrijke opdracht gaf aan een persoon die geen link had met de Vlaamse Gemeenschap. Nu we dat oplossen door een en ander in te passen in een decreet, noemt men dat een verambtelijking en vreest men een zoveelste log apparaat. Het inbedden van de functie van topsportmanager binnen het departement, hebben we in deze commissie uitgebreid besproken en kunnen we morgen plenair bespreken. De grote meerderheid is het met me eens. Maar dat neemt niet weg dat ik kritisch ben ten opzichte van deze topsportmanager. De manager, die na een zeer zware selectie uit de bus is gekomen, weet overigens dat het hier gaat om een tijdelijke invulling van een statuut waarin binnen het departement is voorzien. Het gaat om maximaal twee keer vier jaar, met voortdurende evaluaties. Weinig mensen worden op zo´n kritische manier opgevolgd. Dat zal ik blijven doen, in het belang van een goed sportbeleid.
De heer André Van Nieuwkerke: Ik vind het positief dat er concreet geantwoord wordt op een aantal fundamentele vragen. Ik wil de antwoorden graag nog eens kunnen bekijken. Maar ze komen in feite te laat: we hadden ze veel vroeger moeten krijgen, al dan niet om een aantal misverstanden en vooroordelen uit de wereld te helpen. Ik stel vast dat er permanent overleg is geweest over de evaluatie per federatie. Een afvaardiging van de Vlaamse Sportfederaties komt straks nog aan bod tijdens de gedachtewisseling over de topsport.
Als er in het parlement geen fundamenteel debat over het topsportbeleid wordt gevoerd, moet men soms afgaan op een aantal krantenberichten, die al dan niet gelukkig geformuleerd zijn. Ook die gegevens moeten in een debat meegenomen worden. We gaan niet opnieuw over het Bloso-decreet beginnen. Ik ben al jaren bekommerd om de transparantie. Als Bloso instaat voor de uitvoering, en de topsportmanager en de minister voor het beleid, worden die twee dingen vermengd. Dat is mijn mening. De minister heeft een andere mening. Op 22 oktober 2002 heeft Mieke Van Hecke in het parlement nog gesteld dat voor een toekomstig IVA Bloso een beheersovereenkomst de meest aangewezen manier was om de transparantie te garanderen.
Minister Bert Anciaux: Dat is waar. Maar natuurlijk mag die beheersovereenkomst niet ingaan tegen een decreet. Vandaar dat een decreet soms moet worden aangepast.
De heer Johan Deckmyn: Ook ik zal het antwoord van de minister nalezen. De minister stelt dat het BOIC enkel kan gesplitst worden als dit land splitst. Daar ben ik het niet mee eens. Dat een nationale koepel overeind blijft, kan op zich toch niet verhinderen dat men structureel een verregaande splitsing kan mogelijk maken.
Minister Bert Anciaux: Dat zeg ik ook. Dat hebben we trouwens in onze beleidsnota ook uitgetekend: het is onze bedoeling om binnen het BOIC nauwer te gaan samenwerken met de Vlaamse interfederatie, de Vlaamse kamer. Op termijn zou dat het VSF moeten kunnen zijn.
De heer Johan Deckmyn: Die discussie hebben we al naar aanleiding van de beleidsnota gevoerd. Wat ons betreft, ging u zeker niet ver genoeg. Er is nog altijd een pertinente weigering om zich maar enigszins te conformeren aan de federale logica van dit land. Ook de heer Van Aken stelt dat het niet meer dan normaal is dat het BOIC zich aanpast.
De voorzitter: Het incident is gesloten.